In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 juli 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit drie personen en een vennootschap onder firma, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Koggenland. Dit besluit, genomen op 31 mei 2018, behelst de sluiting van een schuur voor de duur van negen maanden, onder oplegging van bestuursdwang, vanwege de aanwezigheid van verdovende middelen en een vuurwapen in de schuur. De sluiting zou ingaan op 5 juni 2018.
Tijdens de zitting op 18 juli 2018 zijn de verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en enkele kantoorgenoten. De burgemeester, als verweerder, was ook aanwezig met zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft vastgesteld dat de bedrijfsvoering van de vennootschap onder firma door de sluiting wordt belemmerd, maar dat dit niet voldoende is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid van de burgemeester om bestuursdwang toe te passen op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevestigd. De rechter heeft geoordeeld dat de schuur terecht als lokaal is aangemerkt en dat de sluiting in overeenstemming is met de beleidsregels van de gemeente Koggenland. De voorzieningenrechter heeft ook de motivering van de burgemeester voor de sluiting als voldoende gemotiveerd beschouwd, ondanks de bezwaren van de verzoekers. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het bezwaar van de verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft.