ECLI:NL:RBNHO:2018:7932

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5404
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het verzwaren van een brugplaat van een reeds bestaande brug met betrekking tot bestemmingsverkeer en hulpdiensten naar een recreatiepark

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het verzwaren van een brugplaat van een bestaande brug, die bestemd is voor bestemmingsverkeer en hulpdiensten naar een recreatiepark. Eiser, een omwonende, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, dat de vergunning had verleend aan de derde-partij. Eiser betoogde dat er sprake was van misbruik van recht en dat de vergunning in strijd was met het Bouwbesluit 2012, met name artikel 6.37, dat eisen stelt aan verbindingswegen voor hulpdiensten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan de vernietiging van het bestreden besluit, omdat de bepalingen van het Bouwbesluit 2012, waarop eiser zich beroept, niet zijn bedoeld ter bescherming van zijn belangen als omwonende, maar ter bescherming van de gebruikers van het recreatiepark. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisen van het Bouwbesluit 2012 voor verbouw van toepassing zijn, en dat de STAB (Stichting advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening) in haar rapporten heeft bevestigd dat het project voldoet aan deze eisen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de proefbelasting, die is uitgevoerd om de sterkte van de brug te toetsen, op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/5404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, verweerder
(gemachtigden: mr. J.M.M. Vriend en H. [naam 4] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de vennootschap onder firma [derde belanghebbende] V.O.F., te [plaatsnaam] (gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij ter legalisatie een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend voor het verzwaren van een brugplaat van een reeds bestaande brug op het perceel [adres] .
Bij op 28 oktober 2016 verzonden besluit (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit onder wijziging van de motivering in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 1] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [naam 2] .
Bij tussenbeslissing van 8 december 2017 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend teneinde de Stichting advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de STAB) als deskundige te benoemen.
Op 6 maart 2018 heeft de STAB een verslag op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitgebracht. Eiser, verweerder en derde-partij hebben hierop bij brieven van onderscheidenlijk 11 april 2018, 21 maart 2018 en 28 maart 2018 gereageerd.
Op 24 april 2018 heeft de STAB op verzoek van de rechtbank een aanvullend verslag uitgebracht en daarin gereageerd op de brief van eiser van 11 april 2018.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 30 mei 2018 gesloten.

Overwegingen

1.1
De brug bestond in ieder geval al in 1920. Rond 1972/1973 is de brug verstevigd. De brug is bestemd voor (ontsluiting van) bestemmingsverkeer en hulpdiensten naar recreatiepark [derde belanghebbende] (het recreatiepark).
1.2
Eiser heeft verweerder in 2014 verzocht handhavend tegen derde-partij op te treden wegens het zonder omgevingsvergunning in stand houden van de brug. De handhavingsprocedure heeft geresulteerd in een uitspraak van deze rechtbank van 18 juni 2015 in de zaak geregistreerd onder het nummer HAA 14/5404. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de in de jaren ’70 van de vorige eeuw aangebrachte aanpassingen aan het brugdek destijds zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning (toen nog bouwvergunning) zijn aangebracht.
1.3
Naar aanleiding van de uitspraak van 18 juni 2015 heeft derde-partij op 7 april 2015 een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. Bij deze aanvraag is een “Verklaring belasting brug ingang recreatiepark” (de verklaring) gevoegd.
1.4
Bij brief van 18 augustus 2015 heeft verweerder om aanvulling van gegevens gevraagd bij derde-partij. Op 13 november 2015 heeft derde-partij het rapport “Toegangsbrug recreatiepark “ [derde belanghebbende] ” [adres] ” van Ingenieursbureau [naam 3] van 29 oktober 2015 (rapport [naam 3] ) ingebracht. Blijkens dat rapport is eenmalig een proefbelasting ten aanzien van de brug uitgevoerd.
1.5
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen, van welk besluit het rapport [naam 3] deel uitmaakt.
1.6
Hangende en naar aanleiding van het door eiser ingestelde bezwaar is van de zijde van verweerder nog opgesteld een rapport getiteld “Nadere motivering omtrent de constructieve beoordeling van de verleende omgevingsvergunning voor de brug van recreatie [derde belanghebbende] ” van 4 april 2016 van [naam 4] (rapport [naam 4] ). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit mede onder verwijzing naar het rapport [naam 4] gehandhaafd.
2.1
Derde-partij stelt zich op het standpunt dat aan de zijde van eiser sprake is van misbruik van recht, omdat eiser misbruik maakt van zijn bevoegdheid om op te komen tegen de onderhavige omgevingsvergunning. Het beroep is volgens derde-partij ingesteld om derde-partij dwars te zitten. Het is eiser volgens derde-partij niet te doen om de veiligheid van de brug.
2.2
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat aan de zijde van eiser sprake is van misbruik van recht. Voor dat oordeel zijn volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1950, zwaarwichtige gronden vereist. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank volgt derde-partij dan ook niet in haar standpunt.
3.1
De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden zich richten tegen verweerders conclusie dat aannemelijk is dat het vergunde project voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Eiser beroept zich in dit verband op (strijd met) afdeling 2.1 “Algemene sterkte van de bouwconstructie” van hoofdstuk 2 “Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van veiligheid” en het eerste, derde en vierde lid van artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012. Een beroepsgrond kan enkel tot vernietiging van het bestreden besluit leiden als voldaan is aan het relativiteitsvereiste, neergelegd in artikel 8:69a van de Awb. Indien dat niet het geval is, blijft een beroepsgrond buiten bespreking. De rechtbank zal dus eerst gaan beoordelen of ten aanzien van de artikelen waarop eiser zich beroept voldaan is aan het relativiteitsvereiste.
3.2
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3.3
De rechtbank ziet zich gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb allereerst (ambtshalve) gesteld voor de vraag of de eisen uit het Bouwbesluit 2012 waarop eiser zich beroept kennelijk strekken tot bescherming van zijn belang.
3.4
Met betrekking tot de eisen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012 overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de Nota van Toelichting (NvT) behorende bij het Bouwbesluit 2012 (Staatsblad 2011/416, p. 205) is onderwerp van hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012 het door bouwtechnische voorschriften waarborgen van de kwaliteit van (de constructie) van een bouwwerk en daarmee de veiligheid van de mensen in en om dat bouwwerk.
Eiser is in de directe nabijheid van de brug woonachtig. Zijn perceel grenst aan de brug, evenals een gedeelte van de toegangsweg van en naar het recreatiepark waarvan eiser eigenaar is. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de eisen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012 kennelijk strekken tot bescherming van de belangen van eiser. De rechtbank zal de beroepsgrond van eiser met betrekking tot de eisen van hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012 dan ook inhoudelijk beoordelen.
3.5.1
Met betrekking tot de eisen die zijn opgenomen in artikel 6.37, eerste, derde en vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 overweegt de rechtbank als volgt.
3.5.2
Op grond van artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Op grond van artikel 6.37, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid, tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt:
a. een breedte van ten minste 4,5 meter;
b. een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;
c. een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en
d. een doeltreffende afwatering.
Op grond van artikel 6.37, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 is een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
3.5.3
Blijkens voornoemde NvT (p. 321 en 322) bevat artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012 voorschriften ten behoeve van de bereikbaarheid van gebouwen en bouwwerken waarin personen kunnen verblijven voor brandweervoertuigen en voertuigen van andere hulpverleningsdiensten.
De brug is bestemd voor (ontsluiting van) bestemmingsverkeer en hulpdiensten naar het recreatiepark. De bepaling strekt naar het oordeel van de rechtbank ter bescherming van de belangen van gebruikers van het recreatiepark. De gebruikers van het recreatiepark moeten in geval van nood bereikbaar zijn voor hulpdiensten. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de bepaling kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van eiser als omwonende van het recreatiepark.
3.5.4
Artikel 8:69a van de Awb staat er gelet op het voorgaande aan in de weg dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6.37, eerste, derde en/of vierde lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt vernietigd. De rechtbank ziet daarom af van een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond van eiser dat niet aannemelijk is dat het project voldoet aan die bepaling van het Bouwbesluit 2012.
4.1
Eiser betoogt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door derde-partij bij brief van 18 augustus 2015 om aanvullende gegevens te vragen, maar in een later stadium te oordelen dat de gevraagde gegevens niet relevant zijn. Derde-partij heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd, terwijl deze blijkens de wettelijke bepalingen wel nodig zijn. Verweerder heeft aldus niet de vereiste zorgvuldigheid betracht bij diens aannemelijkheidsbeoordeling in het kader van het Bouwbesluit 2012.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder derde-partij bij brief van 18 augustus 2015 om aanvulling van gegevens heeft gevraagd, waaronder om een aanzicht- en plattegrondstekening waarop alle maten van de brug en brughoofd staan aangegeven met schaal 1:100. Verder is in de brief opgemerkt dat met het overleggen van de verklaring onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de brug voldoet aan afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012.
Vaststaat dat derde-partij de gevraagde tekeningen niet aan verweerder heeft verstrekt, maar in reactie op verweerders verzoek uitsluitend het rapport [naam 3] heeft ingezonden.
De omstandigheid dat derde-partij niet alle gegevens waarom verweerder bij brief van 18 augustus 2015 - op gestandaardiseerde wijze heeft gevraagd - heeft verstrekt, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat het bestreden besluit reeds om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
5. Tussen partijen is in geschil of aannemelijk is dat het project aan de eisen zoals opgenomen in Afdeling 2.1 “Algemene sterkte van de bouwconstructie” van hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit 2012 voldoet. De rechtbank heeft ten behoeve van de beoordeling van dit geschilpunt de STAB als deskundige ingeschakeld en de STAB gevraagd een deel van de ter beoordeling voorliggende vragen te beantwoorden. De STAB heeft op 6 maart 2018 en 24 april 2018 verslagen uitgebracht.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1596, op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (in welk artikel is bepaald dat een aanvraag om omgevingsvergunning geweigerd moet worden indien niet aannemelijk is dat het project aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voldoet) beoordelingsvrijheid toekomt.
7. De rechtbank stelt tevens voorop dat zij volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3844, in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders, indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
8. Eiser voert ter onderbouwing van zijn betoog dat niet aannemelijk is dat het project voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012 verschillende argumenten aan.
9.1
Eiser betoogt allereerst dat ten onrechte is getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voor verbouw. Volgens eiser had moeten worden getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voor nieuwbouw. De brug heeft volgens hem immers een nieuw en breder brugdek gekregen, zodat het niet gaat om een verbouwing van een bestaande situatie.
9.2
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 is een te bouwen bouwwerk voldoende bestand tegen de daarop werkende krachten.
In de artikelen 2.2 tot en met 2.4 van het Bouwbesluit 2012 wordt voor bepalingsmethoden voor het bezwijken van constructies, vervaardigd van verschillende materialen, verwezen naar verschillende NEN(-EN)-normen.
Op grond van artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2012 zijn op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk de artikelen 2.2 tot en met 2.4 van overeenkomstige toepassing, waarbij in plaats van het in die artikelen aangegeven niveau van eisen wordt uitgegaan van het niveau zoals aangegeven in NEN 8700.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat terecht is getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 voor verbouw. Het gaat om het verzwaren (bestaande uit het verbreden en verdikken) van een brugplaat van een reeds bestaande brug en daarmee om het gedeeltelijk vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk. Artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2012 waarin eisen voor verbouw zijn opgenomen is dan ook van toepassing op het project.
9.4
Blijkens artikel 2.5 van het Bouwbesluit 2012 moet het project dus voldoen aan het niveau van eisen zoals aangegeven in NEN 8700. Van de zijde van verweerder is ter zitting bevestigd dat het rapport [naam 3] , dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is gebaseerd op het niveau van eisen zoals aangegeven in NEN 8700. Het rapport [naam 3] is in zoverre op een juist uitgangspunt gebaseerd. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
10.1
Eiser betoogt verder dat, zo al moet worden uitgegaan van het niveau van eisen zoals aangegeven in NEN 8700, niettemin (ook) aan NEN-EN 1991-2 had moeten worden getoetst. Die NEN-EN-norm geldt namelijk specifiek voor bruggen.
10.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet aan NEN-EN 1991-2 behoefde te worden getoetst, omdat geen sprake is van een voor het wegverkeer bestemde brug.
10.3
De STAB heeft in haar verslag van 6 maart 2018 uiteengezet dat uit de tekst en de context van NEN-EN 1991-2 is af te leiden dat deze norm is bedoeld voor wegverkeersbruggen in de openbare ruimte, waarvan publieke overheden eigenaar zijn. In de voorliggende situatie gaat het echter om een toegangsbrug naar een particulier terrein die in eigendom is van de betreffende particulier. NEN-EN 1991-2 is volgens de STAB daarom niet van toepassing en daaraan hoefde dus niet te worden getoetst.
10.4
Eiser heeft deze uiteenzetting van de STAB niet weersproken. De rechtbank ziet ook geen aanleiding die uiteenzetting voor onjuist te houden. Nu de STAB het standpunt van verweerder dat NEN-EN 1991-2 niet bij de beoordeling hoefde te worden betrokken geaccordeerd heeft, slaagt het betoog van eiser niet.
11.1
Eiser betoogt voorts dat de door [naam 3] uitgevoerde proefbelasting gebruikt is voor een ander doel dan waarvoor een proefbelasting bedoeld is en daarom niet als bepalingsmethode mocht worden gehanteerd. Een proefbelasting wordt gebruikt en is bedoeld om aannames te controleren, aldus eiser. Op basis van een tekening en een beschrijving van materialen kan worden vastgesteld wat de maximale doorbuiging van de brug mag zijn. Bij een proefbelasting worden uitkomsten van berekeningen op basis van vaste normen gecontroleerd. In de voorliggende situatie zijn echter geen berekeningen en tekeningen gemaakt.
11.2
De STAB heeft in haar verslag van 6 maart 2018 uiteengezet dat de door [naam 3] uitgevoerde proefbelasting valt binnen de omschrijving van NEN 8700, bijlage E8 en daarmee als bepalingsmethode kan worden gehanteerd om aannemelijk te maken dat de brug aan de eisen van afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012 voldoet.
11.3
In reactie op het genoemd verslag van de STAB heeft eiser bij brief van 11 april 2018 nogmaals herhaald dat een proefbelasting slechts is toegestaan indien deze een berekening bevestigt. De berekening ontbreekt, terwijl deze volgens eiser wel gemaakt kan worden met beschikbare tekeningen.
11.4
De STAB heeft in haar verslag van 24 april 2018 uiteengezet dat eiser erop wijst dat de rekenwaarde van de sterkte anders bepaald kan worden. In de voorliggende situatie is volgende de STAB de rekenwaarde van de (benodigde) sterkte, inclusief veiligheidsfactoren, rekenkundig bepaald op 11.000 kilogram. Door middel van een (stapsgewijze) proefbelasting is de brug belast tot 13.000 kilogram en is deze niet bezweken. Daarmee heeft de proefbelasting de rekenkundig bepaalde rekenwaarde van de sterkte bevestigd, aldus de STAB. De STAB ziet in de reactie van eiser dan ook geen aanleiding om haar conclusie zoals opgenomen in het verslag van 6 maart 2018 aan te passen.
11.5
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding de STAB niet te volgen in haar hiervoor weergegeven uiteenzettingen. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
12.1
Eiser betoogt verder dat, zo al een proefbelasting mocht worden gehanteerd als bepalingsmethode, deze op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd, zodat de uitkomst ervan - zoals opgenomen in het rapport [naam 3] - onjuist is. Ten eerste is volgens eiser bij de proefbelasting ten onrechte uitgegaan van een geschatte asdruk. Ten tweede is bij de proefbelasting ten onrechte uitgegaan van gevolgklasse CC1. Ten derde is geen ambtenaar aanwezig geweest bij de proefbelasting. Ook de deskundige van eiser is niet uitgenodigd om te bezien of de metingen correct zijn verlopen.
12.2.1
Met betrekking tot de asdruk heeft de STAB in haar verslag van 6 maart 2018 het volgende uiteengezet. In het rapport [naam 3] is het totale gewicht van de bij de proefbelasting gebruikte brandweerauto van het merk [automerk] over twee assen verdeeld in de verhouding 2:1. Het gewicht van de brandweerauto (vol beladen) is 14.100 kilogram. De maximale asdruk is dan 9.400 kilogram. [automerk] heeft de technische specificaties van de gebruikte brandweerauto gepubliceerd. Daarin is aangegeven dat de maximale belading 13.500 kilogram mag bedragen, met een maximale, wettelijk toegestane, asdruk op de achteras van 9.300 kilogram. Gelet op deze specificaties is de schatting van de asdrukverdeling (2:1) volgens de STAB alleszins redelijk te noemen en kan daarmee gerekend worden, zoals in het rapport [naam 3] ook is gedaan.
12.2.2
De rechtbank ziet geen aanleiding de STAB niet te volgen in voorgaande uiteenzetting ten aanzien van de asdruk. In reactie op genoemd verslag van de STAB heeft eiser nog – voor het eerst – betoogd dat is uitgegaan van een te lage maximale belasting, omdat een niet representatieve, want te oude, brandweerauto is gebruikt. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1889, van oordeel dat dit betoog van eiser in strijd met de goede procesorde moet worden geacht, nu het eerst nadat de STAB haar (eerste) verslag had uitgebracht naar voren is gebracht. Dit betoog laat de rechtbank dan ook buiten bespreking.
12.3
Met betrekking tot het toepassen van gevolgklasse CC1 overweegt de rechtbank als volgt.
In “tabel NB.20-B1-Definitie van gevolgklassen” bij NEN 8700 is gevolgklasse CC1 als volgt omschreven: “Geringe gevolgen ten aanzien van het verlies van mensenlevens, en/of kleine of verwaarloosbare economische of sociale gevolgen of gevolgen voor de omgeving.”
In “tabel NB.21-B1-Voorbeelden toepassingen gevolgklassen” zijn bij gevolgklasse CC1 als voorbeelden van toepassingen voor bruggen de volgende bruggen genoemd:
“Bruggen waarvoor gedurende de gehele ontwerplevensduur geldt:
- de brug ligt niet in een economisch belangrijke route,
- het aantal vrachtwagens is minder dan 2 000 per jaar per rijstrook en
- er is een beperkt risico op grote maatschappelijke of letselschade.
Bruggen in landwegen, woonwijken enz.”
De rechtbank is mede op basis van het verhandelde ter zitting van oordeel dat de brug waar het in de voorliggende situatie om gaat voldoet aan de hiervoor genoemde drie criteria voor bruggen in gevolgklasse CC1, zodat in het rapport [naam 3] terecht die gevolgklasse is toegepast. Het eventueel instorten van de brug heeft kleine of verwaarloosbare gevolgen. In haar verslag van 6 maart 2018 heeft de STAB overigens bevestigd dat in het rapport [naam 3] terecht gevolgklasse CC1 is toegepast.
12.4
Met betrekking tot het niet betrekken van een ambtenaar en eisers deskundige bij het uitvoeren van de proefbelasting, overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting bevestigd dat de aanwezigheid van voornoemde personen geen voorwaarde vormde om de proefbelasting te kunnen uitvoeren. De omstandigheid dat deze personen niet bij de uitvoering van de proefbelasting aanwezig zijn geweest, levert dan ook geen schending van enig wettelijk voorschrift op en kan daarom niet afdoen aan de uitkomsten van het rapport [naam 3] .
12.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het betoog van eiser dat de proefbelasting op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd niet slaagt.
13. Gelet op het voorgaande kan verweerder erin gevolgd worden dat eiser op basis van en met het rapport [naam 3] aannemelijk (gemaakt) heeft dat het project voldoet aan de eisen van afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012. De STAB heeft in haar verslagen ook bevestigd dat reeds op basis van het rapport [naam 3] deze conclusie kan worden getrokken.
14. Eisers stelling dat aan de tabel (A2.2) die in het rapport [naam 4] is vermeld geen betekenis toekomt omdat deze geen status heeft, behoeft geen bespreking meer nu reeds op basis van het rapport [naam 3] kan worden geconcludeerd dat verweerder aannemelijk kon achten dat het project aan de eisen van afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012 voldoet.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2018.
de griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, waaronder de tussenbeslissing tot heropening, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.