14.3Eisers heeft voorts gevraagd om een vergoeding van de kosten die de door hem inschakelde deskundigen bij hen in rekening hebben gebracht. Deze opgevoerde kosten houden verband met het voorbereiden van de zitting, de reistijd en het bijwonen van de zitting. Ook zijn de kosten van de in de bezwaarfase ingediende contra-expertises opgevoerd.
De rechtbank ziet aanleiding een vergoeding toe te kennen voor het bijwonen van de zittingen door Leenstra en Wiarda. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat de reiskosten en de reistijd zijn gemaakt voor alle zaken die op de zittingen zijn behandeld. Deze kosten worden over deze zaken omgeslagen.
Voor Wiarda geldt een bedrag van € 54,16 voor een retour, voor Leenstra geldt een bedrag van € 53,60 voor een retour. De bedragen zijn vastgesteld op een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Gelet op het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 worden deze kosten omgeslagen over de zaken die de deskundigen hebben bijgewoond. Voor de zitting op 19 januari 2018 dient verweerder één vierde deel te vergoeden, te weten € 26,94 en voor de zitting op 10 april 2018 één vijfde deel van deze kosten, te weten € 21,55.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit, bedraagt het tarief voor tijdsverzuim € 121,95 per uur (exclusief btw). Dit bedrag wordt verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting.
De reistijd van Wiarda bedraagt 4 uur en levert daarmee een totale vergoeding voor de zitting op van € 590,24 (4 x € 121,95 + 21% btw). De reistijd van Leenstra bedraagt 3,2 uur, hetgeen een vergoeding van € 472,19 (3,2 x € 121,95 + 21% btw) betekent. Daarvan dient verweerder voor de zitting van 19 januari 2018 één vierde deel vergoeden, te weten € 147,56 voor de reistijd van Wiarda en € 118,05 voor de reistijd van Leenstra. Voor de zitting van 10 april 2018 is dat één vijfde deel, te weten € 118,05 (Wiarda) en € 94,44 (Leenstra).
Gelet op de inhoudelijke samenhang en overlap tussen de verschillende zaken, acht de rechtbank een vergoeding van een half uur voorbereidingstijd per zaak in dit geval redelijk. Per zaak komt dit neer op € 73,78 (0,5 x € 121,95 + 21% btw).
De rechtbank komt, uitgaande van een totale zittingsduur van 5 uren tot een vergoeding per deskundige van € 737,80 (5 x € 121,95 + 21% btw) voor het bijwonen van de zitting. Van deze kosten komt voor de zitting van 19 januari 2018 één vierde deel voor vergoeding in aanmerking, te weten € 184,45 per deskundige. Voor de zitting van 10 april 2018 is dat één vijfde deel, te weten € 147,56.
Het totaal aan te vergoeden deskundigenkosten bedraagt derhalve voor het bijwonen van de eerste zitting € 809,01 (reiskosten Wiarda en Leenstra € 26,94 + reistijd Leenstra € 118,05 + reistijd Wiarda € 147,56 + voorbereiding zitting Leenstra € 73,78 + voorbereiding zitting Wiarda € 73,78 + bijwonen zitting Leenstra € 184,45 + bijwonen zitting Wiarda € 184,45). Voor de tweede zitting bedraagt dit € 676,72 (reiskosten Wiarda en Leenstra € 21,55 + reistijd Leenstra € 94,44 + reistijd Wiarda € 118,05 + voorbereiding zitting Leenstra € 73,78 + voorbereiding zitting Wiarda € 73,78 + bijwonen zitting Leenstra € 147,56 + bijwonen zitting Wiarda € 147,56). Het totaal voor het bijwonen van beide zittingen bedraagt derhalve € 1.485,73.
Tot slot komen de kosten die zijn opgevoerd voor de in bezwaar ingeschakelde deskundigen, niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten geen verband houden met de behandeling van het beroep. Verweerder dient deze kosten te betrekken bij het nieuwe besluit op bezwaar.
De totale voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedragen, gelet op het vorenstaande, voor de onderhavige zaak € 2.362,48 (kosten door een derde verleende rechtsbijstand € 876,75 + kosten deskundigen € 1.485,73).