7.1.Vordering benadeelde partij van [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 19.073,49 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
ambulancevervoer, € 779,79;
medische zorg in het ziekenhuis, € 2.352,70;
ziekenhuisgelddagvergoeding, € 56,-;
kosten Mira’s Zorgverlening, € 2.255,-;
kosten tijdelijke woonruimte, € 400,-;
vergoeding weggenomen jassen, € 260,-;
vergoeding weggenomen laptop, IPad mini en boodschappen, € 470,-;
immateriële schade, € 12.500,-.
Posten 1 tot en met 4
Als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De rechtbank is van oordeel dat schadeposten 1, 2, 3 en 4, ten aanzien waarvan door de verdediging geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeien uit het onder 2 bewezenverklaarde. De rechtbank zal deze schadeposten daarom toewijzen.
Post 5
Na de bewezen verklaarde zware mishandeling heeft [aangever 1] tijdelijk in een andere woning verbleven. Hij heeft vergoeding van deze kosten gevorderd. De verdediging heeft deze schadepost gemotiveerd betwist en gesteld dat geen sprake is van rechtstreekse schade, nu [aangever 1] in de alternatieve woning heeft verbleven toen verdachte en [medeverdachte] al waren aangehouden en gedetineerd.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen beoordelen of de benadeelde partij op dit punt rechtstreekse, financiële schade heeft geleden en zo ja, op welk bedrag die schade moet worden begroot. In het licht hiervan levert de behandeling van schadepost 5 een onevenredige belasting van het strafproces op, wat betekent dat de rechtbank de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Posten 6 en 7
De benadeelde partij heeft ook vergoeding gevorderd van enkele weggenomen kledingstukken en goederen. De rechtbank is van oordeel dat, nu de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld niet wettig en overtuigend is bewezen, de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet kan worden ontvangen in de vordering, die immers betrekking hebben op dat feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Post 8
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Hij heeft door het geweldsincident zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is hierdoor ook psychisch ernstig geraakt. De rechtbank komt vergoeding van deze schade billijk voor, gezien de onderbouwing van de vordering. Gelet op de aard van de verwondingen en de aard en ernst van de psychische gevolgen en rekening houdend met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegerekend, acht de rechtbank vergoeding van een geldbedrag van € 3.500,- billijk. De rechtbank zal de immateriële schade begroten op dat bedrag en schadepost 8 dan ook tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal hetgeen in dit verband meer is gevorderd, afwijzen.
Conclusie
Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal worden toegewezen tot een geldbedrag van € 8.943,49 (schadeposten 1, 2, 3, 4 en 8). Verdachte wordt verplicht tot betaling van dat geldbedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Tevens wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij is voor een bedrag van € 1.130,- (schadeposten 5, 6 en 7) niet-ontvankelijk in de vordering. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering wordt voor het overige (restant schadepost 8) afgewezen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.