9.2De Houder kan een verzoek om terugbetaling indien via (…)
9.3 [I] brengt bij het uitvoeren van haar terugbetaalverplichting een vergoeding ter hoogte van een bedrag van € 15,00 per uitgevoerde terugbetaling in rekening aan de Houder. [I] toont deze vergoedingen in een eindafrekening en houdt deze rechtstreeks in op het bedrag van het terug te betalen Tegoed.”
6. Eiseres heeft de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting (voorbelasting) volledig in aftrek gebracht.
7. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van voorbelasting. Meer in het bijzonder is in geschil of de diensten van eiseres vallen binnen het bereik van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de vrijstelling).
8. Eiseres stelt dat zij belaste prestaties verricht en dat zij dus recht op aftrek van voorbelasting heeft. Haar prestaties bestaan uit de promotie, de marketing en het ontwikkelen en managen van het betalingsprogramma waardoor zoveel mogelijk mensen gebruik maken van de app. Zij heeft een zogenoemd dashboard ontwikkeld dat zij aan de Acceptant ter beschikking stelt waarop de Acceptant onder meer een overzicht van de klanten en het saldo van de betalingen met E-geld X kan zien en dat op termijn ook uitgebreid kan worden met andere faciliteiten. Het dashboard fungeert als betaalterminal. Het is I die de betaaldiensten verricht. Eiseres wijst hierbij in het bijzonder op onderdeel 3.3 van de ‘Betaaldienstvoorwaarden Acceptanten [E-geld X]’. Ook stelt eiseres dat de door haar gemaakte kosten (mede) verband houden met de ontwikkeling van een parkeer-app waarvoor de gebruiker van die app een vergoeding moet betalen. Ten slotte doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel.
9 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de vrijstelling van toepassing is, omdat eiseres diensten verleent bestaande uit overmakingen en betalingen waarbij eiseres deze diensten inkoopt bij I en vervolgens verleent aan de Acceptanten, dan wel omdat eiseres bemiddelt bij overmakingen en betalingen. De diensten van eiseres hebben aldus de kenmerkende en essentiële eigenschappen van de diensten genoemd in de vrijstelling. Het gevolg van het standpunt van verweerder is dat eiseres geen recht op aftrek van voorbelasting heeft. Verweerder bestrijdt dat de kosten tevens betrekking hebben op de ontwikkeling van een parkeerapp en dat hij zou hebben gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
10. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de naheffingsaanslagen en integrale vergoeding van de proceskosten. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres voor de door haar ontwikkelde activiteiten ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), ook al heeft eiseres nog geen opbrengsten gerealiseerd. Er is sprake van een opstartfase. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. Gesteld noch gebleken is dat aan de in aftrek gebrachte voorbelasting geen (juiste) facturen ten grondslag liggen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c), van richtlijn 2006/112 zijn “diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht” aan de btw onderworpen. De vrijstelling is een uitzondering op deze hoofdregel en dient daarom strikt te worden uitgelegd. Het ligt op de weg van verweerder, die een beroep doet op de vrijstelling, om aannemelijk te maken dat de kosten waarop de voorbelasting ziet verband houden met vrijgestelde prestaties van eiseres waardoor eiseres het recht op aftrek van voorbelasting ontbeert.
12. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 2, Wet OB is vrijgesteld:
“ de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito’s, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen”
13. Deze vrijstelling is gebaseerd op artikel 135, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn 2006/112/EG (de BTW-richtlijn). Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) ‘Sparekassernes Datacenter (SDC)’ (HvJ EU, 5 juni 1997, C-2/95, ECLI:EU:C:1997:278) volgt dat de vrijstelling voor handelingen betreffende betalingen en overmakingen als bedoeld in dit artikel niet afhankelijk is van de voorwaarde, dat de handelingen worden verricht door een bepaalde type van instelling, een bepaald type van rechtspersoon of, geheel of gedeeltelijk, op elektronische of handmatige wijze. Het enkele feit dat eiseres geen financiële instelling is en niet beschikt over een vergunning om dergelijke handelingen te verrichten, betekent dus niet zonder meer dat op haar dienstverlening deze vrijstelling niet van toepassing kan zijn.
14. Het HvJ EU overweegt in het SDC-arrest onder meer het volgende:
“53. (…) dat de overmaking een handeling is die bestaat in de uitvoering van een opdracht tot overboeking van een geldsom van de ene bankrekening naar de andere. Kenmerkend voor deze verrichting is met name, dat zij een wijziging brengt in de rechtsbetrekking en de financiële relatie die bestaan tussen de opdrachtgever en de ontvanger enerzijds, en tussen hen en hun respectieve bank en eventueel tussen de banken anderzijds. Voorts bestaat de handeling die deze wijziging meebrengt, uitsluitend in de overboeking van geld van de ene naar de andere rekening, onafhankelijk van de oorzaak van deze overboeking. Aangezien de overmaking enkel een middel is om geld over te boeken, zijn de functionele factoren beslissend om uit te maken, of een handeling een overmaking in de zin van de Zesde richtlijn is.
(…)
65. Aangezien (…) strikt moet worden uitgelegd, rechtvaardigt het enkele feit dat een bepaald element onontbeerlijk is om de vrijgestelde handeling te kunnen verrichten, nog niet de conclusie dat de dienst waarvan dit element een bestanddeel is, is vrijgesteld.
(…)
66. (…) Om als ,,een handeling betreffende overmakingen” te kunnen worden aangemerkt, moeten de verrichte diensten dus leiden tot een overmaking van geld en moeten zij dus juridische en financiële wijzigingen meebrengen. De vrijgestelde dienst in de zin van de richtlijn moet worden onderscheiden van het verrichten van een eenvoudige materiële of technische dienst, zoals de terbeschikkingstelling van een systeem van gegevensverwerking aan de bank. Daartoe moet de nationale rechter in het bijzonder de omvang van de aansprakelijkheid van het computercentrum jegens de banken onderzoeken, vooral de vraag of deze aansprakelijkheid beperkt is tot de technische aspecten, dan wel of zij zich uitstrekt tot de kenmerkende en essentiële elementen van de handelingen.”
15. In het arrest CSC Financial Services Ltd, (HvJ EU 13 december 2001, C-235/00, ECLI:EU:C:2001:696) heeft het HvJ EU over het begrip bemiddeling het volgende overwogen:
“39. (…) wordt gedoeld op een activiteit van een tussenpersoon die niet de plaats inneemt van een partij bij een contract betreffende een financieel product en wiens activiteit verschilt van de typische contractuele prestaties die door de partijen bij zulke contracten worden verricht. Bemiddeling is immers een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed. Dit kan onder meer inhouden dat de contractpartij wordt gewezen op gelegenheden om dit contract te sluiten, dat voor hem contact met de wederpartij wordt gelegd, en dat in naam en voor rekening van de cliënt wordt onderhandeld over de details van de wederzijdse prestaties. Deze activiteit heeft dus tot doel het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud van het contract.
40. Van een bemiddelingsactiviteit is evenwel geen sprake wanneer een van de partijen bij het contract een onderaannemer belast met een deel van de aan het contract verbonden materiële handelingen (…).”
16. In het arrest ‘Bookit Ltd’ (HvJ EU 26 mei 2016, C-607/14, ECLI:EU:C:2016:355) overwoog het HvJ EU:
“ 47 Gelet op deze beschrijving staat vast dat de verrichter van een dergelijke dienst de betrokken rekeningen niet rechtstreeks zelf debiteert noch crediteert, noch daarbij tussenbeide komt via boekingen, noch opdracht geeft tot een dergelijke debitering of creditering; het is immers de koper die beslist dat zijn rekening zal worden gedebiteerd ten gunste van de rekening van een derde door voor een aankoop zijn betaalkaart te gebruiken.
(…)
50 Ten derde blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat de verrichter van een dergelijke dienst de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de juridische en financiële transformaties die kenmerkend zijn voor een handeling betreffende een overmaking of betaling die is vrijgesteld in de zin van artikel 135, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn, en dus dat het gaat om kenmerkende en essentiële functies van de overmaking van middelen tussen de emittenten en de merchant acquirer, en vervolgens van de merchant acquirer naar de rekening van de dienstverrichter. Hoewel de verrichter van kaartverwerkingsdiensten zich jegens de koper en eventueel jegens de entiteit voor rekening waarvan hij de verkooptransactie verricht, sterk kan maken voor de correcte afwikkeling van deze verkooptransactie en van de verwerking van de daarmee verband houdende kaartbetaling, en dus voor de toereikende uitvoering van deze dienst, zoals Bookit in haar schriftelijke opmerkingen aangeeft, houdt deze verantwoordelijkheid niet in dat de dienstverrichter verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van de juridische en financiële wijzigingen die kenmerkend zijn voor een vrijgestelde betaling of overmaking.
51 Uit het voorgaande vloeit voort dat de verrichter van kaartbetalingsdiensten, zoals in het hoofdgeding aan de orde, niet op een kenmerkende en essentiële manier deelneemt aan de juridische en financiële wijzigingen die een overdracht van de eigendom van de betrokken middelen uitmaken, aan de hand waarvan een handeling volgens vaste rechtspraak van het Hof kan worden gekenmerkt als een handeling betreffende een betaling of overmaking die is vrijgesteld uit hoofde van artikel 135, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn, maar enkel de technische en administratieve middelen toepast waarmee hij gegevens kan vergaren en die aan zijn merchant acquirer kan mededelen en langs dezelfde weg de gegevens kan ontvangen waarmee hij een verkooptransactie kan verrichten en de bijbehorende middelen kan ontvangen.”
17. Uit de hiervoor aangehaalde jurisprudentie volgt dat de diensten van eiseres aan de Acceptant slechts als overmakingen in de zin van de vrijstelling kunnen worden aangemerkt wanneer die diensten de kenmerkende en essentiële functies van betalingen of overmakingen hebben. Verweerder heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Uit de stukken van het geding komt veeleer naar voren dat I en eiseres beiden diensten verrichten aan de Acceptanten, waarbij het I is die de betalingsdiensten aan de Acceptanten verricht. In het bijzonder uit de in 3. en 4. aangehaalde overeenkomsten en voorwaarden volgt, anders dan verweerder heeft gesteld, dat feitelijk sprake is van overeenkomsten tussen de Acceptanten en I bestaande uit het verrichten van betaaldiensten. I is verantwoordelijk voor de betalingen en aansprakelijk op het moment dat er iets mis gaat met die betalingen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiseres rekeningen debiteert of crediteert, een schakel vormt tussen I en de Acceptanten via boekingen of opdracht geeft tot debitering of creditering. I is degene die zorgt voor de betalingen en/of overmakingen van geld.
18. Verweerder heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door eiseres, evenmin aannemelijk gemaakt dat de diensten van eiseres bestaan uit bemiddeling. Zo de diensten van eiseres al gekwalificeerd kunnen worden als het bij elkaar brengen van de partijen, zodat zij een overeenkomst kunnen sluiten, is eiseres belast met het uitvoeren van aan de overeenkomst met I, de Houders en de Acceptanten verbonden materiële handelingen, zoals het tonen van de ontvangen bedragen in het ‘dashboard’ en het via de app in ontvangst nemen van transactieverzoeken alsmede verzoeken tot het overmaken van het E-geld X naar de rekening van de Acceptant. De activiteiten van eiseres beperken zich dus niet tot bemiddeling en worden na het tot stand komen van de overeenkomsten tussen I enerzijds en Acceptanten en Houders anderzijds gecontinueerd ten aanzien van I, de Acceptanten en de Houders. De activiteiten van eiseres hebben weliswaar mede als resultaat dat laatstgenoemde overeenkomsten ontstaan, maar dat is niet het doel op zich.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn en dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. De overige standpunten van eiseres behoeven geen behandeling.
Proceskosten
20. De rechtbank ziet aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
21. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Eiseres dient aannemelijk te maken dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Met de enkele stelling dat verweerder gelet op de jurisprudentie van het HvJ EU een standpunt heeft ingenomen dat hij redelijkerwijs niet kon innemen, is eiseres daarin niet geslaagd. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat sprake is van procederen tegen beter weten in als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA2802) of van een vergaande mate van onzorgvuldigheid als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP2975). aan de zijde van verweerder. De rechtbank wijst het verzoek voor een integrale proceskostenvergoeding daarom af. 22. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.532 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.532;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 333 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, mr. T.N. van Rijn en
mr. dr. M.M.W.D. Merkx, leden, in aanwezigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2019.
griffier rechter
(in afwezigheid van de voorzitter tekent de oudste rechter)
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.