In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een te veel ontvangen WW-uitkering. Eiser, die van 20 februari 1978 tot 1 augustus 2017 als Teamleider Control/Businesscontroller bij zijn werkgever heeft gewerkt, ontving sinds 3 december 2014 een WIA-uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid. Na zijn werkloosheid heeft hij een WW-uitkering aangevraagd, waarbij hij aangaf recht te hebben op een prepensioen. Het UWV heeft echter vastgesteld dat eiser over de periode van maart 2018 tot en met december 2018 te veel aan WW-uitkering heeft ontvangen, omdat het prepensioen dat hij ontving, in mindering moest worden gebracht op de WW-uitkering. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het prepensioen voortkomt uit een ander dienstverband en dat er geen sprake is van cumulatie van WW en prepensioen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft zijn beroepsgrond dat hij niet op de hoogte was van het prepensioen laten vallen. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht het prepensioen heeft aangemerkt als te verrekenen inkomen en dat de terugvordering van de WW-uitkering over de betreffende periode gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het bedrag dat moet worden teruggevorderd € 12.235,58 bedraagt. Tevens is het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.