4.3.1.Feit 2 (ZD C-08: Kasteel (incl C-04 Begles, C-05 Bornrif, C-06 Champigny en
C-07 Stereo))
4.3.1.1. d. ZD C-06: Champigny
Vrijspraak
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting aan de auto van [slachtoffer 1] op 4 november 2015, heeft de verdediging aangevoerd dat de inhoud van de zich in dit zaaksdossier bevindende tap- en OVC gesprekken niet zien op een (opdracht tot) brandstichting maar op een radio die [medeverdachte 1] in de P.I. wilde hebben. Deze radio moest via [medeverdachte 10] door [verdachte] worden aangeschaft.
De rechtbank overweegt dat – wat er ook zij van dit door de verdediging aangevoerde scenario – het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat [verdachte] een aandeel in deze brandstichting heeft gehad, zodat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.3.1.2. e. ZD C-07: Stereo en g. ZD C-29 Orleans (bedreiging door schieten)
Vrijspraak
De rechtbank is met de officieren van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [verdachte] zich al dan niet samen met anderen heeft schuldig heeft gemaakt aan de beschietingen op de toegangsdeur van sportcomplex [naam] in Hoogwoud op 22 maart 2016 (zaaksdossier C-07 Stereo), 16 december 2016 en 12 januari 2017 (zaaksdossier C-29 Orleans). Hoewel bij de laatste beschieting de letters ‘ROGUES’ boven de ingang van het complex zijn geschilderd – zijnde de naam van een motorclub waarmee de Hells Angels Haarlem in die periode een conflict hadden – is in het dossier geen bewijsmiddel voorhanden waaruit een strafrechtelijk relevante betrokkenheid van [verdachte] bij deze schietincidenten valt af te leiden. De rechtbank zal [verdachte] van deze feiten vrijspreken.
4.3.1.3. f. ZD C-07: Stereo (bedreiging)
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de dreigberichten die [slachtoffer 1] (eigenaar van de sporthal) in maart 2016 op zijn telefoon heeft ontvangen door [verdachte] zijn verzonden. [verdachte] was tijdens het versturen van de twee dreigberichten op 23 maart 2016 niet aanwezig in de omgeving van waaruit de bedreigende tekstberichten werden verstuurd. [verdachte] bevond zich op 24 maart 2016 wel in de omgeving van waaruit een dreigbericht is verzonden, maar die omstandigheid is onvoldoende om hem aan te merken als medepleger van de bedreiging van [slachtoffer 1] . [verdachte] zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.1.4. h. ZD C-08: Kasteel (dwang)
Vrijspraak
Volgens de tenlastelegging wordt [verdachte] verweten dat hij samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen de choppershow van Rogues MC die in zijn sporthal zou plaatsvinden geen doorgang te laten vinden, door brand te stichten in die sporthal en de auto van [slachtoffer 1] , schoten af te vuren op de sporthal en hem dreigend te kennen te geven de choppershow af te gelasten.
Zoals hierna zal worden overwogen, acht de rechtbank alleen bewezen dat [verdachte] een rol heeft gespeeld bij de brandstichting aan de sporthal [naam] op 26 september 2015. De rechtbank beschouwt [verdachte] als opdrachtgever aan derden om deze brand te stichten, welke opdracht hij van [medeverdachte 1] had gekregen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat [verdachte] door het laten uitvoeren van deze brandstichting het opzet heeft gehad om daarmee [slachtoffer 1] te dwingen te stoppen met zijn choppershow. [verdachte] zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.1.5. c. ZD C-05: Bornrif (brandstichting)
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast. Op 29 maart 2015 omstreeks 21.30 uur is door onbekend gebleven daders brand gesticht aan de vroegere entree van het pand aan [adres] te Hoogwoud (zaaksdossier C-04, Begles). Dit pand maakt deel uit van sportcomplex [naam] . Op 22 september 2015 vindt er in de P.I. in Zwaag een gesprek plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10] . [medeverdachte 1] zegt daarin tegen [medeverdachte 10] : ‘Weet je nog die ene dag..’, ‘Dat moet weer, maar dan aan de zijkant’, ‘Snap je wat ik bedoel wat er moet gebeuren?’, ‘Kankersportzaal weet je nog?’, ‘De fik d’r in’, ‘Niet waar we de eerste keer waren, maar bij dat andere, het interesseert me niet, het moet snel gebeuren’. [medeverdachte 10] antwoordt hierop: ‘Ik ga het zeggen, hier niet praten’, ‘Iets cryptischer was ook mogelijk geweest’. [medeverdachte 1] zegt dan: ‘Het is heel belangrijk’. [medeverdachte 10] zegt dat zij het zal doorgeven, zegt dat ze hier niet wil praten en dat ze genoeg weet. Later in dit gesprek zegt [medeverdachte 1] : ‘Vergeet je [verdachte] niet?’ en ‘Zeg dat het heel belangrijk is, zodat het voor de nieuwe week..’.
De zinnen ‘dat moet weer, nu aan de zijkant’, ‘kankersportzaal weet je nog’ en ‘de fik erin’ zijn naar het oordeel van de rechtbank vanwege de specifieke overeenkomsten met de kort daarop volgende brandstichting aan de sporthal, voor geen andere uitleg vatbaar dan dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 10] opdraagt om aan [verdachte] door te geven dat er voor de tweede keer brand moet worden gesticht in de sporthal.
[medeverdachte 10] belt vlak na het bezoek [verdachte] op en gaat bij hem langs. Vervolgens gaat [verdachte] – terwijl hij ziek thuis is – naar het clubhuis, alwaar hij Johan Descendre spreekt. De volgende dag belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of zij [verdachte] nog heeft gezien. [medeverdachte 10] antwoordt daarop dat zij hem heeft gezien en dat alles goed is. Op 25 september 2015 belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 10] en zegt dat hij [verdachte] niet meer belt totdat hij blij is. Die nacht wordt er (op 26 september 2015 om 1.40 uur) voor de tweede keer brand gesticht bij de sporthal, dit keer aan de zijkant van het pand. De ochtend erna wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte] . [verdachte] zegt dat ze vanavond een feestje hebben. [medeverdachte 1] antwoordt daarop: ‘Draai dan maar een keertje voor mij ‘the roof is on fire’’. Gelet op het voorgaande in onderling verband bezien en bij gebreke van een andersluidende aannemelijke verklaring van [verdachte] , kan het niet anders dan dat [medeverdachte 10] de opdracht van [medeverdachte 1] tot brandstichting aan (de zijkant van) de sporthal aan [verdachte] heeft doorgegeven. Het feit dat de brand in sporthal [naam] van 26 september 2015 aan de zijkant is aangestoken, bevestigt dat de brand is gesticht zoals door [medeverdachte 1] is opgedragen en dat [verdachte] de brandstichting door anderen, die onbekend zijn gebleven, heeft laten uitvoeren. Hoewel [verdachte] de brand niet zelf heeft gesticht, is de bijdrage van [verdachte] aan de brandstichting in de voorbereiding van zodanig gewicht geweest, dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.4.Feit 5 (ZD C-16: Westpoint)
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] aan [slachtoffer 4] kenbaar heeft gemaakt dat hij een geldbedrag van € 500,- moest betalen, omdat [slachtoffer 4] hem een WhatsApp-bericht had gestuurd met een inhoud die [verdachte] niet aanstond. Het kenbaar maken dat [slachtoffer 4] geld moet betalen (linksom 500 of rechtsom 800) houdt op zichzelf nog niets concreets in over het mogelijk door verdachte jegens [slachtoffer 4] te plegen geweld dan wel bedreiging met geweld.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of motorclub Hells Angels MC (charter Haarlem) kan worden aangemerkt als een motorclub met een bedreigende en/of gewelddadige reputatie. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Die bedreigende en gewelddadige reputatie blijkt uit de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage onder I., onderdeel B.1. en hetgeen de rechtbank daarover onder 4.3.10. punt II.A heeft overwogen.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of het als lid van die motorclub aan [slachtoffer 4] kenbaar maken dat hij een geldbedrag moet betalen, als ‘dwingen met geweld of bedreiging met geweld’ kan worden aangemerkt en zo ja, of dat voldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van een poging tot afpersing. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en wel om het navolgende.
Het doel van de vorderingen dan wel mededelingen die [verdachte] aan [slachtoffer 4] voorhield, was om [slachtoffer 4] geld afhandig te maken zonder dat aan die vordering enig bestaansrecht of rechtsgrond kon worden toegekend. Een in financieel of zakelijk opzicht volstrekt irrelevante en in de ogen van de rechtbank futiele gebeurtenis is door [verdachte] aangegrepen om club gerelateerde belangen aan die vordering ten grondslag te leggen. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk onmiskenbaar dat [verdachte] het noemen van de club, het clubhuis en de naam van zijn president door [slachtoffer 4] en vervolgens ook door Stef uit Beverwijk, aangrijpt om hen te beschuldigen van het in diskrediet brengen van de club. Deze beschuldiging gebruikt hij vervolgens om [slachtoffer 4] voor het blok te zetten om geld te betalen en (later ook) de naam van de persoon die zich Stef noemt te geven. Op die manier werd een door [slachtoffer 4] te verrichten tegenprestatie verzonnen. Uit de inhoud van tapgesprekken en OVC gesprekken volgt een sfeer van intimidatie, dreiging en geweld die [verdachte] rond de kwestie heeft gecreëerd. Door de eisen die hij blijft stellen, ook wel verwoord in de gesprekken die hij met [naam] voert, het genoegen dat hij kennelijk schept in de mededeling dat [slachtoffer 4] met de rolluiken dicht zit, zijn verklaring als hij hoort dat [slachtoffer 4] mogelijk gelieerd is aan (een van de supportclubs van) de Bandidos (“dan gaat er helemaal gejaagd op hem worden, maar dan is het door meerdere”) en gelet op het feit dat [slachtoffer 4] en zijn vriendin geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles van de Hells Angels, heeft verdachte een dermate dreigende situatie voor [slachtoffer 4] gecreëerd en in stand gehouden, dat de vrees van [slachtoffer 4] voor geweld van de zijde van [verdachte] , juist als lid van de motorclub Hells Angels Haarlem, gerechtvaardigd was. Daarbij wordt ondanks bereidheid van [slachtoffer 4] en zijn vriendin [naam] om desgewenst excuses aan te bieden voor het onbewust veroorzaken van woede bij [verdachte] , geen ruimte gelaten om op voet van gelijkwaardigheid dit door [verdachte] zelf ontworpen probleem op maatschappelijk gangbare en aanvaardbare wijze uit te praten dan wel te laten rusten.
Conclusie van het voorgaande is dat het onder voornoemde omstandigheden als lid van Hells Angels Haarlem, een motorclub met een bedreigende en gewelddadige reputatie, aan [slachtoffer 4] kenbaar maken dat hij een geldbedrag moet betalen, als een poging tot ‘dwingen met bedreiging met geweld’ kan worden aangemerkt.
Partiële vrijspraak
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte op 20 december 2015 heeft geprobeerd [slachtoffer 4] door geweld en bedreiging met geweld te dwingen gegevens ter beschikking te stellen, te weten de naam van een persoon die hem had gebeld. Op 30 september 2015 wordt [verdachte] gebeld door een man die zich Stef uit Beverwijk noemt en die hem aanspreekt op zijn afperspraktijken en of [medeverdachte 1] daar van weet. Vanaf dat moment wil [verdachte] van [slachtoffer 4] de naam weten van die Stef. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aan [slachtoffer 4] heeft gevraagd wat de naam van die jongen was en, omdat hij niet reageerde, heeft hij [slachtoffer 4] een klap gegeven.
De raadsman heeft aangevoerd dat dit geen afpersing als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht oplevert, nu een naam geen enkele economische waarde vertegenwoordigt en er dus geen sprake is van het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank overweegt dat de opvatting dat aan een bij afpersing verkregen gegeven een economische waarde moet kunnen worden toegekend, geen steun vindt in het recht (Hoge Raad 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7959). Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen moet wel vastgesteld kunnen worden dat verdachte met het verkrijgen van dat gegeven (in dit geval: de naam) het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. In onderhavige zaak kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] het oogmerk heeft gehad om zich met het afdwingen van de naamsgegevens te bevoordelen, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid hoe dat voordeel voor verdachte economische waarde zou kunnen hebben, omdat niet duidelijk is geworden wat de bedoeling is geweest van [verdachte] om met die informatie te doen. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
4.3.6.Feit 7 (ZD C-20: Slechtvalk)
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachten hebben geweld gebruikt tegen de Mongols [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 9] door te slaan en gooien met stoelen en glazen, en zijn mede verantwoordelijk voor het geweld dat in en buiten het hotel is gepleegd door andere Hells Angels, omdat de vechtpartij een vooropgezet plan was van meerdere chapters van Hells Angels en er wapens meegenomen waren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Kort gezegd heeft de verdediging daartoe aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachten geen geweldshandelingen hebben verricht, noch daaraan een (substantiële) bijdrage hebben geleverd.
Het oordeel van de rechtbank
De toedracht
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 5 april 2016 gaan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het clubhuis van de Hells Angels in Amsterdam. Als ze bij het clubhuis wegrijden, zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] : “Dat wordt dus knokken en vastzitten”, “want [bijnaam] wil zich bewijzen”. Uit het dossier blijkt dat met ‘ [bijnaam] ’ [naam 1] wordt bedoeld. [naam 1] is full colour member van de Hells Angels Rotterdam. [medeverdachte 1] zegt daarop: “Wij gaan rustig achterover leunen” en “als ze maar zien dat wij er zijn, dat is het belangrijkste”. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] doelen tijdens dit gesprek op een geplande ontmoeting tussen leden van de Hells Angels en leden van de Mongols MC, waarbij gesproken zal worden over de oprichting van een nieuw chapter van de Mongols in Nederland. Deze ontmoeting vindt op 7 april 2016 plaats in het Van der Valk hotel in Rotterdam. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben ter zitting verklaard dat zij wisten dat er op 7 april 2016 een gesprek zou plaatsvinden en dat zij daar aanwezig waren om te laten zien dat de andere Hells Angels er niet alleen voor zouden staan. Ze wilden op die manier de club vertegenwoordigen.
Op 7 april 2016 vertrekken [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 6] in de auto van [verdachte] naar het Van der Valk hotel in Rotterdam. Tijdens de rit zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 6] dat er brothers zijn die hij nog nooit gezien heeft en dat [medeverdachte 6] daarom niet de verkeerde moet slaan als het nodig is. Later zegt [medeverdachte 1] “wij gaan gewoon chillen” en dat hij een vessie met BHV heeft voor als het uit de hand loopt. Voornoemde uitlatingen die zijn gedaan op 5 en 7 april 2016 duiden er op dat verdachten niet een vooropgezet plan hadden om deel te nemen aan een vechtpartij met de Mongols, maar dat zij er wel rekening mee hielden dat het in het hotel tot een handgemeen zou kunnen komen.
De vier Haarlemse Hells Angels komen rond 18.30 uur aan bij het Van der Valk hotel in Rotterdam. Zij gaan aan een hoge tafel bij de bar in het restaurant zitten. Met name [medeverdachte 1] en [verdachte] lopen een aantal keren naar buiten en gaan dan weer aan tafel zitten. In een ander deel van het restaurant van het hotel is een aantal Amsterdamse Hells Angels aanwezig. Vlak voor 20.00 uur komt een aantal Rotterdamse Hells Angels binnen en zij gaan in de lobby zitten. Iets na 20.00 uur lopen vier leden van de Mongols het hotel binnen. Direct nadat de Mongols het restaurant binnenlopen, vindt er in het hotel een confrontatie plaats tussen leden van de Hells Angels en leden van de Mongols. De Mongols [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9] raken daarbij gewond. Op grond van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de Rotterdamse Hells Angel [naam 2] bovenop [slachtoffer 5] heeft gezeten en daarbij meerdere slaande bewegingen heeft gemaakt en dat de Rotterdamse Hells Angel [naam 1] een trappende beweging heeft gemaakt in de richting van het hoofd van [slachtoffer 5] . Vervolgens is de Rotterdamse Hells Angel [naam 3] erbij gekomen en hij heeft een armbeweging in de richting van [slachtoffer 5] gemaakt. Tegelijkertijd zijn er andere vechtpartijtjes tussen Hells Angels en Mongols ontstaan, waarbij [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9] letsel oplopen. Vervolgens haalt Mongol [naam 4] een vuurwapen tevoorschijn, waarna hotelgasten het hotel ontvluchten. Buiten het hotel wordt op leden van de Mongols geschoten, waarbij [slachtoffer 7] gewond raakt aan zijn achterhoofd. [verdachte] en [medeverdachte 2] worden vlak na de vechtpartij buiten aangehouden. [medeverdachte 6] wordt meer dan een uur na de vechtpartij aangehouden in een berghok in het hotel. [medeverdachte 1] wordt niet aangehouden.
Hebben verdachten geweldshandelingen verricht?
Anders dan de officieren van justitie hebben gesteld, is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 6] zelf geweldshandelingen hebben uitgevoerd. Op de camerabeelden die beschikbaar zijn en ter zitting zijn bekeken, is dit ook niet waar te nemen.
Gelet op de onoverzichtelijke situatie in zowel lobby als restaurant, waarover ook aan de hand van de verschillende getuigenverklaringen geen boven redelijke twijfel verheven duidelijkheid is kunnen ontstaan, acht de rechtbank dit een te vergaande conclusie van de officieren van justitie.
De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard over vier mannen die aan een verhoogde tafel bij de bar zaten. In het licht van de verklaringen van verdachten ter zitting gaat de rechtbank ervan uit dat dit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 6] zijn geweest. [getuige 1] heeft verklaard dat deze mannen richting de lobby liepen en dat hij zag dat in de lobby een man werd geslagen en geschopt. [getuige 1] heeft niet verklaard dat een van de vier mannen die hij eerder had gezien dit geweld heeft gebruikt. [getuige 2] en [getuige 3] weten niet of de vier mannen die bij de bar zaten bij de vechtpartij betrokken waren. [getuige 4] verklaart aanvankelijk dat de vier mannen die bij de bar zaten op de vuist gingen in de lobby, maar later in haar verklaring zegt zij dat het ook een andere man kan zijn geweest die heeft geslagen en dat zij het in een waas heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [getuige 4] , die onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, niet voldoende betrouwbaar om aan te kunnen nemen dat het een van verdachten is geweest die in de lobby geweld heeft gebruikt.
In het dossier bevinden zich verder nog verklaringen van [getuige 5] , die tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft verklaard [medeverdachte 6] te herkennen als de man die in het hotel met een vuurwapen heeft rondgelopen. De rechtbank is met de officieren van justitie en de verdediging van oordeel dat niet van de juistheid van de verklaring van [getuige 5] kan worden uitgegaan, nu uit de overige inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat [naam 4] , lid van de Mongols, de man met het wapen is.
Tot slot hebben de officieren van justitie gewezen op de OVC-opname die op 16 september 2016 is gemaakt in het clubhuis van Hells Angels Haarlem, waar [medeverdachte 1] zegt: “Hee als justitie zijn shit beter had geregeld en Van der Valk betere camera’s had gehad ja? Dan had hij vastgezeten, had hij vastgezeten, had hij vastgezeten en had ik vastgezeten ja?”. Hoewel deze opmerking vragen oproept, kan op basis hiervan niet worden aangenomen dat de verdachten geweldshandelingen hebben verricht in het hotel.
Hebben verdachten zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling of openlijke geweldpleging?
Zoals hiervoor is overwogen, bevat het dossier geen bewijs dat de leden van Hells Angels Haarlem geweld hebben gebruikt tegen de in de tenlastelegging genoemde personen, maar is gebleken dat leden van andere chapters van de Hells Angels de in de tenlastelegging beschreven geweldshandelingen hebben verricht. Hoewel de rechtbank uit het OVC gesprek afleidt dat in ieder geval [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vooraf in het clubhuis van de Hells Angels Amsterdam een voorbespreking hebben gehad over de ontmoeting met de Mongols in het Van der Valk hotel, kan die omstandigheid niet de conclusie dragen dat de Haarlemse Hells Angels daar naartoe zijn gegaan met de bedoeling deel te nemen aan een vechtpartij. Uit de bewijsmiddelen kan niet meer worden vastgesteld dan een gezamenlijk plan om aanwezig te zijn bij een ontmoeting met leden van de Mongols en daarbij rustig achterover te leunen. Evenmin blijkt dat zij wapens hebben meegenomen naar het hotel of dat zij wisten dat andere Hells Angels dit zouden doen. Ook is niet gebleken dat verdachte de geweldshandelingen op enige wijze door verbale of fysieke handelingen heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren daarvan. De bijdrage van verdachte heeft er enkel in bestaan dat hij samen met de andere drie leden van Hells Angels Haarlem de groep van Hells Angels die geweld heeft gepleegd, getalsmatig heeft versterkt. Deze bijdrage is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende significant om verdachte aan te merken als medepleger van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling of hem schuldig te achten aan het openlijk in vereniging plegen van geweld. De enkele wetenschap van een mogelijke confrontatie is hiertoe niet voldoende. De rechtbank zal verdachte daarom van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
4.3.7.Feit 8 (ZD C-25: Pyloon)
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat [verdachte] van de uitvoer van hennep moet worden vrijgesproken. Allereerst kan niet worden bewezen dat de stekken Nederland hebben verlaten. Uit het gegeven dat de veronderstelde afnemers Duitsers zijn kan niet worden afgeleid dat de stekken over de Nederlandse grens zijn gebracht, omdat er niets bekend is over de terugreis van de Duitsers.
Voorts kan niet worden bewezen dat de stekken hennepstekken betreffen, nu er geen stekken in beslag zijn genomen.
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat het medeplegen van uitvoer van hennep niet kan worden bewezen. Indien ervan wordt uitgegaan dat de gesprekken tussen [verdachte] en de Duitsers over hennepstekken gaan, is het duidelijk dat dit een verkoop tussen twee partijen betreft en dat [verdachte] niet betrokken is bij hetgeen de Duitsers verder met de hennepstekken gaan doen. De enkele vermoedelijke wetenschap van [verdachte] dat de hennepstekken naar Duitsland zouden gaan, maakt hem nog geen medepleger van die uitvoer, omdat hij de hennepstekken alleen ter verkoop heeft aangeboden, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] in oktober en november 2015 contact heeft onderhouden met een persoon die gebruik maakt van een Duits telefoonnummer en dat deze persoon bestellingen doet bij [verdachte] . Uit die contacten en afgeluisterde gesprekken waarin [verdachte] daarover praat leidt de rechtbank af dat er 2500 hennepstekken zijn besteld en dat een prijs van € 6.000 is afgesproken. Op 2 november 2015 laat [verdachte] weten dat hij er donderdag 1750 kan leveren en op vrijdag 750. Op 5 november 2015 zijn de Duitsers [naam 5] en [naam 6] vanuit Duitsland naar de woning van [verdachte] in Nederland gereden en na het in ontvangst nemen van de stekken – in de [adres] te Alkmaar – zijn zij weer terug naar Duitsland gegaan. Dit blijkt onder meer uit het eindverslag van het rechtshulpverzoek aan Duitsland, waarin is vermeld dat [naam 5] in Keulen woont en dat hij op 4 november 2015 een auto in Keulen heeft gehuurd, waarmee hij op 5 november 2015 naar [verdachte] is gereden. Deze auto heeft hij op 5 november 2015 om 22.20 uur weer bij de autoverhuur in Keulen ingeleverd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee bewezen kan worden dat de hennepstekken van Nederland naar Duitsland zijn vervoerd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] een paar dagen later [naam 5] heeft geïnformeerd dat hij over de resterende (800 in plaats van 750) hennepstekken beschikte. Uit de sms-contacten kan worden afgeleid dat hij op 10 november 2015 wederom vanuit Duitsland naar [verdachte] is gereden. [verdachte] is die dag – evenals op 5 november 2015 – naar de [adres] in Alkmaar gereden om daar de 800 stekken over te dragen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gelet op het eerdere transport van 5 november 2015 niet anders dan dat ook deze stekken naar Duitsland zijn gebracht.
Het verweer dat niet is vastgesteld dat de stekken waarover [verdachte] het heeft, hennepstekken betreffen, wordt verworpen. De stelling van de raadsman dat een veroordeling voor het opzettelijk uitvoeren van hennep slechts mogelijk is indien een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, vindt geen steun in het recht. Gelet op het feit dat [verdachte] zich in voornoemde periode bezig hield met hennepteelt, dat de afgesproken prijs past bij de prijs voor een dergelijke hoeveelheid hennepstekken en de Duitsers na de eerste levering terugkwamen om de tweede bestelling op te halen, acht de rechtbank bewezen dat het hennepstekken betrof.
Uit de tekst van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet volgt dat onder het buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, is begrepen het ten vervoer aanbieden van die middelen naar het buitenland. Daaronder moet worden verstaan dat de feitelijke beschikkingsmacht over de hennep wordt overgedragen, waarna de middelen buiten het grondgebied van Nederland worden gebracht. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wist dat de hennepstekken naar Duitsland zouden worden uitgevoerd en uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] bij die uitvoer nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van hennepstekken naar Duitsland op 5 en 10 november 2015.
Voorts acht de rechtbank op grond van de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bijlage bewezen dat [verdachte] samen met anderen in de periode van 1 juli 2015 tot en met 18 november 2015 hennep heeft geteeld en bewerkt.
4.3.10.Feit 1 (ZD C-27: Deelneming aan een criminele organisatie met geweldsoogmerk)
I.
Organisatie
De rechtbank stelt voorop dat onder ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. De [medeverdachte 9] is in 1979 opgericht. De Stichting staat ingeschreven op het adres aan de [adres] te Haarlem en zij is eigenaar van het aldaar gelegen pand. [medeverdachte 8] is voorzitter van de Stichting. Hells Angels, charter Haarlem, is in 1980 opgericht. Het charter gebruikt het pand aan de [adres] te Haarlem als clubhuis. De Stichting beschikt over een bankrekening, waarop de club Hells Angels Haarlem geld stort om vaste lasten te betalen. De penningmeester heeft de beschikking over de bankrekening van de Stichting. In de ten laste gelegde periode zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] allen lid van dit charter. [medeverdachte 1] is president, [medeverdachte 3] is vice-president, [medeverdachte 4] is road captain, [verdachte] is treasurer (penningmeester), [medeverdachte 5] is secretary en [medeverdachte 2] is de sergeant at arms. [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] zijn full colour member. De leden dragen een hesje, de zogenaamde ‘colours’, waardoor zichtbaar is dat zij lid zijn van Hells Angels, charter Haarlem. Zij betalen contributie voor het lidmaatschap. Op donderdagavond vergaderen de leden in het clubhuis. Hells Angels Haarlem heeft eigen clubregels. Beslissingen worden op democratische wijze genomen, waarbij alle leden een stem hebben in te nemen beslissingen.
[medeverdachte 10] is geen lid van Hells Angels, charter Haarlem. Ten tijde van de detentie van haar partner [medeverdachte 1] was zij wel de cruciale schakel tussen [medeverdachte 1] en andere leden van Hells Angels, charter Haarlem. Met name met [verdachte] en [medeverdachte 2] onderhield zij telefonisch contact en zij had ontmoetingen met hen, onder meer over club gerelateerde zaken.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen Hells Angels, charter Haarlem, bestaande uit de leden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] , samen vormend Hells Angels charter Haarlem, en [medeverdachte 10] en de [medeverdachte 9] gedurende de ten laste gelegde periode.
II.
Oogmerk van de organisatie
Vervolgens is de vraag aan de orde of de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijk plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559). A. Bedreigende en gewelddadige reputatie
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de Hells Angels Haarlem een bedreigende en gewelddadige reputatie hebben. Personen die zeggen slachtoffer te zijn geworden van een strafbaar feit gepleegd door een lid of leden van Hells Angels Haarlem, of daarover een (getuigen)verklaring zouden kunnen afleggen, geven aan dat zij dit niet durven in verband met hun veiligheid omdat zij bang zijn te worden geconfronteerd met geweld. Daarnaast blijkt dat leden van de motorclub hun bedreigende en/of gewelddadige reputatie, waarvan zij zich ook bewust zijn, in het dagelijks leven tegen willekeurige personen inzetten.
Zo blijkt uit een afgeluisterd gesprek dat [medeverdachte 2] vertelt over dat hij een buschauffeur te pakken heeft gehad die naar aanleiding van een verkeerssituatie had geclaxonneerd. [medeverdachte 2] zou zijn uitgestapt waarop die persoon toen deze zag dat hij een Hells Angel was, excuserend reageerde. [medeverdachte 2] voegde hem vervolgens toe: “
Luister, zeg tegen je kankercollega’s nog een keer hier mans rijden, ja, stomp ik al jullie kankerkoppen eraf.”
[medeverdachte 1] zegt in een gesprek dat is afgeluisterd:
“Stoer doen voor je maatje en dat er dan in één keer twee Hells Angels zo uitstappen. Dat is mooi hè, geen klap uitgedeeld en toch geïntimideerd.”
Uit het dossier blijkt verder dat een medeweggebruiker schade aan de Mercedes van [medeverdachte 10] zou hebben veroorzaakt. In een afgeluisterd gesprek waaraan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 10] deelnemen wordt besproken dat [verdachte] de schadeafwikkeling op zich dient te nemen en dat hij dan wel een clubfoto op de app moet zetten omdat dit helpt. Deze voorbeelden zijn exemplarisch voor de bedreigende en gewelddadige reputatie van de Hells Angels Haarlem, die zij zichzelf ook toedichten gelet op de uitspraken van [medeverdachte 2] dat het charter als kei en kei hard bekend staat en van president [medeverdachte 1] dat zij het beestachtige chapter zijn en hoe slechter hun naam, des te beter het is.
B. Belonen van geweld
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank bovendien af dat door Hells Angels Haarlem een oorkonde, een patch en een symbool gebruikt worden, waaruit blijkt dat het gebruik van geweld wordt beloond. In het clubhuis hangt een oorkonde met betrekking tot Deathhead Purple Heart. Deze oorkonde geeft aan dat een ieder die de Purple Heart heeft verdiend zijn bloed heeft gegeven ter verdediging en eer van de Hells Angels. Ook staat het woord “dequiallo” op de muur geschreven. “Dequiallo” verwijst naar toegepast geweld door clubleden van Hells Angels richting overheidspersoneel. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dragen de patch “dequiallo” op hun colours. Dat deze term een andere betekenis zou hebben of dat verdachte niet bekend was met deze betekenis, acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen niet aannemelijk. Bovendien wordt de ball peen hammer door Hells Angels Haarlem als symbool gebruikt. De bolhamerspeld of bolhamerpatch is bedoeld voor leden die geverifieerd geweld namens de club hebben gebruikt. Achter de bar in het clubhuis ligt een ball peen hammer op een sokkel, met een verwijzing naar het 20-jarig bestaan van de club. Op de motor van [medeverdachte 5] is eveneens een ball peen hammer aangetroffen.
Verdachten zelf hebben over de betekenis van patches, pin en symbolen en ”overige club gerelateerde zaken niet willen verklaren. Het woord omerta staat op de muur van het clubhuis geschreven. Verdachte [medeverdachte 8] fluistert in de arrestantenbus, waarin hij en andere aangehouden leden van de Hells Angels Haarlem vervoerd worden: “
zwijgen… met alles”.
C. Gepleegde strafbare feiten
Uit de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de na te noemen zaaksdossiers blijkt dat leden van Hells Angels Haarlem zich in de ten laste gelegde periode schuldig hebben gemaakt aan verschillende misdrijven, die naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks verband houden met de club Hells Angels Haarlem en waaruit het oogmerk van de organisatie op die misdrijven kan worden afgeleid.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer 10] wederrechtelijk gedwongen tot het beëindigen van zijn lidmaatschap bij motorclub No Surrender en het niet meer dragen van zijn “colours” (zaaksdossier C-02, Alt). Toen bleek dat [slachtoffer 10] zijn lidmaatschap nog niet had opgezegd, is hij in zijn café in Haarlem in het gezicht geslagen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat deze feiten zijn gepleegd omdat [slachtoffer 10] lid is van een andere motorclub en Hells Angels Haarlem deze niet duldt in “hun stad”.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zich voorts – ondanks een technische vrijspraak in verband met de ten laste gelegde periode – in het contact met [slachtoffer 11] schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk dwingen van [slachtoffer 11] tot het sluiten van zijn pas geopende tattooshop aan de [adres] in Haarlem (zaaksdossier C-01, Budel). Volgens de bewijsmiddelen was de reden daarvoor dat de Hells Angels geen tattooshop van [slachtoffer 11] in Haarlem wilden hebben.
[medeverdachte 1] heeft tweemaal opdracht gegeven tot brandstichting aan sporthal [naam] in Hoogwoud (zaaksdossier C-04, Begles, en C-05, Bornrif). Bij een van die brandstichtingen heeft hij de opdracht daartoe via [medeverdachte 10] aan [verdachte] gegeven, die voor de verdere uitvoering moest zorgdragen (zaaksdossier C-05, Bornrif). [medeverdachte 1] heeft ook op verschillende momenten dreigberichten naar [slachtoffer 1] verstuurd (zaaksdossier C-04, Begles, en C-07, Stereo). Met de brandstichtingen aan de sporthal en de dreigberichten heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] als eigenaar van sporthal [naam] proberen te dwingen om de jaarlijks georganiseerde choppershow van motorclub Rogues MC geen doorgang te laten vinden (zaaksdossier C-08, Kasteel).
[verdachte] heeft in Alkmaar Satudarah-lid [slachtoffer 2] mishandeld (zaaksdossier C-13, Vuurduin). Tijdens die mishandeling is volgens een getuige “tering Satudarah” geroepen. De dag na de mishandeling verzamelde zich een grote groep leden van Satudarah in de binnenstad van Alkmaar, op zoek naar [verdachte] . [medeverdachte 2] is gebeld door een onbekend gebleven man met de mededeling dat hij gebeld is door [naam] , national sergeant van Satudarah. De NNman zegt:
‘En een van jullie heb gisteren een prospect, of met een paar man, een prospect van Satudarah in elkaar gerost in Alkmaar’en
‘vandaar dat ik het aan het uitzoeken ben en of ik dus iemand van 81 Haarlem, die in Alkmaar woont en of ik niet een nummertje voor hem heb. Ken ik jouw nummer geven?’. [medeverdachte 2] reageert:
‘ja, natuurlijk’. Even later wordt [medeverdachte 2] gebeld door [naam] , die vraagt wanneer en waar het gebeurd is. [medeverdachte 2] geeft hier antwoord op en zegt:
“maar ik heb het al besproken met die andere [naam] , dus euhh..’. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] contact heeft gehad met de sergeant at arms van Satudarah om het voorval te bespreken. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de mishandeling verband houdt met het feit dat [slachtoffer 2] lid is van Satudarah en niet dat het een persoonlijk akkefietje van [verdachte] met [slachtoffer 2] betrof.
[medeverdachte 2] heeft zich in Haarlem schuldig gemaakt aan mishandeling (met voorbedachte raad) van No Surrender-lid [slachtoffer 7] (zaaksdossier C-15, Martini). Uit de afgeluisterde gesprekken die [medeverdachte 2] nadien met [medeverdachte 1] heeft gevoerd, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 7] heeft mishandeld vanwege het feit dat hij in Haarlem op de motor reed met een hesje van No Surrender.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben geprobeerd [slachtoffer 3] , die hangaround bij Hells Angels Haarlem was en vanwege zijn gezondheidstoestand wilde stoppen, af te persen door hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen zijn motor af te geven (zaaksdossier C-14, Uitkijk).
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van [slachtoffer 4] door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van € 500,- (zaaksdossier C-16, Westpoint). Uit de bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat [verdachte] het noemen van de club, het clubhuis en de naam van zijn president door [slachtoffer 4] en later ook door Stef uit Beverwijk, aangrijpt om hen te beschuldigen van het in diskrediet brengen van de club. Deze beschuldiging gebruikt hij vervolgens om [slachtoffer 4] voor het blok te zetten om geld te betalen en (later ook) de naam van de persoon die zich Stef noemt te geven. Wanneer [slachtoffer 4] die naam weigert te geven, slaat [verdachte] [slachtoffer 4] in het gezicht.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer 12] afgeperst door hem met bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 10.000,- (zaaksdossier C-17, Millenium). [slachtoffer 12] heeft tegenover de politie verklaard dat [naam] , destijds lid van Hells Angels Haarlem, achter de afpersing zit en dat hij mensen binnen de Hells Angels heeft overgehaald om aan hem een boete op te leggen. Uit gesprekken die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gevoerd blijkt ook dat zij een beslissing van een ander moesten uitvoeren. Zij stonden achter deze beslissing en hebben de afpersing vervolgens uitgevoerd.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben zich ook schuldig gemaakt aan de afpersing van [slachtoffer 13] door hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van € 15.000,- (zaaksdossier C-18, Wester). [slachtoffer 13] was lid van Alcatraz Wanted, een supportclub van Hells Angels Haarlem, en had – in de ogen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] – verzuimd een envelop met ingezameld geld te bezorgen bij de vrouw van een gedetineerd lid van Alcatraz Wanted. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als leden van Hells Angels Haarlem daarin aanleiding hebben gezien om aan [slachtoffer 13] als lid van een supportclub een boete op te leggen.
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben in het clubhuis van Hells Angels Haarlem een vuurwapen van het merk Scorpion en een geluiddemper voorhanden gehad (zaaksdossier C-19, Boor). Gelet op de aangetroffen kogel in de openhaard van het clubhuis is in het clubhuis met het wapen geschoten.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] hebben ieder (een) wapen(s) en munitie van categorie III voorhanden gehad (zaaksdossier C-22, Spits, respectievelijk C-30, Hoek). Een van de clubregels van Hells Angels Haarlem is aan vuurwapens gewijd. Blijkens regel 10 moeten vuurwapens bij betreding van het clubhuis worden ingeleverd bij de sergeant at arms en op een veilige plek worden weggelegd. Uit afgeluisterde gesprekken blijkt bovendien dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in de ten laste gelegde periode ook de beschikking hebben gehad over een vuurwapen.
D. Conclusie
Gelet op de bedreigende en gewelddadige reputatie van Hells Angels Haarlem, de heersende cultuur waarin geweld beloond wordt, de uitingen van (het gebruik van) geweld en de concreet gepleegde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van de volgende misdrijven: openlijke geweldpleging, brandstichting, dwang, bedreiging, (zware) mishandeling (met voorbedachte raad en van ambtenaren), afpersing en overtreding van de Wet wapens en munitie. Van de overig ten laste gelegde misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie gericht zou zijn, acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat zij het bestaan van de patch Filty Few, die zou worden toegekend aan leden die ten behoeve van de Hells Angels iemand hebben gedood of daaraan hebben bijgedragen, onvoldoende vindt om bewezen te achten dat het oogmerk van de organisatie mede was gericht op moord en doodslag. Aan geen van de leden van Hells Angels Haarlem is een dergelijke patch toegekend en uit het dossier blijkt, behalve het uiten van kwade taal in die trant, onvoldoende concreet dat leden handelingen verrichten of voorbereiden die gericht waren op moord of doodslag.
III.
Deelname
Volgens vaste rechtspraak is van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr sprake indien een persoon behoort tot de organisatie, en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De verdachte dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd, of dat zijn opzet is gericht op het plegen van die misdrijven, ook niet wanneer het gaat om misdrijven van uiteenlopende aard. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
[verdachte] is sinds 2011 lid van de Hells Angels Haarlem. Hij heeft in de ten laste gelegde periode de functie van treasurer (penningmeester) bekleed, een kaderfunctie binnen Hells Angels Haarlem. [verdachte] heeft een aandeel gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door verschillende misdrijven te plegen, zoals hierboven onder II. C. beschreven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode als leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de negen leden van Hells Angels Haarlem, [medeverdachte 10] en de [medeverdachte 9] .