ECLI:NL:RBNHO:2018:3574

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
18-001913
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagschrift inzake beslag en teruggave van geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2018 uitspraak gedaan in een klaagschrift van klager, vertegenwoordigd door mr. G. Th Offreins, betreffende de opheffing van een beslag op een geldbedrag van € 25.570,-. Het klaagschrift was ingediend op 20 februari 2018, terwijl het beslag op het geldbedrag op 26 augustus 2014 was gelegd. De rechtbank oordeelde dat klager niet-ontvankelijk was in zijn klaagschrift, omdat dit niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee jaar na de inbeslagneming was ingediend. De rechtbank overwoog dat de termijn begon te lopen op de datum van inbeslagneming en dat het klaagschrift dus uiterlijk op 26 augustus 2016 ingediend had moeten worden.

Daarnaast merkte de rechtbank op dat klager in zijn klaagschrift had aangegeven dat het geld niet van hem was, maar van een derde, genaamd [N]. De rechtbank stelde vast dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om inbeslaggenomen voorwerpen aan iemand anders dan de indiener van het klaagschrift terug te geven. Dit versterkte de conclusie dat het klaagschrift niet alleen te laat was, maar ook inhoudelijk ongegrond. De rechtbank verklaarde klager derhalve niet-ontvankelijk in zijn verzoek om teruggave van het in beslag genomen geldbedrag.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier mr. drs. F.A. Rive, en werd openbaar uitgesproken. Klager heeft de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad binnen veertien dagen na betekening van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 18-001913
Uitspraakdatum: 30 april 2018
Beschikking(art. 552a Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Op 20 februari 2018 is op de griffie van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, ingekomen een klaagschrift van mr. G. Th Offreins, gemachtigde van
[klager]
domicilie kiezende te (1171 VC) Badhoevedorp, Sloterweg 303,
ten kantore van mr. G. Th Offreins, advocaat.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van een geldbedrag van € 25.570,- .
Op 16 april 2018 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld.
Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.Th. Offreins, voornoemd.
Ook is verschenen de belanghebbende [N].
Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M.A. van den Heuvel.

2.Feiten en standpunten

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.

Op 26 augustus 2014 is onder klager voornoemd geldbedrag inbeslaggenomen. Twee dagen later heeft klager als onderdeel van een met de officier van justitie getroffen schikking afstand gedaan van het geldbedrag, onder de vermelding dat het geld niet zijn eigendom was.
De raadsman van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager:
  • heeft gedwaald ten aanzien van het door hem op 28 augustus 2014 geaccepteerde transactievoorstel;
  • het geldbedrag wenst te ontvangen om het daarna te kunnen geven aan de eigenaar van het geld [N].
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat klager in het klaagschrift niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat:
  • klager afstand heeft gedaan van het in beslag genomen voorwerp en ermee gehandeld is als ware het bedrag verbeurd verklaard;
  • de twee jaarstermijn is overschreden, te rekenen vanaf 26 augustus 2014, de datum van inbeslagname van het geldbedrag;
  • klager het geld wil ontvangen ten behoeve van de eigenaar van het geld, waarin de beklagprocedure niet voorziet.

3.De beoordeling

3.1.
Alvorens de rechtbank toe kan komen aan de inhoudelijke beoordeling van het klaagschrift, dient eerst de vraag te worden beantwoord, of klager daarin kan worden ontvangen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie is kennelijk allereerst dat het beslag niet meer bestaat, omdat het beslagen bedrag inmiddels is verbeurd verklaard overeenkomstig art. 116, tweede lid, onder c Sv. Dat standpunt is onjuist. Verbeurdverklaring op grond van dat artikellid is slechts mogelijk, indien de beslagene niet alleen afstand doet van het voorwerp, maar ook verklaart dat het voorwerp hem toebehoort. In het daarvan opgemaakte door de FIOD opgemaakte proces-verbaal d.d. 27 augustus 2014 verklaart klager als beslagene nu juist dat het voorwerp hem niet toebehoort.
3.3.
Art. 552a Sv, derde lid bepaalt:
Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 jaren na de inbeslagneming (…) ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de inbeslagname plaatsvond.
Het geldbedrag op 26 augustus 2014 onder klager in beslag genomen. Tegen klager is geen vervolging ingesteld. Dat betekent dat het klaagschrift uiterlijk 26 augustus 2016 had moeten worden ingediend. Het klaagschrift is echter pas ingediend op 20 februari 2018. Daardoor is het niet-ontvankelijk.
3.4.
Daar komt in dit geval nog bij dat klager ten tijde van het accepteren van het transactievoorstel en ook bij de mondelinge behandeling van het klaagschrift heeft verklaard dat het geld niet van hem is, maar van [N]. De wet kent wat betreft de beklagprocedure niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend. Ook kent de wet niet de mogelijkheid dat op verzoek van een belanghebbende teruggave van het inbeslaggenomene aan een ander wordt gelast (vgl. ECLI:NL: HR:2010:BL2823, rov. 2.6).
Ten slotte dient de rechter het verzoek tot teruggave af te wijzen, indien degene die in een art. 552a Sv-procedure om teruggave heeft verzocht, niet redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BH1478, NJ 2009/178).
Indien klager het klaagschrift dus wel tijdig zou hebben ingediend, zou dit evenmin tot teruggave van het in beslag genomen geldbedrag hebben geleid.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift.

5.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beschikking is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. drs. F.A. Rive, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2018.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.