ECLI:NL:RBNHO:2018:3442

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
AWB 18/1089
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning voor kamperen bij de boer wegens niet-naleving van bestemmingsplanvoorwaarden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het kamperen bij de boer. Verzoeker, een buurman van de vergunninghoudster, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij hinder en overlast ondervindt van de camping. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het kampeerterrein moet zijn afgeschermd door een boomsingel van ten minste 5 meter breed. Dit is cruciaal volgens het bestemmingsplan, dat vereist dat de landschappelijke inpassing goed moet zijn en dat er voldoende afstand moet zijn tussen de kampeermiddelen en de erfgrens van verzoeker.

Tijdens de zitting op 10 april 2018 is gebleken dat de boomsingel niet aanwezig is en dat de vergunninghouder niet heeft aangetoond dat er een aanplant is die binnen afzienbare tijd kan uitgroeien tot een volwaardige boomsingel. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen. Enerzijds heeft verzoeker belang bij het beperken van de overlast, terwijl de vergunninghoudster belang heeft bij het kunnen exploiteren van de camping. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten de omgevingsvergunning te schorsen tot het besluit op bezwaar, maar alleen voor zover het betreft de opstelling van 5 kampeermiddelen nabij de erfgrens van verzoeker. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.002,-.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de voorwaarden in het bestemmingsplan en de noodzaak voor de vergunninghouder om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing. De voorzieningenrechter heeft duidelijk gemaakt dat de voorwaarden strikt moeten worden opgevat en dat de rechtszekerheid van belanghebbenden voorop staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/1089
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Texel, verweerder,
(gemachtigden: mr. M. Oosterdijk en mr. C.H. Witte).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] ,te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. H.S. de Lint).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 heeft verweerder aan [derde belanghebbende] (derde partij, tevens vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ op het perceel [perceel] (hierna: het perceel) voor de periode van 15 maart 2018 tot en met 31 oktober 2022.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde partij is verschenen, bijgestaan door mr. M. Oranje, kantoorgenoot van haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De omgevingsvergunning ziet op het plaatsen van maximaal 15 kampeereenheden op het perceel voor de periode 15 maart 2018 tot en met 31 oktober 2022 (kamperen bij de boer).
3. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft gesteld hinder en overlast te ondervinden van de exploitatie van een camping op het perceel, dat grenst aan zijn perceel. Verzoeker wil met dit verzoek om een voorlopige voorziening bewerkstelligen dat de verleende omgevingsvergunning wordt geschorst. Alleen in dat geval is een verzoek om handhaving opportuun. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in dit standpunt.
4. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Texel 2013” (het bestemmingsplan) rust op het betreffende perceel de bestemming Agrarisch-Binnenduinrand.
5. Op grond van artikel 3, lid 4.4 aanhef en onder d, van de planvoorschriften wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan:
(…)
- kamperen bij de boer na verlening van de omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3, lid 5, sub c.
Op grond van artikel 3, lid 5 sub c, van de planvoorschriften (Kamperen bij de boer) kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 4.4, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “Kampeerterrein uitgesloten”, in die zin dat ten behoeve van verblijfsrecreatie in het kader van kamperen bij de boer maximaal 15 kampeermiddelen worden geplaatst.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
1. de kampeermiddelen mogen alleen geplaatst worden in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
2. er mogen uitsluitend tenten, campers en caravans geplaatst worden, gemeten zonder dissel niet langer dan 6,50 meter;
3. de op het bouwvlak aantal aanwezige recreatieve opstallen worden op het aantal kampeermiddelen in mindering gebracht;
4. de kampeermiddelen dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden of ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';
5. het terrein moet qua inrichting aan onderstaande kwaliteitseisen voldoen:
- er zijn voldoende parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak of de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';
- de afstand tussen de kampeermiddelen moet minimaal 5 meter bedragen;
- het terrein is goed landschappelijk ingepast, en wordt afgeschermd door een boomsingel van ten minste 5 meter breed;
ten aanzien van de terreininrichting kunnen nadere eisen in de omgevingsvergunning worden opgenomen;
6. er moet binnen het bouwvlak een bedrijfswoning aanwezig zijn;
7. de omvang van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf moet minimaal die van een reëel agrarisch bedrijf zijn;
8. de recreatie-activiteiten blijven naar aard en uiterlijk een ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsactiviteiten;
9. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en de nevenactiviteit mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen niet beperken;
10. de nevenactiviteit mag geen onoverkomelijke belemmeringen opleveren voor de verkeersfunctie, de milieuaspecten, de natuurwaarden en de landschappelijke waarden;
11. Na afgifte van deze omgevingsvergunning mag het totaal aantal 'slaapplaatsen voor kamperen bij de boer' het aantal van 3.000 niet overschrijden.
Op grond van artikel 1, lid 111, van de planvoorschriften is sprake van een reëel agrarisch bedrijf als tussen de helft en een nagenoeg volledig ‘redelijk’ inkomen afkomstig is uit het bedrijf en tussen de helft en nagenoeg volledige arbeidsinzet van een volwaardige arbeidskracht aan het bedrijf besteed wordt. Een reëel bedrijf heeft de potentie uit te groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf.
6.1
Verweerder heeft zich bij de verlening van de omgevingsvergunning op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van de artikel 3, lid 5, sub c, van de planvoorschriften. Ten aanzien van voorwaarde 5 heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat het terrein voor kamperen bij de boer goed landschappelijk is ingepast en wordt afgeschermd met een groensingel, en dat een gedeelte van de singelbeplanting recent is aangeplant en zal uitgroeien tot een breedte van 5 meter.
6.2
Verder heeft verweerder over voorwaarde 7 aangegeven dat het bedrijf van vergunninghoudster een reëel agrarisch bedrijf is. Uit de bij de aanvraag gevoegde stukken, waaronder het jaarrapport 2017 van [naam bedrijf 1] accountants en adviseurs ( [naam bedrijf 1] ) van 26 januari 2018 met betrekking tot V.O.F. [naam bedrijf 2] (het bedrijf van vergunninghoudster), is gebleken dat sprake is van een inkomen tussen de helft en een nagenoeg volledig redelijk inkomen. Uitgangspunt is hierbij het wettelijk minimumloon 2017. De arbeidsinzet voor de agrarische activiteiten bedraagt de volledige arbeidsinzet van een volwaardige arbeidskracht.
6.3
Ook is volgens verweerder voldaan aan voorwaarde 8, te weten dat de recreatie-activiteiten naar hun aard en uiterlijk een ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsactiviteiten vormen. De agrarische activiteiten bestaan uit de teelt van haver en koolzaad. Het koolzaad wordt verwerkt tot koolzaadolie. De oppervlakte van de agrarische grond is 7,8 ha. De gronden sluiten voor het grootste deel aan op het agrarisch erf. De oppervlakte van het kampeergedeelte is ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsactiviteiten.
7. Verzoeker heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een binnenplanse vrijstelling. Er is sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van verzoeker. Zo is niet voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. De recreatie-activiteiten vormen daarom ook geen ondergeschikt onderdeel van de agrarische activiteiten. De recreatie-activiteiten vormen volgens verzoeker de hoofdactiviteit op het perceel. Verder wordt niet voldaan aan een goede landschappelijke inpassing en is er geen boomsingel van 5 meter breed. Met name op de erfgrens is sprake van geen dan wel een zeer beperkte beplantingsstrook. Kampeermiddelen staan tegen de erfgrens opgesteld. Daardoor en vanwege gebrek aan toezicht op de camping ervaart verzoeker veel overlast. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat het voldoende is indien aannemelijk is dat op korte termijn kan worden voldaan aan de gestelde voorwaarden. Ook is volgens verzoeker niet voldaan aan voorwaarde 10, omdat het terrein de uitstraling heeft van een groot open kampeerterrein.
8. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de voorwaarden strikt moeten worden opgevat, gewezen op de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank van 22 september 2017 (zaaksnummer HAA 17/561, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBNHO:2017:7794). In genoemde uitspraak van deze rechtbank is onder punt 3.5 het volgende overwogen: “
De rechtbank stelt voorop dat alleen indien aan alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 3, lid 5, sub c van de planregels wordt voldaan, met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 4.4 van de planregels. Voorwaarden die ook, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, strikt dienen te worden uitgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011, ECLI:NL: RVS:2011:BR6910, waar door de Afdeling is overwogen dat bij een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, in voldoende mate dient te zijn bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt.”Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder voor de beoordeling of aan de voorwaarde dat sprake is van een reëel agrarisch bedrijf is voldaan, niet in redelijkheid aansluiting heeft mogen zoeken bij het jaarrapport 2017 van [naam bedrijf 1] . Op basis van dit rapport heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen concluderen dat VOF [naam bedrijf 2] een reëel agrarisch bedrijf is in de zin van het bestemmingsplan. Dat in het verleden wellicht geen sprake was van een agrarisch bedrijf en dat vergunninghoudster haar eerdere aanvraag voor kamperen bij de boer heeft ingetrokken, betekent niet dat er ten tijde van de beoordeling van deze aanvraag geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. De stelling van verzoeker dat de hoogte van de opbrengst van verkoop koolzaadolie niet kan kloppen, is niet voldoende deugdelijk onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de specificatie opbrengsten van het boekjaar 2017 van VOF [naam bedrijf 2] , zoals vermeld in de stukken van [naam bedrijf 1] .
10. Het betoog van verzoeker dat de exploitatie van de camping geen ondergeschikt onderdeel vormt van de agrarische activiteiten, omdat de camping de enige reële activiteit is van VOF [naam bedrijf 2] en daarmee de hoofdactiviteit op deze gronden, wordt gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, ook verworpen. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat de totale oppervlakte van de agrarische grond 7,8 ha bedraagt en dat de oppervlakte van het kampeergedeelte daaraan ondergeschikt is.
11. Over de stelling van verzoeker dat geen boomsingel van 5 meter breed is aangeplant, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op de zitting is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam komen vast te staan dat het kampeerterrein in ieder geval op de grens met het perceel van verzoeker niet wordt afgeschermd door een boomsingel van 5 meter breed. Er is zelfs niet aangetoond dat sprake is van een aanplant van een boomsingel van 5 meter breedte. De brief van 22 maart 2018 van kwekerij /tuincentrum [naam bedrijf 3] , die vergunninghoudster heeft overlegd, geeft hierover ook niet de gewenste duidelijkheid. Gelet hierop is niet voldaan aan één van de in het bestemmingsplan neergelegde voorwaarden voor het verlenen van binnenplanse vrijstelling. Het bezwaar van verzoeker heeft daarom op dit punt een redelijke kans van slagen en de voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
12. Verweerder heeft in dit verband nog opgemerkt dat, voor zover niet het gehele kampeerterrein is afgeschermd door een boomsingel van 5 meter breed, de mogelijkheid bestaat voor vergunninghoudster om hieraan alsnog te voldoen en dat het gebrek zodoende in de bezwaarprocedure kan worden hersteld. Dit vormt echter geen aanleiding om van het treffen van een voorlopige voorziening af te zien. Verweerder had erop toe dienen te zien dat een boomsingel van 5 meter breed aanwezig is dan wel in voldoende mate is aangelegd, alvorens tot vergunningverlening over te gaan. Hoewel de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel is dat in het beginstadium nog geen sprake hoeft te zijn van een volgroeide boomsingel van 5 meter breed, dient de aanplant wel zodanig te zijn dat die binnen afzienbare tijd uit zal groeien tot een volwaardige boomsingel van 5 meter breed. Het ligt op de weg van verweerder om hieromtrent aan partijen duidelijkheid te verschaffen. Tot nu toe is dat niet gebeurd.
13. Voor de beantwoording van de vraag welke voorlopige voorziening passend is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het belang van verzoeker is er in gelegen dat de door hem ervaren overlast wordt beperkt. Vergunninghoudster heeft er daarentegen belang bij dat zij gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning en de camping kan exploiteren. Volgens de bij de omgevingsvergunning behorende tekening mogen 5 kampeermiddelen worden opgesteld bij de erfgrens met het perceel van verzoeker. De overige 10 kampeermiddelen staan op grotere afstand van deze erfgrens. Deze 10 kampeermiddelen zullen, naar redelijkerwijs te verwachten valt, in mindere mate bijdragen aan de door verzoeker ervaren overlast. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de overlast die verzoeker ervaart met name het gevolg is van de opstelling van 5 kampeermiddelen bij de erfgrens.
14. Gelet op het bovenstaande zal de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning schorsen tot het besluit op bezwaar, uitsluitend voor zover het op grond van de omgevingsvergunning is toegestaan om 5 kampeermiddelen op te stellen nabij de erfgrens met verzoeker.
15. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1; waarde per punt € 501,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst de omgevingsvergunning van 13 maart 2018 tot het besluit op bezwaar, uitsluitend voor zover de omgevingsvergunning ziet op het opstellen van 5 kampeermiddelen nabij de erfgrens van het perceel van verzoeker;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 170,- aan verzoeker vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.