4.8.4.Nu het Hof niet aannemelijk acht dat belanghebbende ten tijde van het ontstaan van de onderwerpelijke belastingschulden, althans per 1 juli 2013, reeds was gedefungeerd als (middellijk) bestuurder van de BV, zal het Hof uitgaan van de juistheid van de gegevens die op 4 september 2013 in het handelsregister waren opgenomen. Dit betekent dat belanghebbende nog (middellijk) bestuurder was van de BV toen zij de over de maanden februari tot en met juni 2013 verschuldigde loonheffingen diende te betalen dan wel melding had moeten doen van een ter zake van een niet-betalen van die belasting bestaande betalingsonmacht.”
Betalingsonmacht; kennelijk onbehoorlijk bestuur; naheffingsaanslag eerste en tweede kwartaal 2013
25. Eiser heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat zijnerzijds geen sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur op de door hem in het beroepschrift aangevoerde gronden. Daarbij heeft hij een onderscheid gemaakt tussen de aansprakelijkstelling voor het eerste kwartaal respectievelijk het tweede kwartaal 2013. Voorts heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat aan het “kennelijk” vereiste ter zake van kennelijk onbehoorlijk bestuur is voldaan, aldus eiser. Verweerder heeft het hiervoor – zakelijk weergegeven – standpunt van eiser gemotiveerd bestreden op de daartoe in het verweerschrift gegeven gronden.
26. De rechtbank volstaat ten aanzien van dit standpunt van eiser met een hieronder opgenomen verwijzing naar de uitvoerige en breed gemotiveerde oordelen van het gerechtshof Amsterdam, welke de rechtbank tot de hare maakt. Hetgeen daarin is vermeld ten aanzien van de loonheffing heeft evenzo te gelden ten aanzien van de omzetbelasting. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat met betrekking tot de melding van de betalingsonmacht voor de omzetbelasting ingevolge artikel 7, eerste lid, van de IW geldt dat dit voor het eerste kwartaal 2013 uiterlijk moest plaatsvinden op 14 mei 2013 en voor het tweede kwartaal 2013 op 14 augustus 2013. De uiterste datum voor de meldingen valt derhalve binnen de periode waarin eiser middellijk bestuurder was van [A BEDRIJF] B.V.
“4.9. Ter zake van (de melding van) de voor de toepassing van artikel 36 IW 1990 vereiste aanwezigheid van betalingsonmacht heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“21. Eiser stelt dat er geen betalingsonmacht gemeld hoefde te worden, aangezien er geen sprake was van betalingsonmacht. Uit de stukken blijkt niet dat de BV in financiële moeilijkheden verkeerde. Bovendien was er geen loonbelasting verschuldigd over de tijdvakken februari tot en met juni 2013, nu [B BEDRIJF] het personeel van de BV met ingang van 1 februari 2013 had overgenomen maar abusievelijk aangiften loonbelasting zijn ingediend op het loonbelastingnummer van de BV. [B] heeft de Stichting en de BV per 1 februari 2013 effectief overgenomen en was ook de bestuurder van [B BEDRIJF] en heeft kennelijk het verkeerde loonbelastingnummer gebruikt bij het doen van de aangiften, aldus eiser. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat het niet melden van betalingsonmacht niet aan hem te wijten is, omdat er geen loonbelasting betaald hoefde te worden. Verder kan het hem niet worden verweten dat de opvolgend bestuurder kwesties met de Belastingdienst niet tijdig heeft afgewikkeld. Tenslotte betoogt eiser dat hij voor de tijdvakken april, mei en juni 2013 geen betalingsonmacht meer kon melden, aangezien de betalingstermijn van de naheffingsaanslagen voor die tijdvakken afliep na 1 juli 2013.
22. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 (hierna: Uitvoeringsbesluit) dient de mededeling betalingsonmacht uiterlijk te worden gedaan twee weken na de dag waarop ingevolge artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de verschuldigde belasting behoorde te zijn afgedragen of voldaan. Ingevolge het tweede lid van die bepaling kan, in afwijking van het eerste lid, de mededeling worden gedaan uiterlijk twee weken na de vervaldag van de naheffingsaanslag als die naheffingsaanslag is opgelegd vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting meer beloopt dan die welke overeenkomstig de aangifte is dan wel had moeten worden afgedragen of voldaan, voor zover die omstandigheid niet te wijten is aan opzet of grove schuld van het lichaam.
23. Nu de naheffingsaanslagen loonbelasting over de tijdvakken februari tot en met juni 2013 zijn opgelegd conform de oorspronkelijke aangiften, is het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit niet van toepassing. Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit kon de betalingsonmacht voor de in de beschikking aansprakelijkstelling begrepen naheffingsaanslagen loonbelasting uiterlijk worden gemeld op maandag 15 april 2013 (tijdvak februari 2013), 14 mei 2013 (tijdvak maart 2013), 14 juni 2013 (tijdvak april 2013), maandag 15 juli 2013 (tijdvak mei 2013) en 14 augustus 2013 (tijdvak juni 2013). De uiterste data waarop de betalingsonmacht had kunnen worden gemeld vallen derhalve binnen de periode waarin eiser middellijk bestuurder van de BV was.
24. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2998, geoordeeld dat van betalingsonmacht in de zin van artikel 36, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) niet alleen sprake is bij een blijvende toestand van niet tot betaling van belasting in staat zijn, maar ook bij tijdelijke betalingsmoeilijkheden of als het lichaam, niettegenstaande dat het over liquide middelen beschikt tot (ten minste) het bedrag van de belastingschulden, in verband met zijn overige verplichtingen feitelijk die liquide middelen niet aanwendt voor de voldoening van zijn belastingschulden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat, ook als de BV niet in financiële moeilijkheden verkeerde, betalingsonmacht had moeten worden gemeld, aangezien de loonbelasting over de tijdvakken februari tot en met juni 2013 niet binnen de in artikel 19 van de AWR genoemde termijn van een maand na het einde van dat tijdvak was voldaan of afgedragen. 25. (… [Hof: zie hiervoor r.o. 4.1]) Nu de BV aangiften loonbelasting over de tijdvakken februari tot en met juni 2013 naar een te betalen bedrag heeft gedaan is een belastingschuld ontstaan en had eiser, die in ieder geval tot 4 september 2013 middellijk bestuurder van de BV was, betalingsonmacht moeten melden omdat de verschuldigde loonbelasting niet tijdig was voldaan of afgedragen.
26. Dat het niet melden niet aan eiser te wijten zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Zijn stelling dienaangaande berust op de naar het oordeel van de rechtbank onjuist bevonden standpunten inzake de einddatum van zijn bestuurderschap en de verschuldigdheid van loonbelasting door de BV over de tijdvakken februari tot en met juni 2013.”