ECLI:NL:RBNHO:2019:10630

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
C/15/284605/HA RK 19/26
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoekster, die zich niet kon vinden in de gang van zaken tijdens een zitting op 4 februari 2019 in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoekster had de wraking van de rechter aangevraagd, omdat zij meende dat haar processuele belangen waren geschaad doordat de rechter haar niet de gelegenheid had geboden om kennis te nemen van bepaalde huwelijksakten die relevant waren voor haar zaak. De rechter had op 14 februari 2019 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek, waarin zij stelde dat er geen grond was voor toewijzing van het verzoek. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat de rechter in haar beslissing niet blijk had gegeven van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om het verzoek van de verzoekster in beraad te nemen een processuele beslissing was en geen aanwijzing voor partijdigheid. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaak-/rekestnummer: C/15/284605/HA RK 19/26

Beslissing van 26 februari 2019 op het verzoek van:

[verzoekster] , wonende te Zaandam, verzoekster

gemachtigde: [gemachtigde] ,
strekkende tot wraking van

mr. E.G. van Roest, de rechter.

Procesverloop

Verzoekster heeft tijdens de zitting van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2019 in de bij deze rechtbank, afdeling bestuursrecht, aanhangige zaak met zaaknummer HAA 13/3662 (hierna: de hoofdzaak) de wraking van de rechter verzocht.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 14 februari 2019 schriftelijk op het wrakingsverzoek van verzoekster gereageerd.
De wederpartij in de hoofdzaak, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, (hierna: de wederpartij) heeft op 15 februari 2019 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
Op 19 februari 2019 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechter en de wederpartij zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

De beoordeling

1. De wrakingskamer betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. De wederpartij heeft bij besluit van 29 oktober 1996 de AWW-uitkering van verzoekster ingetrokken. Bij besluit op bezwaar van 20 juni 1997 heeft de wederpartij dat besluit gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft het daartegen ingestelde (hoger) beroep op 11 april 2001 ongegrond verklaard. In de hoofdzaak verzoekt verzoekster de wederpartij het besluit van 29 oktober 1996 te herzien.
2. Verzoekster heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek het volgende aangevoerd. Verzoekster wenst kennis te nemen van – naar de rechtbank begrijpt – de huwelijksakten van 27 december 1994 en 27 december 1993 die ten grondslag zouden hebben gelegen aan respectievelijk de besluiten van 29 oktober 1996 en 20 juni 1997. De rechter heeft, aldus verzoekster, die gelegenheid niet geboden. Verzoekster meent dat zij hierdoor is geschaad in haar processuele belangen. Zij voert aan dat de rechter het beginsel van “
fair hearing”, zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele beginselen (hierna: het EVRM), heeft geschonden. Hierdoor is verzoeksters twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd, aldus verzoekster.
3. De rechter heeft zich in haar schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat er geen grond bestaat voor toewijzing van het wrakingsverzoek, omdat in dit geval sprake is van een – door verzoekster negatief ervaren – procesbeslissing. Hierbij verwijst zij naar het proces-verbaal van de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2019 (hierna: het proces-verbaal). In het proces-verbaal is vermeld dat de rechter zich zal beraden over de vraag van verzoekster om haar de gelegenheid te geven om kennis te kunnen nemen van de huwelijksakte.
4. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie de uitspraken van de Hoge Raad van 31 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7956) en 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770)). Daarbij tekent de wrakingskamer aan dat een rechterlijke (tussen)beslissing nimmer als zodanig grond voor wraking kan vormen, omdat wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
5. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter het verzoek van verzoekster, om in de gelegenheid te worden gesteld om kennis te nemen van de door verzoekster bedoelde huwelijksakten, in beraad heeft genomen. Die mededeling van de rechter is een processuele (tussen)beslissing. Die beslissing staat als zodanig niet ter beoordeling in deze wrakingsprocedure. Dat is slechts anders als uit de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, moet worden afgeleid dat die (tussen)beslissing uitsluitend is ingegeven door een motivering die niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter. Dit is hier niet het geval. Verzoekster heeft dergelijke omstandigheden ook niet gesteld. Een (tussen)beslissing, ook al zou verzoekster die als onwelgevallig ervaren, is op zichzelf nog geen aanwijzing van subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter.
6. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter,
mr. C.E. van Oosten- van Smaalen en mr. L.M. Kos, rechters, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.