ECLI:NL:RBNHO:2018:5627

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
15/800289-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met pleegkind en bewijsminimum in strafzaak

Op 3 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met haar minderjarig pleegkind. De zaak werd behandeld in de meervoudige strafkamer van de rechtbank in Alkmaar. De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen die de verdachte tussen 1 februari 2016 en 26 april 2017 met het pleegkind zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 19 juni 2018 heeft de officier van justitie, mr. E. Visser, gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.J. Wortelboer, betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er voldoende steunbewijs was voor de ontuchtige handelingen, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op meerdere tijdstippen ontucht heeft gepleegd met haar pleegkind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien haar psychologische toestand, maar dat dit niet betekende dat zij niet strafbaar was.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op die gelijk was aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, aangevuld met een taakstraf van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, en oordeelde dat de verdachte onvoldoende grenzen had gesteld in haar rol als pleegouder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800289-17 (P)
Uitspraakdatum: 3 juli 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2018 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2016 tot en met 26 april 2017 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met haar minderjarig pleegkind en/of de aan haar zorg, opleiding of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , door (telkens)
- die [slachtoffer] haar, verdachtes, borsten en/of billen te laten betasten (boven en/of onder haar kleding), en/of
- de billen en/of de penis van die [slachtoffer] te betasten, en/of
- met die [slachtoffer] te tongzoenen, en/of
- die [slachtoffer] met zijn penis en/of zijn vinger(s) de vagina van haar, verdachte, te laten penetreren en/of betasten, en/of
- die [slachtoffer] te laten klaarkomen over het lichaam van haar, verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen met betrekking tot het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen die handelingen bewezen kunnen worden verklaard waarover zowel verdachte als [slachtoffer] spreken. Voor de overige ten laste gelegde handelingen – in concreto: het betasten van [slachtoffer] , het tongzoenen met [slachtoffer] , het penetreren van haar vagina met vingers of penis – is alleen de verklaring van [slachtoffer] als bewijs voorhanden. Bij gebreke van steunbewijs is er volgens de raadsman onvoldoende bewijs voor deze handelingen in de zin van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.2.
Bewijsmotivering
Voorop gesteld dient te worden dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling verbiedt de rechter tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (‘steunbewijs’) (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2012:BQ6144).
Aan het verweer van de raadsman ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs voorhanden moet zijn. Deze opvatting is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de relevante rechtspraak van de Hoge Raad, onjuist. Laatstelijk in zijn uitspraak van 15 mei 2018 heeft de Hoge Raad uitgesproken dat niet vereist is dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde (ontuchtige) gedragingen (ECLI:NL:HR:2018:717). Derhalve kan niet gezegd worden dat het steunbewijs betrekking dient te hebben op
iedereten laste gelegde ontuchtige gedraging.
In deze zaak geldt dat het slachtoffer in het zogeheten studioverhoor heeft verklaard over de ontuchtige handelingen die verdachte op drie afzonderlijke momenten in haar huis met hem heeft gepleegd. Deze verklaring vindt steun in de bekennende verklaring van verdachte, voor zover – kort samengevat – inhoudende dat op drie momenten verregaande ontuchtige handelingen met het slachtoffer hebben plaatsgevonden in haar huis. Hiermee is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, reeds voldoende steunbewijs voorhanden voor de tenlastelegging in haar geheel.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het slachtoffer op zeer specifieke en gedetailleerde wijze heeft verklaard wanneer, waar en op welke wijze er penetratie heeft plaatsgevonden. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat zij geheel ontkleed met het slachtoffer in bed heeft gelegen, dat het slachtoffer met zijn vingers bij haar is binnengedrongen, dat hij met zijn piemel voor haar vagina zat en dat hij erin wilde. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op tijdstippen in de periode van 3 april 2017 tot en met 22 april 2017 te [pleegplaats] , telkens ontucht heeft gepleegd met haar minderjarige pleegkind, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , door
- die [slachtoffer] haar, verdachtes, borsten en billen te laten betasten (onder haar kleding) en
- de penis van die [slachtoffer] te betasten en
- met die [slachtoffer] te tongzoenen en
- die [slachtoffer] met zijn penis en zijn vingers haar, verdachtes, vagina te laten penetreren en betasten en
- die [slachtoffer] te laten klaarkomen over haar, verdachtes, lichaam.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Ontucht plegen met haar pleegkind, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

In het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van de GZ-psycholoog P.C. Dalebout, gedateerd 6 oktober 2017.
De deskundige komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Tevens was er sprake van traumagerelateerde problematiek.
Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en heeft verdachtes gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. Verdachte heeft volgens de deskundige in duidelijk onvoldoende mate inzicht in haar persoonlijkheidspathologie en in de wijze waarop ze, mede als gevolg van haar vroegere seksueel misbruik, in haar gedrag en emoties aangestuurd kan worden. Er is regelmatig sprake van zelfoverschatting, niet slechts daar waar het haar capaciteiten betreft, maar zeker ook daar waar het haar mogelijkheden tot het stellen van grenzen betreft. De zelfcontrole kan dan tekortschieten zonder dat betrokkene zich dat tijdig realiseert en vanuit haar zelfdefensieve houding kan ze zich ook gemakkelijk verzetten tegen extern geboden inzichten. De deskundige meent dat verdachte als gevolg van voornoemde problematiek in verminderde mate in staat is geweest tijdig op de optredende problemen te anticiperen, in onvoldoende mate in staat is geweest tijdig risico's te signaleren en tevens in onvoldoende mate over gedragsalternatieven heeft beschikt om de problematiek te pareren. Het advies van de psycholoog luidt daarom verdachte voor het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank kan zich vinden in deze conclusie en dit advies van de psycholoog en komt aldus tot het oordeel dat het feit verdachte is toe te rekenen, zij het in verminderde mate.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting en een verbod om in dienstverband of op vrijwillige basis te werken met minderjarigen of verstandelijk beperkten of anderszins kwetsbare doelgroepen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een geheel voorwaardelijke straf bepleit. Hij heeft de rechtbank voorts verzocht hieraan geen bijzondere voorwaarde te verbinden die een verbod inhoudt om, betaald of vrijwillig, te werken met minderjarigen of verstandelijk beperkten. Uit de informatie over het verloop van de behandeling van verdachte bij De Waag blijkt immers dat het recidivegevaar zeer laag is. Bovendien zijn de consequenties van een dergelijke voorwaarde voor verdachte buitenproportioneel, aldus nog steeds de raadsman.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de hoofdstraffen die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft verregaande ontuchtige handelingen gepleegd met een destijds vijftienjarige jongen, die als pleegkind was geplaatst in het gezinshuis dat verdachte runde. De jongen heeft een verstandelijke beperking en functioneerde destijds qua sociaal-emotionele ontwikkeling op het niveau van een drie- tot vierjarige. Er bestond derhalve tussen het slachtoffer en verdachte een zeer ongelijkwaardige verhouding. Er was sprake van een fysiek en geestelijk overwicht van verdachte op het slachtoffer.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte niet de initiatiefnemer van de ontuchtige handelingen is geweest. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte als gevolg van misbruikervaringen in het verleden ook zelf kwetsbaar was. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat zij meermalen bij de instelling waar haar gezinshuis onder ressorteerde en bij de betrokken jeugdbeschermer te kennen heeft gegeven dat zij moeite had met het toenemende fysieke contact van het slachtoffer jegens haar.
De rechtbank is desalniettemin van oordeel dat het uitsluitend verdachte te verwijten valt dat zij als volwassen vrouw met jarenlange ervaring in de jeugdhulpverlening tegenover het slachtoffer onvoldoende grenzen heeft gesteld. Hierbij heeft zij expliciete adviezen van onder meer bovenbedoelde jeugdbeschermer niet opgevolgd. Daarbij komt dat verdachte het meerdere keren tot verregaande ontucht heeft laten komen, waarbij zij er bewust voor heeft gekozen om dit met het slachtoffer stil te houden. Tot slot neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat zij nog altijd niet de volledige verantwoordelijkheid neemt voor het gebeurde.
Verdachte heeft met haar gedragingen de seksuele en de uiterst kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling van het slachtoffer ernstig geschaad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op:
- het Pro Justitia rapport van de GZ-psycholoog P.C. Dalebout, gedateerd 6 oktober 2017;
- het reclasseringsadvies van M. Henrotte, reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, gedateerd 3 november 2017;
- het reclasseringsadvies van M. Henrotte, voornoemd, gedateerd 29 mei 2018.
Uit voornoemd psychologisch Pro Justitia rapport komt, zoals hiervoor reeds aangehaald, naar voren dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over, inhoudende dat het bewezenverklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de op te leggen straf.
De psycholoog acht de kans op herhaling van een soortgelijk feit laag. Daarbij tekent de deskundige evenwel aan dat in meer algemeen professionele zin de kans op grensoverschrijding aanwezig is, gezien het feit dat verdachte de neiging heeft haar eigen professionele vaardigheden te overschatten en in die zin in onvoldoende mate haar eigen grenzen lijkt te kennen. Daarbij maakt het werken met kwetsbare mensen die hulp nodig hebben haar in die zin extra kwetsbaar. Verdachte realiseert zich mogelijk in onvoldoende mate dat de huidige problematiek ook gevolgen kan hebben voor haar professionele mogelijkheden in de toekomst.
De psycholoog acht behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling noodzakelijk, evenals een langer durend toezicht vanuit de reclassering. Voorts acht de deskundige het voorlopig niet verstandig dat verdachte met kwetsbare personen werkt. De psycholoog tekent daarbij evenwel aan dat zij daar, op indicatie van de reclassering, naar verloop van tijd, indien de psychotherapie voldoende vordert, weer mee zou kunnen starten. Geadviseerd wordt om bijzondere voorwaarden van deze strekking aan een deels voorwaardelijke straf te verbinden.
Uit het reclasseringsadvies van 3 november 2017 blijkt dat ook de reclassering het recidivegevaar als laag inschat. Verdachte komt de meldplichtafspraken in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis trouw na en houdt zich ook overigens aan de bijzondere voorwaarden van de schorsing. Voorts wordt vermeld dat verdachte inmiddels op vrijwillige basis is gestart met behandeling bij De Waag. Desalniettemin adviseert de reclassering om aan een op te leggen (deels) voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de psycholoog voorgesteld.
In het advies van 29 mei 2018 rapporteert de reclassering dat de bijzondere voorwaarden nog steeds goed worden opgevolgd en dat het toezicht tot wederzijdse tevredenheid verloopt. De behandelaar van De Waag is tevreden over de voortgang in de behandeling. De kans op recidive wordt nu als (zeer) laag ingeschat. Verdachte heeft te kennen gegeven de ingezette behandeling bij De Waag te willen afronden, ook als dit in een vrijwillig kader zou zijn. Bij deze stand van zaken ziet de reclassering geen meerwaarde meer in het voortzetten van de eerder voorgestelde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Alle feiten en omstandigheden in ogenschouw nemend, is de rechtbank echter van oordeel dat het in dit geval niet passend is aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van een langere duur dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast aan verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Hoewel het recidivegevaar door de rapporteurs als (zeer) laag wordt ingeschat, acht de rechtbank termen aanwezig om een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van één jaar, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij De Waag. De rechtbank beoogt hiermee te verzekeren dat de inzette behandeling tot een goed einde wordt gebracht, waarbij verdachte begeleiding krijgt vanuit de reclassering.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar eis om aan verdachte een proeftijd van vijf jaren op te leggen en evenmin ten aanzien van de gevorderde bijzondere voorwaarde van een verbod om te werken met minderjarigen of verstandelijk beperkten. De eis van de officier van justitie is op dit punt ingegeven door de expliciet geuite wens om ieder denkbaar risico uit te sluiten. Zo ver kan en wil de rechtbank evenwel niet gaan.

8.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een zwarte iPhone (beslagnummer 781377), dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot
80 (tachtig) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van één jaar.
Stelt als
algemene voorwaardendat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
meldplicht
- zich meldt bij de reclassering op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar en zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
behandelverplichting
- blijft meewerken aan de reeds ingezette behandeling bij de forensische polikliniek De Waag te Haarlem of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 Gelast de teruggave aan verdachte van een zwarte iPhone (beslagnummer 781377).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. H.E. van Harten en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2018.
Bijlage: de bewijsmiddelen