ECLI:NL:RBNHO:2018:6669

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 689
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging in douanerechtelijke procedures

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 23 januari 2018, wordt ingegaan op de schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging in het kader van douanerechten. Eiser, als enig bestuurder en aandeelhouder van een BV, heeft tegen uitnodigingen tot betaling (utb's) van de Belastingdienst/Douane bezwaar aangetekend. De rechtbank oordeelt dat de rechten van de verdediging zijn geschonden, omdat eiser niet in staat is gesteld om zich adequaat te verdedigen tegen de beschuldigingen die voortvloeien uit een FIOD-onderzoek. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet alle relevante informatie heeft gedeeld met eiser, wat heeft geleid tot een onvolledige verdediging. De rechtbank heropent het onderzoek om eiser in de gelegenheid te stellen de gemaakte proceskosten te onderbouwen. De beslissing benadrukt het belang van transparantie en het recht op een eerlijke verdediging in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op zware financiële sancties zoals douanerechten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat de proceskosten zijn onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 16/689 en HAA 16/691

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2018 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond, verweerder.

Procesverloop

HAA 16/689
Verweerder heeft met dagtekening 17 juli 2015 aan eiser een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) met nummer [# 1] uitgereikt ten bedrage van € 786.488,87 ter zake douanerechten op industriële producten (de rechtbank begrijpt: landbouwproducten).
HAA 16/691
Verweerder heeft met dagtekening 17 juli 2015 aan eiser een utb met nummer [# 2] uitgereikt ten bedrage van € 120.488,45 ter zake douanerechten op industriële producten (de rechtbank begrijpt: landbouwproducten).
Alle zaken
Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de utb’s gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2017 te Haarlem. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers HAA 15/1312, HAA 15/1313, HAA 16/688 en HAA 16/690.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde, bijgestaan door zijn kantoorgenoot
mr. ing. [kantoorgenoot 1] , mr. R. [kantoorgenoot 2] en B [kantoorgenoot 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde 2] , bijgestaan door [kantoorgenoot 4] en mr. [kantoorgenoot 5] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [naam 1] B.V. [naam 1] B.V. is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [naam 2] B.V. (hierna: [naam 2] ).
2. In de periode 9 augustus 2010 tot en met 1 maart 2011 heeft [naam 3] B.V. (hierna: [naam 3] ) zendingen verse knoflook met land van oorsprong China van afzender [naam 4] B.V. (hierna: [naam 4] ) onder de douaneregeling extern douanevervoer geplaatst. Het kantoor van vertrek is steeds in [land 1] en het kantoor van aankomst is steeds in [land 2] . De geadresseerde is het bedrijf [naam 5] te [land 3] . De knoflook wordt opgeslagen in de koelloods van [naam 2] te [plaats] . De koelloods van [naam 2] was van 8 juli 2010 tot 25 oktober 2012 onderdeel van de vergunning douane-entrepot E van [naam 3] .
3. De FIOD is onder de naam ‘ [naam 4] ’ (later gewijzigd in ‘ [naam onderzoek] ’) een strafrechtelijk onderzoek gestart. Bij brief van 6 december 2013 heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket Rotterdam zich akkoord verklaard met het ter fiscaalrechtelijk gebruik vrijgeven van de tijdens dat onderzoek ter beschikking gekomen bewijsmiddelen aan de Belastingdienst/Douane, Rotterdam Rijnmond (hierna: de Douane).
4. Bij afzonderlijke brieven gedagtekend 28 mei 2015 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen de utb’s op te leggen. De ‘Modus operandi’ zoals omschreven in de voornemens is telkens gebaseerd op de voorlopige uitkomsten van het FIOD-onderzoek.
5. Op 8 juni 2015 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser de onderliggende bescheiden van de in de voornemens betrokkenen 30 zendingen verstrekt. Dit betreft gegevens uit de administratie van [naam 2] inzake de uitslag van T1-goederen en de inslag van vrije goederen en door verweerder opgestelde excel-sheets inzake die 30 zendingen. Ook zijn excel-sheets van ‘zendingen [naam 4] ’ uit de administratie van [naam 6] en facturen voor opslagkosten van [naam 2] aan [naam 4] met voorraadmutatielijsten verstrekt.
6. In de reactie op de voornemens van 30 juni 2015 wijst gemachtigde van eiser erop dat de voorlopige uitkomsten van het FIOD-onderzoek aan eiser niet bekend zijn en dat hij niet weet waar hij zich tegen moet verweren, hetgeen een schending van het verdedigingsbeginsel oplevert. Voorts wordt opgemerkt dat uit de wel ter beschikking gestelde stukken niet blijkt dat sprake is van een onttrekking en evenmin van het douaneschuldenaarschap van eiser. Uit die reactie blijkt dat de gemachtigde van eiser wel over het proces-verbaal van het verhoor van eiser van 30 april 2014 beschikt.
7. De utb’s gedagtekend 17 juli 2015 zijn gebaseerd op de voorlopige uitkomsten van het FIOD-onderzoek.
8. Eiser heeft op 24 juli 2015 bij afzonderlijke brieven bezwaar ingesteld tegen de utb’s. In de bezwaarschriften wordt verweerder verzocht alle stukken uit het dossier te sturen. Bij brief van 7 augustus 2015 aan de gemachtigde van eiser heeft verweerder voorgesteld om de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar te verlengen tot het moment dat het FIOD-rapport beschikbaar komt. De gemachtigde van eiser heeft op
27 augustus 2015 per e-mail aan verweerder laten weten dat eiser niet kan instemmen met een verdere aanhouding. Er wordt op gewezen dat eiser geen kennis heeft kunnen nemen van hetgeen hem wordt verweten en dat hij zich niet kan verdedigen. Bij brief van
11 december 2015 verzoekt de gemachtigde van eiser verweerder om uitspraak op bezwaar te doen. Bij brief van 18 december 2015 vraagt verweerder aan de gemachtigde van eiser of hij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid gehoord te worden. Bij brief van 21 december 2015 heeft de gemachtigde van eiser verweerder laten weten dat eiser graag stukken en/of informatie wil inzien, omdat hij zich anders niet kan verdedigen. Zonder nieuwe/aanvullende stukken of informatie ziet eiser de noodzaak van een hoorgesprek niet in.
9. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend 24 december 2015 en namens de inspecteur genomen door [naam 7] . De bezwaren zijn ongegrond verklaard. In beide uitspraken op bezwaar is op pagina 3 onder punt 5 onder meer het volgende overwogen:
“Nadat ik u mijn kennisgeving heb gestuurd waarin ik mijn voornemen kenbaar maakte om deze UTB op te maken, heb ik u een ordner gestuurd met kopieën van stukken waarop ik mij heb gebaseerd bij de totstandkoming van deze UTB. Voor kopieën van (delen van) een FIOD-dossier heb ik u verwezen naar de Officier van Justitie.”
10. Het definitieve FIOD-rapport is op 22 december 2015 afgerond en eind december 2015 door verweerder ontvangen. Op 2 november 2017 heeft verweerder dit 4.224 pagina’s tellende rapport op cd-rom als op de zaak betrekking hebbend stuk aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft de cd-rom op 3 november 2017 ontvangen en op 7 november 2017 toegestuurd aan de gemachtigde van eiser.

Geschil11. In geschil is of het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging (hierna ook: het verdedigingsbeginsel) is geschonden, of het recht op navordering is verjaard, of sprake is van een onttrekking, of eiser terecht als douaneschuldenaar is aangemerkt, of verweerder op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het Communautair Douanewetboek niet tot boeking achteraf had mogen overgaan en of verweerder het verbod op détournement de pouvoir heeft geschonden.

12. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
13. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 december 2017 heeft een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser - op eigen initiatief - per fax van 22 december 2017 een nader stuk ingediend. Nu dit stuk de rechtbank geen aanleiding geeft tot heropening van het onderzoek, blijft het stuk buiten beschouwing.
Schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging
14. Eiser stelt dat verweerder stelselmatig en op grote schaal heeft nagelaten om bescheiden over te leggen waardoor hij niet in de gelegenheid is gesteld om de verdediging te voeren. In de voornemen- en in de bezwaarfase is diverse keren expliciet verzocht om inzage in stukken, maar daar is nauwelijks invulling aan gegeven. In de beroepsprocedure zijn stukken die in bezwaar zijn achtergehouden opeens wel ingediend en het FIOD-dossier van 4.224 pagina’s is op een absurd laat tijdstip ingediend waardoor eiser daar geen kennis van heeft kunnen nemen. Zonder schending had eiser een inbreng kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb’s van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat het tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Eiser had zo nodig getuigen kunnen horen (de chauffeurs) of onderzoek bij de buitengrens kunnen laten verrichten, maar door het tijdsverloop is dat nu niet meer zinvol.
15. Verweerder stelt dat het FIOD-rapport in de bezwaarfase nog niet was afgerond. Aangezien de gemachtigde van eiser niet wilde wachten tot het volledige FIOD-dossier beschikbaar was, is het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging in de bezwaarfase niet geschonden. In de beroepsfase stond het FIOD-dossier verweerder ter beschikking en heeft hij dit aan de rechtbank verzonden, zij het niet binnen vier weken nadat hij het beroepschrift had ontvangen. Als de gemachtigde al niet via de strafrechtadvocaten het FIOD-dossier had ontvangen, was hij na doorzending door de rechtbank volledig op de hoogte. Ook in de beroepsfase is het verdedigingsbeginsel niet geschonden, aldus verweerder.
16. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) volgt dat de verplichting van de lidstaten om de rechten van de verdediging te eerbiedigen een beginsel van Unierecht is, dat geldt wanneer bezwarende besluiten worden genomen die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie vallen. In dit verband wordt in het bijzonder verwezen naar de arrest van het HvJ EU van 3 juli 2014, gevoegde zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., C‑129/13 en C‑130/13, ECLI:EU:C:2014:2041. Het beginsel brengt in het bijzonder mee dat eenieder het recht heeft om te worden gehoord alvorens een besluit wordt genomen dat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden en vereist dat de adressaten van besluiten die hun belang aanmerkelijk raken in staat worden gesteld naar behoren hun standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Bezwarende besluiten zoals een utb vallen binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie. Een uitspraak op het bezwaar tegen een utb en een uitspraak van de rechtbank op het daartegen ingestelde beroep zijn geen bezwarende besluiten in de zin van deze jurisprudentie. Van schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel in de bezwaar- en beroepsfase kan daarom geen sprake zijn.
17. De op grond van het verdedigingsbeginsel op de inspecteur rustende verplichting om de informatie die ten grondslag ligt aan het voornemen een utb op te leggen aan de belanghebbende te verstrekken, ziet niet alleen op informatie die de inspecteur schriftelijk heeft ontvangen, maar ook op mondelinge informatie. Hoewel het op de weg van de inspecteur ligt om duidelijkheid te verschaffen over de informatie waarop hij het voornemen heeft gebaseerd, leidt onduidelijkheid op dit punt niet automatisch tot de gevolgtrekking dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Van schending van dit beginsel is immers alleen sprake als ondanks de onduidelijkheid vast staat dat aan het voornemen ten grondslag liggende informatie niet met de belanghebbende is gedeeld. Wel kan die onduidelijkheid onder omstandigheden aanleiding zijn om het griffierecht te vergoeden en/of een proceskostenvergoeding toe te kennen.
18. Bij brief van 6 december 2013 heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket Rotterdam zich akkoord verklaard met het ter fiscaalrechtelijk gebruik vrijgeven van de tijdens het onderzoek ‘ [naam 4] ’ ter beschikking gekomen bewijsmiddelen aan de Douane. Vast staat dat niet pas na afronding van het definitieve FIOD-rapport bewijsmiddelen aan de Douane zijn verstrekt, maar dat in een eerder stadium al onderzoeksgegevens aan de Douane zijn vrijgegeven. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het geen automatisme is dat een proces-verbaal meteen nadat het door de FIOD is opgemaakt aan de Douane wordt verstrekt en dat hij niet weet wanneer welke stukken zijn vrijgegeven aan de Douane. Ook heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij niet kan uitsluiten dat bepaalde informatie middels overleg met de FIOD ter kennis van de Douane is gekomen. Ondanks die onduidelijkheid kan worden vastgesteld dat verweerder niet alle elementen waar hij de voornemens om de onderhavige utb’s op te leggen op heeft gebaseerd met de gemachtigde van eiser heeft gedeeld. Uit de stukken die blijkens het hiervoor onder 5 en 6 overwogene in de voornemenfase aan de gemachtigde van eiser beschikbaar zijn gesteld (administratieve bescheiden en het proces-verbaal van het verhoor van eiser op 30 april 2014), blijkt niet van de ‘carrousel van bevroren knoflook’ zoals die onder het kopje ‘Modus operandi’ in de voornemens en de utb’s wordt omschreven. Aldus heeft verweerder ten aanzien van beide utb’s het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging geschonden.
19. De schending van de rechten van de verdediging bij de totstandkoming van een bezwarend besluit kan alleen tot nietigverklaring van het bestreden besluit leiden wanneer deze procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad (vgl. eerdergenoemd arrest van het HvJ EU ECLI:EU:C:2014:2041). Voor het oordeel dat het besluitvormingsproces van de douaneautoriteiten zonder de schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad, is niet vereist dat de douaneautoriteiten zonder deze schending zouden hebben afgezien van het vaststellen van de desbetreffende utb of dat zij deze op een lager bedrag zouden hebben gesteld. Voldoende is te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de utb is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. De rechter dient een en ander te beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval (vgl. HR 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1666. Als na de vaststelling van de utb de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet voortvarend aan belanghebbende zijn bekendgemaakt, dient bij het uitvoeren van de hiervoor bedoelde toetsing in aanmerking moet worden genomen het antwoord op de vraag of belanghebbende mede in het licht hiervan zijn verdedigingsrechten effectief ten uitvoer had kunnen leggen (vgl. HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2165).
20. In aanmerking genomen dat verweerder in de voorneemfase enkel de onder 5 genoemde stukken heeft verstrekt en na het vaststellen van de utb’s in de bezwaarfase geen andere aan die utb’s ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aan eiser bekendgemaakt heeft en verweerder in de beroepsfase het definitieve FIOD-rapport pas zeven weken voor de zitting van de rechtbank als op de zaak betrekking hebbend stuk heeft ingebracht, is de rechtbank van oordeel dat eiser is beknot in de mogelijkheid zijn verdedigingsrechten effectief ten uitvoer te kunnen leggen en dat geen hoge eisen kunnen worden gesteld aan het door eiser te leveren bewijs dat hij zonder schending van het verdedigingsbeginsel een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de utb’s van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. Met zijn stelling dat hij onderzoek had kunnen laten verrichten als hij eerder op de hoogte was de bevindingen, maar dat dit door het tijdsverloop niet meer zinvol is, heeft eiser aan zijn bewijslast voldaan. De schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging dient daarom te leiden tot vernietiging van de utb’s.
21. Bij deze uitkomst behoeven de overige grieven van eiser geen bespreking, aangezien hij daardoor niet in een fiscaal gunstigere positie kan komen te verkeren dan thans het geval is.
Proceskostenvergoeding
22. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan in bijzondere omstandigheden bij een veroordeling in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een van de in de bijlagen bij het Besluit opgenomen forfaitaire tarief afwijkende vergoeding worden vastgesteld. Daarvoor is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking neemt of een uitspraak doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen gestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Daarnaast kan ook in andere gevallen aanleiding bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien de inspecteur bij het opleggen van een navorderingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
23. Het is aan eiser om de feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiser heeft gesteld dat hem op grond van de handelwijze en de aanpak van verweerder een integrale proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep dient te worden toegekend.
24. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zowel in de bewaar- als in de beroepsfase in verregaande mate onzorgvuldig gehandeld aangezien het tot op heden onduidelijk is wanneer verweerder de beschikking heeft gekregen over welke op de zaak betrekking hebbende stukken.
Wat betreft de bezwaarfase wijst de rechtbank daarnaast nog op het volgende. Uit de hiervoor onder 9 weergegeven passage uit de uitspraken op bezwaar volgt dat verweerder de op grond van artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op hem rustende verplichting heeft miskend door niet zelf de bevindingen waarvan hij mondeling of schriftelijk kennis heeft genomen aan de gemachtigde van eiser te verstrekken, maar daarvoor te verwijzen naar de Officier van Justitie. Op grond van artikel 6:17 van de Awb dient verweerder immers alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde te verzenden. Ook uit het hiervoor onder 5, 6, 8 en 18 overwogene in onderlinge samenhang bezien, volgt dat verweerder in de bezwaarfase - zelfs na verzoeken daartoe van gemachtigde van belanghebbende - niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van eiser heeft verstrekt.
Ten aanzien van de beroepsfase wijst de rechtbank voorts op het volgende. Ondanks het feit dat verweerder eind december 2015 het definitieve FIOD-dossier heeft ontvangen, heeft verweerder om tot op heden onduidelijk gebleven redenen dit 4.224 pagina’s tellende rapport eerst begin november 2017, zeven weken voor de zitting, aan de rechtbank toegezonden waarna de rechtbank het heeft doorgestuurd aan de gemachtigde van eiser. Dat eiser mogelijk eerder met dat rapport bekend was omdat het naar zijn advocaat in de strafzaak is toegezonden is in dit kader niet van belang, omdat verweerder op grond van artikel 6:17 van de Awb de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de gemachtigde van eiser dient te zenden. Daarnaast heeft verweerder op 4 december 2017 de ‘schone versie’ van een aantal e-mails verstrekt, terwijl in de eerder aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser overlegde versie van een aantal van die e-mails niet alleen passages - achteraf bezien kennelijk onnodig - zijn ‘gezwart’, maar zelfs door het vouwen van een uitdraai van één van de e-mails geheel aan het zicht zijn onttrokken.
25. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een hogere dan een forfaitaire proceskostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als beroepsfase toe te kennen.
26. De rechtbank zal op de voet van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek heropenen, doch uitsluitend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de in het kader van het bezwaar tegen de onderhavige utb’s en het beroep tegen de onderhavige uitspraken op bezwaar gemaakte proceskosten te specificeren.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek, doch uitsluitend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten te onderbouwen;
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen 4 weken na verzending van deze tussenuitspraak in verband daarmee stukken aan de rechtbank te doen toekomen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 4 weken na ontvangst van die stukken daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met de nog te wijzen einduitspraak.