ECLI:NL:RBNHO:2018:5331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
15/872208-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld en afpersing, vrijspraak voor medeplegen, bewezenverklaring zware mishandeling

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een woningoverval in Andijk op 20 en 21 november 2017. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van afpersing en diefstal met geweld, maar de rechtbank sprak haar vrij van deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangevers, [aangever 1] en [aangever 2], betrouwbaar waren, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de rol van de verdachte bij de afpersing en diefstal. Wel werd bewezen dat de verdachte samen met een medeverdachte [medeverdachte] [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel had toegebracht, waaronder brandwonden en een geperforeerde long, en dat zij [aangever 2] had mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [aangever 1] en [aangever 2].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/872208-17 (P)
Uitspraakdatum: 22 juni 2018
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 juni 2018 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vrouwen in Zwolle en aldaar ingeschreven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Visser en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Roodveldt, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] .

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na toegestane aanpassing van de omschrijving van de feiten in de tenlastelegging ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1
zij in of omstreeks de periode 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres]
A. met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft/hebben gedwongen tot de afgifte van een of meer mobiele telefoon(s) en/of sleutels en/of een Ipad en/of een horloge en/of twee jassen en /of een laptoptas (merk Dell) en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [aangever 1] en/of die [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s) en/of [aangever 1] heeft/hebben gedwongen tot het aangaan van een schuld, te weten te het tekenen van een overeenkomst tot de overdracht van een aan die [aangever 1] toebehorende boot
en/of
B. met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een of meer mobiele telefoon(s) en/of sleutels en/of een Ipad en/of een horloge en/of twee jassen en /of een laptoptas (merk Dell) en/of een pinpas, in elk geval enig goed dat geheel of ten dele toebehoorde aan [aangever 1] en/of [aangever 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever 1] en/of die [aangever 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk ad A en/of ad B genoemd geweld en/of welke daar genoemde bedreigingen met geweld hierin bestond(en) dat:
* op die [aangever 1] en/of die [aangever 2] dreigend een kruisboog en/of een pistool, althans een op een pistool gelijkend voorwerp, is/zijn gericht en/of gericht gehouden en/of
* die [aangever 1] een of meerdere keren (met veel kracht) (met een stuk hout) tegen het lichaam is geslagen en/of
* er meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en/of een pot sambal en/of een onderzetter) naar die [aangever 2] werd(en) gegooid
* die [aangever 2] een of meerdere keren (met veel kracht) op/tegen het hoofd is/zijn geslagen en/of gestompt en/of
* die [aangever 1] en/of [aangever 2] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen is/zijn overgoten en/of
* die [aangever 1] met een mes is bedreigd en/of geslagen en/of gestoken;
feit 2
zij in of omstreeks de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden en/of een geperforeerde long en/of een fractuur van de halswervel en/of meerdere, althans een gebroken rib(ben), twee, althans een schedelbasisfractu(u)r(en) en/of een gebroken neus en/of een (diepe) hoofdwond heeft toegebracht door
- die [aangever 1] een of meerdere keren (met veel kracht) (met een stuk hout) tegen het lichaam te slaan en/of
- die [aangever 1] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen te overgieten en/of
- die [aangever 1] (meermalen) met een mes te slaan en/of te steken;
feit 3 primair
zij in of omstreeks de periode van 20 november tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en/of een pot sambal en/of een onderzetter) naar die [aangever 2] heeft/hebben gegooid en/of
- die [aangever 2] een of meerdere keren (met veel kracht) op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- [aangever 2] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen heeft/hebben overgoten,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairzij in of omstreeks de periode van 20 november tot en met 21 november 2017 te Andijk,
gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging, althans alleen, [aangever 2] heeft mishandeld door
- meerdere goederen (waaronder een blik tomaten en/of een pot sambal en/of een onderzetter) naar die [aangever 2] te gooien en/of
- die [aangever 2] een of meerdere keren (met veel kracht) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- die [aangever 2] met meerdere (bijtende) schoonmaakmiddelen te overgieten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 (cumulatief), onder 2 en onder 3 subsidiair tenlastegelegde en daartoe het volgende betoogd.
Op grond van het dossier kan worden bewezen dat verdachte samen met haar vriend [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) heeft afgeperst, door hem met geweld en bedreiging met geweld te dwingen om afstand te doen van zijn boot. De overige onder 1 vermelde goederen van [aangever 1] en [aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) hebben verdachte en [medeverdachte] met geweld en bedreiging met geweld weggenomen (feit 1 cumulatief). Ook kan worden bewezen dat verdachte, samen met [medeverdachte] , [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (feit 2).
Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te stellen dat verdachte samen met [medeverdachte] heeft geprobeerd om [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 3 primair), zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Wel kan worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte] [aangever 2] hebben mishandeld (feit 3 subsidiair).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd en zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht.
De verklaringen die [aangever 1] en [aangever 2] bij de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd, zijn innerlijk en onderling tegenstrijdig, wat maakt dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Als gevolg van deze bewijsuitsluiting kunnen de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend worden bewezen en moet zij integraal daarvan worden vrijgesproken.
Als de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat, dient verdachte te worden vrijgesproken omdat de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] onvoldoende basis vormen voor het bewijs dat verdachte een actieve bijdrage heeft geleverd aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde geweldshandelingen. Evenmin kan worden bewezen dat zij [aangever 1] of [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van goederen, dan wel goederen van hen heeft weggenomen, zoals onder 1 is ten laste gelegd. De rol van verdachte was blijkens de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] bovendien dusdanig gering, dat niet van medeplegen kan worden gesproken. Verdachte was het op een gegeven moment zat en is naar buiten gegaan. Ze is een half uur weggeweest. Zij heeft niets meegekregen van het geweld.
Mocht de rechtbank komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte samen met [medeverdachte] letsel heeft toegebracht aan [aangever 1] en [aangever 2] , dan kan gezien de geringe verwondingen die [aangever 2] heeft opgelopen, niet worden bewezen dat ten aanzien van hem sprake was van een poging tot zware mishandeling. Ook daarom dient vrijspraak te volgen van het onder 3 primair tenlastegelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsverweer: betrouwbaarheid verklaringen aangevers
Het verweer van de verdediging, dat de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] wegens innerlijke en onderlinge tegenstrijdigheden onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten, wordt verworpen. De rechtbank ziet geen reden om de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] als onbetrouwbaar aan te merken. [aangever 1] en [aangever 2] hebben daags na het incident in de woning van [aangever 1] , respectievelijk op 26 en 27 november 2017, verklaringen afgelegd op het politiebureau en op 30 mei 2018 bij de rechter-commissaris. Hoewel deze verklaringen op onderdelen niet (geheel) gelijkluidend zijn, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zodanige verschillen of tegenstrijdigheden, dat de verklaringen daarmee als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gelegd. De verschillen tussen de verklaringen kunnen worden uitgelegd door enerzijds de hectische situatie ten tijde van de geweldplegingen - zoals blijkend uit hun verklaringen - en anderzijds de omstandigheid dat [aangever 1] en [aangever 2] het incident - mede vanwege hun verschillende positionering in de woonkamer - anders hebben waargenomen en daardoor mogelijk anders hebben beleefd. De verklaringen komen echter in grote lijnen en op essentiële punten overeen en vullen elkaar daarnaast op die punten aan. Verder heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat de verklaringen op elkaar zijn afgestemd. De verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
3.3.2.
Vrijspraak medeplegen van afpersing en diefstal met geweld (feit 1)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder feit 1 cumulatief/alternatief ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Medeplegen van afpersing (A)
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken staat vast dat [medeverdachte] met verdachte op maandagavond 20 november 2017 tussen 21.00 uur en 22.00 uur naar de woning van [aangever 1] is gegaan, waar [aangever 1] en [aangever 2] aanwezig waren. Al gauw is een ruzie ontstaan tussen [medeverdachte] en [aangever 1] . De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat [aangever 1] vervolgens door bedreiging met geweld is gedwongen tot het aangaan van een schuld door middel van het onder dwang opmaken en ondertekenen van een overeenkomst tot levering van de hem toebehorende boot aan [medeverdachte] . Uitgaande van de door [aangever 1] in de aangifte beschreven volgorde van handelingen bestond de dwang hierin, dat [medeverdachte] een kruisboog richtte op [aangever 1] . Dat verdachte vóór het opmaken van de overeenkomst geweld tegen [aangever 1] heeft gebruikt of hem heeft bedreigd of anderszins als medepleger een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de afpersing van de boot, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de verklaringen van [aangever 1] en de overige stukken in het dossier niet worden bewezen. Weliswaar heeft [aangever 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte met schoonmaakmiddelen heeft gegooid vóórdat [aangever 1] afstand deed van zijn boot, maar aangezien [aangever 2] blijkens zijn eigen verklaringen niet alles heeft kunnen zien die avond en hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat er precies is gebeurd, gaat de rechtbank wat dit onderdeel betreft uit van de door [aangever 1] genoemde volgorde van handelingen.
Dit leidt ertoe dat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen van afpersing zal worden vrijgesproken.
Medeplegen van diefstal met geweld (B)
Op basis van het dossier, waaronder de verklaring van [medeverdachte] , kan worden bewezen dat [medeverdachte] de sleutel van [aangever 2] , die toegang geeft tot de woning van [aangever 1] , heeft weggenomen toen hij de woning verliet. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte hieraan enige bijdrage heeft geleverd op grond waarvan zij als medepleger van de diefstal zou kunnen worden aangewezen.
Ten aanzien van de andere onder 1 vermelde goederen, hebben [aangever 1] en [aangever 2] wisselende verklaringen afgelegd. Afgezien van het feit dat hierdoor onduidelijk is gebleven welke goederen precies uit de woning zouden zijn weggenomen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld wie de goederen heeft weggenomen, welke rol verdachte daarbij heeft vervuld en wat de onderlinge taakverdeling tussen verdachte en [medeverdachte] is geweest.
Dit alles leidt ertoe dat verdachte ook van het tenlastegelegde medeplegen van diefstal met geweld zal worden vrijgesproken.
3.3.3.
Overwegingen feiten 2 en 3
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, tot bewezenverklaring van het onder 2 en onder 3 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van maandagavond 20 november 2017 tot en met dinsdagnacht 21 november 2017 geruime tijd in de woning van [aangever 1] zijn geweest en daar geweld hebben gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] . Verdachte en [medeverdachte] hebben [aangever 1] meermalen geslagen, waarbij [medeverdachte] een stuk hout heeft gebruikt. Daarnaast heeft verdachte [aangever 1] met bijtende schoonmaakmiddelen overgoten. Door deze gedragingen heeft [aangever 1] letsel opgelopen, onder andere een geperforeerde long (“een traumatische klaplong”, waarvoor hij op 23 november 2017 alsnog in het ziekenhuis is opgenomen in verband met het aanbrengen van een drain), een gebroken wervel, een gebroken rib, een schedelfractuur met daarbij losse botfragmentjes in de voorhoofdsholte en brandwonden op zijn hand. Het geweld dat tegen [aangever 2] is gepleegd, heeft eruit bestaan dat verdachte en [medeverdachte] goederen naar hem hebben gegooid, dat [medeverdachte] hem hard tegen het hoofd heeft geslagen en dat verdachte ook hem met bijtende schoonmaakmiddelen heeft overgoten. Door deze gedragingen heeft [aangever 2] letsel opgelopen, namelijk twee wonden en een bloeduitstorting op zijn hoofd.
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of tussen verdachte en [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen, en of voornoemde gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als een zware mishandeling van [aangever 1] (feit 2) en een poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling, van [aangever 2] (feit 3 primair en subsidiair).
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO9905). De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde (intellectuele en/of materiële) bijdrage van een verdachte aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO2629). Als het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband kunnen worden gebracht, dan kan bij de vorming van een oordeel hierover rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte en het belang van die rol (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o. 3.2.2.).
Uit de bewijsmiddelen heeft de rechtbank afgeleid dat verdachte en [medeverdachte] samen naar de woning van [aangever 1] zijn gegaan, waar ruzie is ontstaan. Vervolgens hebben zowel verdachte als [medeverdachte] over een tijdsbestek van enkele uren geweld gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] . Blijkens de verklaring van [aangever 1] op 30 mei 2018 heeft verdachte, op de momenten dat zij zelf minder of geen geweld pleegde, [medeverdachte] aangespoord om door te gaan. De rechtbank is in het licht van deze omstandigheden, afgezet tegen voornoemd beoordelingskader voor het medeplegen, van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de delicten. Het medeplegen is dan ook bewezen.
Zware mishandeling van [aangever 1] (feit 2)
Bij de beantwoording van de vraag of [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, stelt de rechtbank voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, zijn belangrijke factoren de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3289).
De rechtbank is van oordeel dat het eerdergenoemde letsel dat [aangever 1] door de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] heeft opgelopen, zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet oplevert, gelet op de aard van de verwondingen en de gevolgen daarvan. Dit betekent dat het onder 2 tenlastegelegde is bewezen, namelijk dat verdachte samen met [medeverdachte] [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Partiële vrijspraak van steken met een mes
De rechtbank is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde van oordeel dat op basis van het dossier ook kan worden bewezen dat verdachte [aangever 1] met een mes heeft gestoken (“geprikt”), waardoor oppervlakkig huidletsel op zijn borst is veroorzaakt. Dit letsel is echter niet onder feit 2 in de tenlastelegging opgenomen. Gelet op de aard van de gedraging kan het prikken met een mes niet hebben bijgedragen aan het andere toegebrachte, wel ten laste gelegde letsel. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde “slaan en/of steken met een mes”.
Poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling, van [aangever 2] (feit 3)
De rechtbank is met betrekking tot het tegen [aangever 2] gepleegde geweld van oordeel dat de bewijsmiddelen te weinig aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was. Gelet op de oppervlakkige aard en (relatief) geringe ernst van de verwondingen die [aangever 2] heeft opgelopen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] met dusdanige kracht en intensiteit goederen naar [aangever 2] hebben gegooid of dat [aangever 2] dusdanig hard op het achterhoofd is geslagen, dat de kans aanmerkelijk was dat [aangever 2] als gevolg van het handelen van verdachte en [medeverdachte] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het overgieten van [aangever 2] met bijtende schoonmaakmiddelen heeft bovendien wel pijn veroorzaakt, maar geen letsel. Dit leidt ertoe dat verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Op basis van de bewijsmiddelen is het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde wel bewezen, namelijk dat verdachte samen met [medeverdachte] [aangever 2] heeft mishandeld, door hem opzettelijk pijn en letsel toe te brengen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
feit 2
zij in de periode van 20 november 2017 tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een ander aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten brandwonden, een geperforeerde long, een fractuur van de wervel, een gebroken rib, een schedelfractuur en een diepe hoofdwond, heeft toegebracht door
- die [aangever 1] meerdere keren met veel kracht (met een stuk hout) tegen het lichaam te slaan en
- die [aangever 1] met bijtende schoonmaakmiddelen te overgieten;
feit 3 subsidiair
zij in de periode van 20 november tot en met 21 november 2017 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging [aangever 2] heeft mishandeld door
- meerdere goederen, waaronder een blik tomaten en een pot sambal en een onderzetter, naar die [aangever 2] te gooien en
- die [aangever 2] met veel kracht tegen het hoofd te slaan en
- die [aangever 2] met bijtende schoonmaakmiddelen te overgieten.
Hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
medeplegen van zware mishandeling;
feit 3 subsidiair
medeplegen van mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft afgezien van het vorderen dat aan verdachte ook een locatie- en contactverbod wordt opgelegd, zoals door [aangever 1] is verzocht. De officier van justitie heeft betoogd dat zij het opleggen hiervan niet noodzakelijk acht vanwege de lange duur van de door haar gevorderde straf.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de straftoemeting de beperktere rol van verdachte bij het geweld te betrekken en haar persoonlijke omstandigheden. Gelet hierop kan volgens de raadsvrouw worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijke deel van die straf de duur van het voorarrest niet overstijgt, al dan niet gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf.
Tevens heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte geen locatie- of contactverbod op te leggen, nu verdachte te kennen heeft gegeven [aangever 1] en [aangever 2] nooit meer te willen zien.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Straf
Verdachte heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het medeplegen van een zware mishandeling en een mishandeling. Verdachte en [medeverdachte] zijn op de avond van 20 november 2017 (tussen 21.00 uur en 22.00 uur) naar de woning van [aangever 1] gegaan, waar zij [aangever 1] en [aangever 2] troffen. Het was op dat moment buiten donker. In de woning is, mede naar aanleiding van een vermeend eerder gedane uitlating van [aangever 1] aan het adres van verdachte, ruzie ontstaan tussen verdachte en [medeverdachte] enerzijds, en [aangever 1] anderzijds. [aangever 2] was daarvan getuige. De ruzie is vervolgens geëscaleerd. Verdachte en [medeverdachte] zijn tijdens hun verblijf in de woning zodanig gewelddadig opgetreden, dat een voor de slachtoffers zeer bedreigende en angstige situatie is ontstaan, waarin - naar kan worden aangenomen - zij zich gegijzeld hebben gevoeld. Aan het handelen van verdachte en [medeverdachte] hebben de slachtoffers pijn en letsel overgehouden, en in het geval van [aangever 1] zelfs zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte en [medeverdachte] hebben met hun handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en op hun recht om zich in de eigen woning veilig te voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gevallen van geweld, gepleegd in een woning, gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg kunnen brengen, terwijl in het bijzonder de slachtoffers naast fysieke ook nog lang psychische nadelige gevolgen hiervan kunnen ervaren, onder andere door zich onveilig te voelen in hun eigen woning. Dit is ook gebleken uit de op de terechtzitting namens [aangever 1] voorgedragen slachtofferverklaring en de onderbouwing van de vorderingen tot schadevergoeding van [aangever 1] en [aangever 2] .
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van geweldsdelicten. Bij een zware mishandeling begaan met een wapen, niet zijnde een vuurwapen, past, volgens de door de rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde oriëntatiepunten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, namelijk dat sprake is geweest van twee daders, die samen in de avond gedurende geruime tijd met veel geweld twee slachtoffers in hun woning hebben mishandeld en geterroriseerd, ziet de rechtbank strafverzwarende omstandigheden en aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier zijn gebleken en ter terechtzitting door de verdediging naar voren zijn gebracht. Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 mei 2018 leidt de rechtbank af dat verdachte met betrekking tot geweldsdelicten niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Zij moet in die zin als ‘first offender’ worden beschouwd. Omdat de rechtbank heden ook vonnis heeft gewezen in de zaak tegen verdachte met parketnummer [parketnummer] , is verder artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. In die zaak betreft het echter een andersoortig strafbaar feit, namelijk een winkeldiefstal. In voornoemde omstandigheid heeft de rechtbank dan ook geen strafverzwarende, maar ook geen strafmatigende omstandigheden gezien.
In de proceshouding van verdachte, waaruit niet blijkt dat zij op enig moment verantwoording heeft willen afleggen voor haar handelen en/of berouw heeft getoond, is evenmin grond gelegen voor matiging van de op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, gerechtvaardigd is.
Maatregel
Met betrekking tot het verzoek van [aangever 1] om aan verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen, overweegt de rechtbank tot slot het volgende. De rechtbank zal aan verdachte géén locatie- of contactverbod opleggen. De rechtbank ziet namelijk geen aanwijzingen dat sprake is van een ernstig gevaar, dat verdachte zich opnieuw belastend tegen [aangever 1] zal gedragen zodat oplegging van een maatregel ook niet noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.

7.Vorderingen benadeelde partij

7.1.
Vordering benadeelde partij van [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 19.073,49 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
ambulancevervoer, € 779,79;
medische zorg in het ziekenhuis, € 2.352,70;
ziekenhuisgelddagvergoeding, € 56,-;
kosten Mira’s Zorgverlening, € 2.255,-;
kosten tijdelijke woonruimte, € 400,-;
vergoeding weggenomen jassen, € 260,-;
vergoeding weggenomen laptop, IPad mini en boodschappen, € 470,-;
immateriële schade, € 12.500,-.
Posten 1 tot en met 4
Als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. De rechtbank is van oordeel dat schadeposten 1, 2, 3 en 4, ten aanzien waarvan door de verdediging geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeien uit het onder 2 bewezenverklaarde. De rechtbank zal deze schadeposten daarom toewijzen.
Post 5
Na de bewezen verklaarde zware mishandeling heeft [aangever 1] tijdelijk in een andere woning verbleven. Hij heeft vergoeding van deze kosten gevorderd. De verdediging heeft deze schadepost gemotiveerd betwist en gesteld dat geen sprake is van rechtstreekse schade, nu [aangever 1] in de alternatieve woning heeft verbleven toen verdachte en [medeverdachte] al waren aangehouden en gedetineerd.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende informatie beschikbaar is om te kunnen beoordelen of de benadeelde partij op dit punt rechtstreekse, financiële schade heeft geleden en zo ja, op welk bedrag die schade moet worden begroot. In het licht hiervan levert de behandeling van schadepost 5 een onevenredige belasting van het strafproces op, wat betekent dat de rechtbank de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering.
Posten 6 en 7
De benadeelde partij heeft ook vergoeding gevorderd van enkele weggenomen kledingstukken en goederen. De rechtbank is van oordeel dat, nu de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld niet wettig en overtuigend is bewezen, de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet kan worden ontvangen in de vordering, die immers betrekking hebben op dat feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom ook op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Post 8
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Hij heeft door het geweldsincident zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is hierdoor ook psychisch ernstig geraakt. De rechtbank komt vergoeding van deze schade billijk voor, gezien de onderbouwing van de vordering. Gelet op de aard van de verwondingen en de aard en ernst van de psychische gevolgen en rekening houdend met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegerekend, acht de rechtbank vergoeding van een geldbedrag van € 3.500,- billijk. De rechtbank zal de immateriële schade begroten op dat bedrag en schadepost 8 dan ook tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal hetgeen in dit verband meer is gevorderd, afwijzen.
Conclusie
Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] zal worden toegewezen tot een geldbedrag van € 8.943,49 (schadeposten 1, 2, 3, 4 en 8). Verdachte wordt verplicht tot betaling van dat geldbedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Tevens wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij is voor een bedrag van € 1.130,- (schadeposten 5, 6 en 7) niet-ontvankelijk in de vordering. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering wordt voor het overige (restant schadepost 8) afgewezen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij van [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 4.167,60 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
weggenomen mobiele telefoon, € 67,60;
immateriële schade, € 4.100,-.
Posten 1
Schadepost 1 betreft vergoeding van een weggenomen mobiele telefoon. De rechtbank is van oordeel dat, nu de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld niet wettig en overtuigend is bewezen, de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet kan worden ontvangen in de vordering, die immers betrekking heeft op dat feit. De rechtbank zal de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Post 2
De rechtbank is verder van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Hij heeft door het geweldsincident enig letsel opgelopen en is hierdoor ook psychisch geraakt. De rechtbank komt vergoeding van deze schade billijk voor gezien de onderbouwing van de vordering. Gelet op de aard en ernst de psychische gevolgen en rekening houdend met de geldbedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegerekend, acht de rechtbank vergoeding van een geldbedrag van € 1.000,- billijk. De rechtbank zal de immateriële schade begroten op dat bedrag en schadepost 2 dan ook tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal hetgeen in dit verband meer is gevorderd, afwijzen.
Conclusie
Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] zal worden toegewezen tot een geldbedrag van € 1.000,- (schadepost 2). Verdachte wordt verplicht tot betaling van dat geldbedrag aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Tevens wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij is voor een bedrag van € 67,60 (schadepost 1) niet-ontvankelijk in de vordering. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering wordt voor het overige (restant schadepost 2) afgewezen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezenwat aan verdachte onder 1 (cumulatief/alternatief) en onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezendat verdachte het onder 2 en onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en onder 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 en onder 3 subsidiair bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 8.943,49(negenentachtighonderddrieënveertig euro en negenenveertig cent), bestaande uit € 5.443,49 (vierenvijftighonderddrieënveertig euro en negenveertig cent) als vergoeding voor materiële en € 3.500,- (vijfendertighonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor een bedrag van € 1.130,- niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [aangever 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.943,49 (negenentachtighonderddrieënveertig euro en negenenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
79 (negenenzeventig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,-(duizend euro), bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor een bedrag van € 67,60 niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [aangever 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,- (duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen van verdachte aan de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. A. Warmerdam en mr. R.P. Boon, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juni 2018.