Soort kosten Correctie
Kostencorrectie boekenonderzoek € 42.595
Correctie afschrijving € 239
Huisvestingskosten geaccepteerd € 13.323 -/-
Overige kosten geaccepteerd € 1.236 -/-
Totale kostencorrectie € 28.275
De winst uit onderneming is hierbij als volgt vastgesteld:
Aangegeven winst uit onderneming € 93.285
Kostencorrectie € 28.275
Zelfstandigenaftrek € 4.574 -/-
MKB winstvrijstelling € 14.038 -/-
Belastbare winst uit onderneming € 102.948.
15. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 102.948.
16. De rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 20 februari 2018 eiser veroordeeld ter zake van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011. Voor de inkomstenbelasting luidt het oordeel dat voor de voormelde jaren een te laag bedrag aan winst respectievelijk een te hoog bedrag aan kosten is opgegeven. Tegen het vonnis zijn geen rechtsmiddelen aangewend en het vonnis is bijgevolg onherroepelijk geworden.
Geschil17. Partijen houdt verdeeld of de belastbare winst uit onderneming tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de kostencorrectie terecht en tot het juiste bedrag is aangebracht.
18. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat een bedrag van
€ 15.437 terecht is gecorrigeerd. Voor het meerdere heeft de correctie van de kosten ten onrechte plaatsgevonden.
19. Verweerder heeft zich – eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de administratie van de onderneming van eiser niet aan in redelijkheid daaraan te stellen vereisten voldeed. Hij verwijst daartoe naar de bevindingen uit het boekenonderzoek zoals vervat in het daarvan opgemaakte rapport. Voorts verwijst verweerder naar het veroordelend vonnis van de rechtbank Amsterdam. Tevens heeft eiser - op wie de bewijslast rust - de geclaimde kosten niet aannemelijk gemaakt. Eiser is daartoe in de gelegenheid gesteld en in dat kader heeft ook tweemaal een hoorgesprek plaatsgehad. Verweerder heeft de kostencorrectie van € 42.595 verminderd tot € 28.275.
20. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging en vermindering van de aanslag overeenkomstig zijn nader stuk d.d. 7 februari 2018. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
21. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Vereiste aangifte; bewijslast; omkering en verzwaring van de bewijslast
22. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser de vereiste aangifte (artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; AWR) heeft gedaan. Daartoe wijst de rechtbank op het veroordelend vonnis van de rechtbank en daarnaast - als afzonderlijke onderbouwing - op de forse correctie op het in de aangifte vermelde bedrag ter zake van winst uit onderneming, waarvan eiser heeft erkend dat een belangrijk deel daarvan (€ 15.473) juist is (vergelijk het nader stuk van eiser d.d. 7 februari 2018). Deze correctie is zowel absoluut als gerelateerd aan het aangegeven bedrag ter zake van winst uit onderneming en het verzamelinkomen, van zodanige omvang dat reeds op die grond de conclusie moet worden getrokken dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser ten tijde van het doen van de aangifte redelijkerwijs hebben geweten dat de aangifte materieel niet juist is geweest, mede gelet op de aard van de erkende correcties zoals blijkt uit het overzicht van verweerder, als bijlage 10 gevoegd bij het verweerschrift. Vergelijk Hoge Raad 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083: “Voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: belasting) geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47). Gebreken in de boekhouding
23. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank en met het door hem overgelegde rapport van het boekenonderzoek en het onherroepelijke vonnis van de strafrechter aannemelijk gemaakt dat de boekhouding van eisers onderneming niet aan de daaraan in redelijkheid te stellen vereisten voldoet. Ter toelichting en feitelijke onderbouwing overweegt de rechtbank daartoe nog het navolgende.
24. Tijdens het boekenonderzoek is vastgesteld dat de administratie niet voldoet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen. De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van eiser duidelijk blijken. Tevens heeft eiser niet voldaan aan zijn bewaarplicht. Zo zijn diverse kostenfacturen niet bewaard gebleven en is de digitale agenda tot oktober 2011 niet meer aanwezig. Privé-uitgaven worden als zakelijke kosten geboekt. Uitgaven op naam van de onderneming van de echtgenote worden ten laste van het resultaat van de onderneming van eiser gebracht, zonder dat uit de administratie blijkt waarom dat gebeurt. Ondanks dat sprake is van kasverkeer houdt eiser geen kasboek bij en is er geen grootboekrekening ‘kas’. Uit de bankafschriften van de ondernemersrekening [C] ‘grootboek [#] ’, blijkt dat contant geld wordt gepind bij geldautomaten. De diverse bonnen van de contante uitgaven worden gevoegd bij het bankafschrift waarop de pinopname bij de geldautomaat is opgenomen. De data op de diverse bonnen komen diverse keren niet overeen met de datum van de pinopname. Zo komt het voor dat de bij het bankafschrift gevoegde bonnen een datum hebben die ligt vóór de datum van de pinopname. Uitgaande facturen zijn niet doorlopend genummerd. Eiser heeft desgevraagd naar het oordeel van de rechtbank geen geloofwaardige verklaring over dit alles afgelegd respectievelijk het hiervoor gestelde niet dan wel volstrekt onvoldoende weersproken. Uit deze vaststaande feiten, zie ook 18 hiervoor, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen andere conclusie worden getrokken dat niet is voldaan aan de administratie- en bewaarplicht (artikel 52 AWR).
25. Daarnaast wordt naar het oordeel van de rechtbank, in navolging van verweerder, voor een bedrag van € 28.275 niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zakelijke kosten. Bij het vorenstaande heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van het feit dat het in beginsel op de weg van eiser ligt om de aftrek van deze uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en in direct verband met de door hem gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Met hetgeen verweerder in het rapport van het boekenonderzoek heeft vermeld alsmede de uitgebreide toelichting op de uitspraak op bezwaar, heeft verweerder de correctie van de geclaimde aftrek naar behoren onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank nog het navolgende. Het overzicht van deze kosten is opgenomen in paragraaf 4.3 van het rapport van het boekenonderzoek. In een bijlage bij het rapport is een overzicht opgenomen per factuur wat de bevindingen zijn. Tevens is een kolom opgenomen met het commentaar van eiser. Nadien heeft verweerder in de bezwaarfase een deel van deze uitgaven alsnog als zakelijke kosten in aftrek aanvaard (vergelijk 19 hiervoor). Daarbij geldt dat een deel louter is aanvaard omdat in het verleden daarover een afspraak is gemaakt, niet omdat is komen vast te staan dat deze uitgaven een zakelijk karakter hebben. Eiser heeft - ook naar daartoe tijdens de mondelinge behandeling van het beroep uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld - de hiervoor vermelde bevindingen naar het oordeel van de rechtbank niet dan wel volstrekt onvoldoende weersproken. De rechtbank zal aan hetgeen onder 24 en dit onderdeel is overwogen de hierna te melden processuele gevolgen verbinden.
26. Nadat het rapport van het boekenonderzoek is afgerond heeft nog uitgebreid overleg plaatsgevonden met eiser. Tijdens de behandeling van het bezwaar is met eiser afgesproken dat van de vijf grootboekrekeningen met de hoogste kosten onderzocht zal worden in hoeverre deze kosten aannemelijk kunnen worden gemaakt. Deze kostenposten zijn in een overzicht opgenomen (het hiervoor in 22 genoemde overzicht, als bijlage 10 gevoegd bij het verweerschrift). In dit overzicht is ook het commentaar van eiser vermeld. Verweerder heeft, anders dan eiser heeft gesteld, de opgevoerde huisvestingskosten van € 13.323 in de uitspraak op bezwaar geaccepteerd als zijnde kosten van de onderneming. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een in het verleden gemaakte afspraak met eiser. Daarnaast heeft verweerder een bedrag van € 1.236 als zakelijke kosten aannemelijk geacht. De overige kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, laat staan gebleken. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet doen blijken respectievelijk aannemelijk gemaakt dat de overige door hem opgevoerde kosten tot een bedrag van € 28.275 ook zakelijke kosten zijn. De rechtbank merkt nog op dat het cijfermatig overzicht van eiser in zijn laatste nader stuk d.d. 7 februari 2018 niet aansluit op het overzicht van verweerder. De rechtbank heeft dit overzicht van verweerder als uitgangspunt genomen op basis van de onder 22 tot 25 hiervoor vermelde oordelen.
27. Het beroep wordt geacht zich mede te richten tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. De rechtbank is van oordeel dat geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken om tot het oordeel te komen dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag heffingsrente in rekening is gebracht.
28. De rechtbank is op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen van oordeel dat eiser niet de vereiste aangifte gedaan, gegeven de forse inkomenscorrectie voortvloeiend uit het op goede gronden niet in aftrek aanvaarden van een aantal uitgaven. Bijgevolg dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard (vergelijk artikel 25, lid 3 AWR en artikel 27e AWR). Verweerder heeft bij het nader vaststellen van de aanslag het verzamelinkomen respectievelijk de belastbare winst uit onderneming niet te hoog en in redelijkheid vastgesteld.
29. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
30. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.