ECLI:NL:RBNHO:2018:3807

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
6516320.
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over ontslag op staande voet en toekenning van billijke vergoeding na onterecht ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [werknemer], en zijn werkgever, Mabeco IJmond B.V. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet dat hij aanvoerde als onterecht. De kantonrechter had eerder op 16 februari 2018 een tussenbeschikking gegeven waarin beide partijen waren toegelaten tot schriftelijke bewijslevering. De werknemer had betwist dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal of verduistering, terwijl de werkgever dit als dringende reden voor het ontslag aanvoerde. De kantonrechter oordeelde dat Mabeco niet voldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen en dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Hierdoor was Mabeco verplicht om een billijke vergoeding van € 45.500,00 bruto aan de werknemer te betalen, evenals een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 20.182,00 bruto en een transitievergoeding van € 63.489,00 bruto. De kantonrechter benadrukte dat het ontslag niet alleen onterecht was, maar ook dat Mabeco niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor een rechtsgeldig ontslag. De uitspraak bevatte ook bepalingen over de verstrekking van een netto/bruto specificatie en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Haarlem
Zaaknr.: 6516320 \ AO VERZ 17-158
Uitspraakdatum: 4 mei 2018
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. B.W.G. Orth
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mabeco IJmond B.V.
gevestigd te Beverwijk
verwerende partij
verder te noemen: Mabeco
gemachtigde: mr. W. Hovingh

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij tussenbeschikking van 16 februari 2018 heeft de kantonrechter Mabeco toegelaten tot schriftelijke bewijslevering van haar stelling dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering.
1.2.
Bij tussenbeschikking van 16 februari 2018 heeft de kantonrechter [werknemer] toegelaten tot schriftelijke bewijslevering van zijn stelling dat sprake is van opvolgend werkgeverschap.
1.3.
[werknemer] heeft bij akte van 22 februari 2018 de jaaropgaaf 2001 van Egon Evertz B.V, de jaaropgaaf 2001 van Mabeco IJmond B.V. en het bedrijfsprofiel van V.M.O. IJmond B.V. uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel in het geding gebracht. Hierop heeft Mabeco schriftelijk gereageerd.
1.4.
Mabeco heeft bij akte van 2 maart 2018 de rapportage van de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel in het geding gebracht. Hierop heeft [werknemer] schriftelijk gereageerd.
1.5.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [werknemer] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Daarnaast is aan de orde de vraag of Mabeco moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding.
2.2.
[werknemer] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee (verzoek tot toekenning van de billijke vergoeding en verzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding) respectievelijk drie maanden (verzoek tot toekenning van de transitievergoeding) na de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdelen a en b BW).
Geldigheid ontslag op staande voet
2.3.
Voor de beoordeling van de door [werknemer] verzochte vergoedingen dient te worden beoordeeld of Mabeco [werknemer] al dan niet ten onrechte ontslag op staande voet heeft verleend. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
2.4.
Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
2.5.
De kantonrechter stelt voorop dat voor de beoordeling van de vraag of het door Mabeco aan [werknemer] verleende ontslag op staande voet rechtsgeldig is, de aan [werknemer] opgegeven reden zoals vermeld in de brief van 30 oktober 2017 maatgevend is, en dat het geschil wordt afgebakend door het daarin genoemde verwijt. Uit deze brief volgt dat [werknemer] door Mabeco op staande voet is ontslagen wegens diefstal, althans verduistering. Mabeco heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar de brief van 25 oktober 2017 die zij van Tata Steel heeft ontvangen. In deze brief wordt door Tata Steel medegedeeld dat zij de afdeling Integrity & Asset Protection een onderzoek heeft laten uitvoeren en dat daaruit de conclusie is gevolgd dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, althans verduistering, zodat hem de toegang tot het bedrijventerrein van Tata Steel is ontzegd.
2.6.
Volgens Mabeco volgt uit de door haar bij akte van 2 maart 2018 overgelegde rapportage van de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel (hierna: de rapportage) – kort weergegeven – dat op 19 september 2017 een vermoeden van diefstal is gerezen ten aanzien van zes zogenaamde ‘afsluiters’ (hierna: de afsluiters) die in de fabriekshal van Mabeco stonden, dat [werknemer] de afsluiters van Tata Steel naar Mabeco heeft afgevoerd, dat aan het afvoeren van de afsluiters geen zakelijke reden ten grondslag heeft gelegen die het afvoeren van de afsluiters rechtvaardigt en dat de te gelden afvoerprocedure niet correct is gevolgd. Mabeco stelt dat uit de rapportage afdoende blijkt dat Tata Steel [werknemer] terecht de toegang tot het bedrijventerrein heeft ontzegt en dat hij daarmee Mabeco een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft gegeven.
2.7
[werknemer] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van diefstal dan wel verduistering. Hij erkent weliswaar dat hij de afsluiters van het bedrijventerrein van Tata Steel naar de fabriekshal van Mabeco heeft afgevoerd, dan wel heeft laten afvoeren, maar hij voert – kort weergegeven – aan dat hij dit ten behoeve van Mabeco heeft gedaan en niet voor eigen gewin.
2.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is Mabeco niet geslaagd in het leveren van bewijs ten aanzien van haar stelling dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een procedure te gelden heeft ten aanzien van het afvoeren van eigendommen van Tata Steel. Eigendommen van Tata Steel mogen het bedrijventerrein van Tata Steel slechts verlaten indien daartoe door Tata Steel een afvoerbon is opgemaakt. De afvoerbon wordt bij het verlaten van het terrein afgegeven aan de poort bij Tata Steel. Daarnaast moet er door Tata Steel een opdrachtbon worden gemaakt met daarin een omschrijving van de werkzaamheden waarvoor opdracht is gegeven.
2.10.
[werknemer] heeft erkend dat hij de afsluiters in augustus 2017 van het bedrijventerrein van Tata Steel naar de fabriekshal heeft vervoerd dan wel heeft laten vervoeren. Vast staat dat een daartoe benodigde afvoerbon was afgegeven door een medewerker van Tata Steel en dat de benodigde opdrachtbon op 20 september 2017 door Mabeco ontvangen. Vast staat verder dat deze opdrachtbon is ontvangen
nadatde afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel op 19 september 2017 de afsluiters tijdens een bezoek aan Mabeco in de bedrijfshal heeft geconstateerd, Mabeco geen verklaring kon geven voor de aanwezigheid van de afsluiters in de fabriekshal en [werknemer] hierop (nadat uit intern onderzoek was gebleken dat [werknemer] ervoor had gezorgd dat de afsluiters bij Mabeco terecht waren gekomen) door [naam] , directeur Mabeco (hierna: [betrokkene] ) is aangesproken.
2.11.
Mabeco stelt zich op het standpunt dat [werknemer] de afsluiters, zonder daartoe opdracht te hebben gehad, van het terrein van Tata Steel heeft weggenomen voor eigen gewin en dat hij later – nadat [werknemer] ermee bekend was geworden dat de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel bezig was met een onderzoek met betrekking tot de afsluiters – bonnen heeft gefabriceerd om dit te maskeren. Volgens Mabeco is het niet gebruikelijk dat, zoals door [werknemer] is aangevoerd, een opdrachtbon weken later wordt ontvangen dan op de dag dat de eigendommen in de fabriekshal van Mabeco zijn gestald. Slechts bij spoedoperaties wordt een bon enkele dagen later aan Mabeco verzonden, maar in dergelijke gevallen is het bedrijfsbureau wel op de hoogte van het uit te voeren of uitgevoerde werk en is er een opdrachtnummer gegeven. Dit was volgens Mabeco niet het geval ten aanzien van de afsluiters. Bij niemand was bekend welke werkzaamheden er aan de afsluiters verricht moesten worden. De afsluiters zijn uiteindelijk door Tata Steel als schroot gekwalificeerd met een waarde van in totaal ongeveer € 2.262,40 en de afgegeven opdrachtbon is door Tata Steel ingetrokken.
2.12.
[werknemer] heeft ter zitting verklaard dat het zijn eigen initiatief is geweest om de afsluiters, zonder daartoe voorafgaande een opdracht te hebben ontvangen, van Tata Steel naar Mabeco te vervoeren, dan wel te laten vervoeren. Volgens [werknemer] behoort het echter tot zijn takenpakket als leidinggevende dat hij werk binnenhaalt voor Mabeco en dat het in de praktijk vaker voorkomt dat de opdrachtbon op een later moment pas wordt opgesteld, in sommige gevallen zelfs nadat de werkzaamheden al zijn uitgevoerd. Ter zitting heeft Mabeco erkend dat het tot het takenpakket van [werknemer] behoort om werk binnen te halen voor Mabeco. Volgens haar is het echter verder nog nooit voorgekomen dat een opdrachtbon weken later pas wordt ontvangen.
2.13.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de rapportage en hetgeen ter zitting is verklaard onder meer is gebleken dat de bij Tata Steel te gelden afvoerprocedure niet altijd strikt wordt gehanteerd door medewerkers van Mabeco, dat Mabeco hiermee ook bekend is, en dat het gebruikelijk was dat [werknemer] , gelet op zijn functie, zonder daartoe voorafgaand een opdracht te hebben, eigendommen van het bedrijventerrein van Tata Steel naar de fabriekshal van Mabeco vervoerde, dan wel liet vervoeren, om aldaar werkzaamheden te laten uitvoeren ten behoeve van Mabeco. De kantonrechter is verder van oordeel dat – hoewel vast is komen te staan dat [werknemer] de afsluiters van het bedrijventerrein van Tata Steel naar de fabriekshal van Mabeco heeft afgevoerd, dan wel heeft laten afvoeren, en dat daarbij de te gelden afvoerprocedure niet strikt is gevolgd – niet vast is komen te staan dat [werknemer] de afsluiters heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, zodat niet vast staat dat sprake is van diefstal dan wel verduistering door [werknemer] . Het feit dat [werknemer] er zorg voor heeft gedragen dat er een opdrachtbon is gekomen nadat hij op 19 september 2017 is aangesproken door [betrokkene] , doet daar naar het oordeel van de kantonrechter niet aan af. [werknemer] was vier a vijf dagen per week werkzaam op het bedrijventerrein van Tata Steel en ter zitting heeft [werknemer] verklaard dat hij geen sleutel van de fabriekshal van Mabeco had. Verder heeft [werknemer] verklaard dat hij nooit controleerde of er een opdrachtbon binnen kwam bij Mabeco. Hij zorgde ervoor dat in de fabriekshal van Mabeco werkzaamheden konden worden verricht, maar hij controleerde niet of de verdere procedure werd gevolgd. Dit heeft Mabeco onweersproken gelaten. De kantonrechter acht het dan ook aannemelijk, zoals door [werknemer] aangevoerd, dat hij de afsluiters in de fabriekshal van Mabeco heeft geplaatst, dan wel heeft laten plaatsen, en dat voor hem niet kenbaar is geweest wat hiermee verder is gebeurd. De kantonrechter is verder van oordeel dat het niet aannemelijk te achten is dat een werknemer die het oogmerk heeft om zich wederrechtelijk goederen toe te eigenen, deze goederen wekenlang in de fabriekshal van zijn werkgever laat liggen.
2.14.
Vast staat verder dat Mabeco op het moment dat het ontslag op staande voet is verleend niet bekend was met de inhoud van de rapportage. Mabeco is uitgegaan van de juistheid van de mededeling van Tata Steel in de brief van 25 oktober 2017 dat [werknemer] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel verduistering. De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van Mabeco, als werkgeefster, had gelegen om eerst zelf te onderzoeken of hetgeen door Tata Steel aan haar werd medegedeeld op waarheden berustte, zeker gelet op het lange dienstverband van [werknemer] bij Mabeco en het feit dat altijd sprake is geweest van goed functioneren (hetgeen door Mabeco niet is weersproken). In plaats daarvan heeft Mabeco direct gegrepen naar het ultimum remedium van het ontslag op staande voet. In dat kader merkt de kantonrechter verder op dat het haar bevreemdt dat [betrokkene] ter zitting heeft verklaard dat de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel op 19 september 2017 onaangekondigd bij de fabriekshal van Mabeco voor de deur stond en dat voor [betrokkene] op dat moment de reden van het bezoek van de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel niet kenbaar was, terwijl uit de rapportage blijkt dat [betrokkene] de afdeling Integrity & Asset Protection van Tata Steel zelf op 19 september 2017 heeft geïnformeerd dat hij de afsluiters in de fabriekshal van Mabeco heeft aangetroffen en dat hij vermoedde dat deze gestolen waren vanaf het bedrijventerrein van Tata Steel. De verklaringen van [betrokkene] zijn aldus niet consistent. Daar komt bij dat in de rapportage [medewerker] , medewerker Mabeco, verklaart dat [werknemer] en [betrokkene] sinds ongeveer twee jaar ruzie met elkaar hebben. Tegen die achtergrond, geeft het feit dat Mabeco een goed functionerende werknemer, die reeds lange tijd in dienst was, op grond van de mededeling van een opdrachtgever (Tata Steel) direct op staande voet heeft ontslagen, te denken en acht de kantonrechter op zijn minst de schijn gewekt dat Mabeco heeft getracht om tot een reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te komen.
2.15.
Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Dit leidt ertoe dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zodat Mabeco de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
Billijke vergoeding
2.16.
[werknemer] verzoekt om Mabeco te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat geen dringende reden voor onverwijlde opzegging aanwezig was, zal het verzoek van [werknemer] om toekenning van een billijke vergoeding worden toegewezen.
2.17.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.18.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van € 45.500,00 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat er naar haar oordeel – gelet op het lange dienstverband van [werknemer] bij Mabeco en het feit dat altijd sprake is geweest van goed functioneren (hetgeen door Mabeco niet is weersproken) – aanleiding is om te veronderstellen dat, indien Mabeco jegens [werknemer] niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, [werknemer] nog lang in dienst zou zijn gebleven bij Mabeco. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding aansluiting te zoeken bij de inkomensschade die [werknemer] zal lijden gedurende een te verwachte periode van werkloosheid, waarin hij naar alle waarschijnlijkheid geen recht zal hebben op een werkloosheidsuitkering nu hij zich bij het gegeven ontslag op staande voet heeft neergelegd. De als gevolg daarvan ontstane schade zou [werknemer] niet hebben geleden indien Mabeco jegens hem niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld. [werknemer] heeft een bedrag ter hoogte van negen maandsalarissen inclusief vakantiegeld en maandelijkse prestatietoeslag aan billijke vergoeding verzocht. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [werknemer] heeft verzocht bij de begroting van de billijke vergoeding aansluiting te zoeken bij een voor hem te verwachten werkloosheidperiode van negen maanden. Naar het oordeel van de kantonrechter is het – mede gelet op de leeftijd van [werknemer] – aannemelijk te achten dat [werknemer] gedurende een periode van negen maanden werkloos zal zijn, zodat bij de begroting van de hoogte van de billijke vergoeding met een te verwachten werkloosheidsperiode van negen maanden rekening is gehouden. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat Mabeco het door [werknemer] verzochte bedrag aan billijke vergoeding cijfermatig niet heeft weersproken. Gelet op voornoemde omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] in voldoende mate wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen zijdens Mabeco – dat wordt gevormd door het onregelmatig opzeggen van de arbeidsovereenkomst omdat niet vaststond dat sprake was van een dringende reden – door hem een billijke vergoeding ter hoogte van € 45.500,00 bruto (het afgeronde bedrag van negen maandsalarissen) toe te kennen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
2.19.
[werknemer] verzoekt verder om Mabeco te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is Mabeco die vergoeding verschuldigd aan [werknemer] , omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [werknemer] stelt dat een opzegtermijn van vier maanden te gelden heeft. Dit heeft Mabeco onweersproken gelaten, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van die stelling van [werknemer] . De kantonrechter zal het door [werknemer] verzochte bedrag ter hoogte van € 20.182,00 bruto dan ook toewijzen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente – waartegen geen verweer is gevoerd – over de vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, aldus vanaf 30 oktober 2017.
Transitievergoeding
2.20.
[werknemer] verzoekt daarnaast om Mabeco te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Aan deze beide voorwaarden is in het onderhavige geval voldaan. Mabeco voert echter aan dat [werknemer] geen recht heeft op de transitievergoeding omdat [werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens haar. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter heeft hiervoor echter al geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] , valt bij gebrek aan een dringende reden en de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet in te zien dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] . De kantonrechter oordeelt dat Mabeco op grond van artikel 7:673 BW de transitievergoeding verschuldigd is aan [werknemer] .
2.21.
[werknemer] heeft de hoogte van de transitievergoeding, primair, berekend op een bedrag van € 77.000,00 bruto, omdat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Volgens [werknemer] is sprake van opvolgend werkgeverschap omdat – kort weergegeven – sprake is geweest van een overname van De Tunnel B.V. (alwaar [werknemer] op 1 mei 1987 in dienst is getreden) door Egon Evertz B.V. (op 13 december 1993) en omdat Egon Evertz B.V. en [werknemer] voorafgaand aan de indiensttreding bij Mabeco (op 1 augustus 2001) de arbeidsovereenkomst niet hebben beëindigd. Daarnaast stelt [werknemer] dat de activiteiten van Egon Evertz B.V. en van Mabeco overeen komen en dat ook andere medewerkers van Egon Evertz B.V. in 2001 van rechtswege zijn overgegaan naar Mabeco. [werknemer] stelt zich primair dan ook op het standpunt dat hij sinds 1 mei 1987 in dienst is bij Mabeco, zodat van deze datum dient te worden uitgegaan bij het berekenen van de transitievergoeding. Mabeco heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van opvolgend werkgeverschap.
2.22.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [werknemer] niet geslaagd in het leveren van bewijs ten aanzien van zijn stelling dat sprake is van opvolgend werkgeverschap. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.23.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of ten aanzien van een werkgeverswisseling die heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2015 sprake is van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW moet worden beoordeeld naar de overwegingen uit het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012, NJ 2013/171 (Van Tuinen/Wolters) (zie ook: HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905). Dit brengt met zich dat in het onderhavige geval slechts sprake is van opvolgend werkgeverschap indien (1) de nieuwe arbeidsovereenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, en (2) tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.
2.24.
De kantonrechter stelt vast dat [werknemer] , nu hij niet is ingegaan op het in het voorgaande onder (2) beschreven criterium, ten aanzien van zijn verzoek voor zover dat betrekking heeft op het opvolgend werkgeverschap niet heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zodat niet vastgesteld kan worden dat [werknemer] sinds 1 mei 1978 in dienst was bij Mabeco. Het verzoek van [werknemer] om toekenning van de transitievergoeding ter hoogte van, primair, € 77.000,00 bruto zal dan ook worden afgewezen. Hoewel dit door [werknemer] is aangeboden, wordt verder in de stellingname van [werknemer] in deze – mede in het licht van de ter onderbouwing reeds ingebrachte stukken – onvoldoende aanleiding gezien tot nadere bewijslevering.
2.25.
Subsidiair heeft [werknemer] de transitievergoeding berekend op een bedrag van € 63.489,00 bruto, waarbij als datum indiensttreding 1 augustus 2001 wordt aangehouden. Mabeco heeft erkend dat [werknemer] per die datum bij haar in dienst is getreden en heeft het verzochte bedrag aan transitievergoeding cijfermatig verder niet weersproken, zodat dat bedrag toewijsbaar is. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 30 november 2017.
Netto/bruto specificatie
2.26.
Het vorenstaande brengt met zich dat ook het verzoek van [werknemer] om Mabeco te veroordelen tot verstrekking aan [werknemer] van een schriftelijke netto/bruto specificatie, zal worden toegewezen. De kantonrechter zal Mabeco veroordelen om een dergelijke specificatie binnen twee maanden na de dagtekening van de beschikking aan [werknemer] te verstrekken op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 200,00 per dag voor iedere dag dat Mabeco na deze twee maanden in gebreke zal blijven, met een maximum van € 10.000,00.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.27.
[werknemer] heeft verzocht om een vergoeding van zogenaamde buitengerechtelijke incassokosten. De Hoge Raad heeft in de “New Hairstyle-beschikking” van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187), bepaald dat voor vergoeding van die kosten slechts plaats is indien de werkgever zijn verplichting om zich als goed werkgever te gedragen heeft geschonden en overigens is voldaan aan de voorwaarde(n) van artikel 6:96 BW. De kantonrechter is van oordeel dat [werknemer] op dat punt onvoldoende heeft gesteld. Derhalve zal de kantonrechter het verzoek tot vergoeding van de buiten rechte gemaakte kosten afwijzen.
2.28.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
2.29.
Nu de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel kunnen leiden, behoeven deze geen verdere behandeling.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Mabeco om aan [werknemer] een billijke vergoeding te betalen van € 45.500,00 bruto;
3.2.
veroordeelt Mabeco tot betaling aan [werknemer] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 20.182,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt Mabeco om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 63.489,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt Mabeco om binnen twee maanden na dagtekening van deze beschikking aan [werknemer] een schriftelijke netto/bruto specificatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 200,00 voor iedere dag dat Mabeco na deze twee maanden in gebreke zal blijven, met een maximum van € 10.000,00;
3.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
3.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.Y.H.G. Erkens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken door mr. S.N. Schipper, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter