[gedaagde] heeft deze stellingen weersproken. [gedaagde] stelt voorop dat hij niet de (bewuste) intentie heeft gehad om het stuk vuurwerk mee te nemen naar de bedrijfslocatie waar hij [naam] zou gaan ophalen. Toen [gedaagde] voordat hij wegging zijn jas aantrok, heeft hij niet gemerkt dat zich nog vuurwerk in zijn jaszak bevond. Ook had [gedaagde] na aankomst op de bedrijfslocatie niet de intentie om het vuurwerk mee naar binnen te nemen; hij wilde het in de auto achterlaten. Het is [naam] geweest, die het door [gedaagde] aan deze getoonde vuurwerk van hem, [gedaagde] , heeft afgepakt en mee naar binnen heeft genomen.
[gedaagde] erkent dat hij strafrechtelijk is veroordeeld voor het bezit van illegaal vuurwerk. Maar die veroordeling impliceert volgens hem geenszins dat hij onrechtmatig jegens derden zou hebben gehandeld, laat staan jegens [eiser] , die zelf het vuurwerk heeft gepakt en heeft ontstoken. De veroordeling betreft immers louter (de aanschaf c.q.) het bezit, niets meer of anders. In civielrechtelijk opzicht legt de veroordeling dan ook geen gewicht in de schaal.
Feitelijk en juridisch is volgens [gedaagde] doorslaggevend dat [eiser] , door zonder aanleiding het vuurwerk zelf te pakken, de verantwoordelijkheid voor en het risico ten aanzien van het vuurwerk op zich heeft genomen. [eiser] was ten tijde van het ongeval 35 jaar oud en wist terdege dat het bijzonder gevaarlijk is om vuurwerk binnen af te steken. En ondanks dat de omstanders, waaronder [gedaagde] , hem hebben toegeschreeuwd om het vuurwerk niet aan te steken, heeft [eiser] dat toch gedaan. Op dat moment was [eiser] zich bewust van het bijzondere gevaar van zijn handeling, hetgeen blijkt uit het feit dat hij half onder de tafel is gaan zitten om de lont aan te steken.
[gedaagde] kon niet weten in welke mate de aanwezigen (ieder voor zich) alcohol
hadden gedronken. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij [naam] thuis zou ophalen en is in de loop van de avond door diens echtgenote gebeld met de vraag om hem op diens werkadres op te pikken. [gedaagde] wist bij aankomst niet dat er gedronken werd en hoelang dat al had geduurd. Daar komt bij dat de omstandigheid dat [naam] meer had gedronken dan was toegestaan om auto te rijden, op zichzelf niet impliceerde dat de andere aanwezigen
“aangeschoten of zelfs dronken” zouden zijn.
[gedaagde] heeft feitelijk niet meer of anders gedaan dan dat hij het vuurwerk in zijn jaszak heeft meegenomen, zonder dat hij zich daarvan bewust was. Toen hij het in zijn jas aantrof en in de auto wilde leggen is het door [naam] uit zijn handen gepakt en mee naar binnen genomen. [eiser] heeft dat vuurwerk vervolgens in handen gekregen en de onvoorstelbare onvoorzichtigheid begaan om het binnen aan te steken. Die extreme handelwijze was voor [gedaagde] niet te voorzien. Gelet op alle omstandigheden van het geval moet daarom worden geoordeeld dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo gering was, dat [gedaagde] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid niet heeft behoeven te onthouden van het door hem vertoonde gedrag, bestaande uit het (onbewust) meenemen van een illegaal stuk vuurwerk. [gedaagde] heeft derhalve niet onrechtmatig gehandeld.
Indien aan [gedaagde] al enige causale bijdrage zou kunnen worden toegerekend, zinkt die bijdrage op de voet van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het niet bij de bijdrage van [eiser] . De door [eiser] gemaakte fouten zijn bovendien zoveel ernstiger dan die van [gedaagde] dat ook om deze reden de juridische balans totaal in het nadeel van [eiser] doorslaat en een eventuele vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel vervalt.