6.3Ook is volgens verweerder voldaan aan voorwaarde 8, te weten dat de recreatie-activiteiten naar hun aard en uiterlijk een ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsactiviteiten vormen. De agrarische activiteiten bestaan uit de teelt van haver en koolzaad. Het koolzaad wordt verwerkt tot koolzaadolie. De oppervlakte van de agrarische grond is 7,8 ha. De gronden sluiten voor het grootste deel aan op het agrarisch erf. De oppervlakte van het kampeergedeelte is ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsactiviteiten.
7. Verzoeker heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een binnenplanse vrijstelling. Er is sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van verzoeker. Zo is niet voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. De recreatie-activiteiten vormen daarom ook geen ondergeschikt onderdeel van de agrarische activiteiten. De recreatie-activiteiten vormen volgens verzoeker de hoofdactiviteit op het perceel. Verder wordt niet voldaan aan een goede landschappelijke inpassing en is er geen boomsingel van 5 meter breed. Met name op de erfgrens is sprake van geen dan wel een zeer beperkte beplantingsstrook. Kampeermiddelen staan tegen de erfgrens opgesteld. Daardoor en vanwege gebrek aan toezicht op de camping ervaart verzoeker veel overlast. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat het voldoende is indien aannemelijk is dat op korte termijn kan worden voldaan aan de gestelde voorwaarden. Ook is volgens verzoeker niet voldaan aan voorwaarde 10, omdat het terrein de uitstraling heeft van een groot open kampeerterrein.
8. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de voorwaarden strikt moeten worden opgevat, gewezen op de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank van 22 september 2017 (zaaksnummer HAA 17/561, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBNHO:2017:7794). In genoemde uitspraak van deze rechtbank is onder punt 3.5 het volgende overwogen: “De rechtbank stelt voorop dat alleen indien aan alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 3, lid 5, sub c van de planregels wordt voldaan, met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 4.4 van de planregels. Voorwaarden die ook, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, strikt dienen te worden uitgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011, ECLI:NL: RVS:2011:BR6910, waar door de Afdeling is overwogen dat bij een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, in voldoende mate dient te zijn bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt.”Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. 9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder voor de beoordeling of aan de voorwaarde dat sprake is van een reëel agrarisch bedrijf is voldaan, niet in redelijkheid aansluiting heeft mogen zoeken bij het jaarrapport 2017 van [naam bedrijf 1] . Op basis van dit rapport heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen concluderen dat VOF [naam bedrijf 2] een reëel agrarisch bedrijf is in de zin van het bestemmingsplan. Dat in het verleden wellicht geen sprake was van een agrarisch bedrijf en dat vergunninghoudster haar eerdere aanvraag voor kamperen bij de boer heeft ingetrokken, betekent niet dat er ten tijde van de beoordeling van deze aanvraag geen sprake is van een reëel agrarisch bedrijf. De stelling van verzoeker dat de hoogte van de opbrengst van verkoop koolzaadolie niet kan kloppen, is niet voldoende deugdelijk onderbouwd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de specificatie opbrengsten van het boekjaar 2017 van VOF [naam bedrijf 2] , zoals vermeld in de stukken van [naam bedrijf 1] .
10. Het betoog van verzoeker dat de exploitatie van de camping geen ondergeschikt onderdeel vormt van de agrarische activiteiten, omdat de camping de enige reële activiteit is van VOF [naam bedrijf 2] en daarmee de hoofdactiviteit op deze gronden, wordt gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, ook verworpen. Daarbij acht de voorzieningenrechter nog van belang dat de totale oppervlakte van de agrarische grond 7,8 ha bedraagt en dat de oppervlakte van het kampeergedeelte daaraan ondergeschikt is.
11. Over de stelling van verzoeker dat geen boomsingel van 5 meter breed is aangeplant, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Op de zitting is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam komen vast te staan dat het kampeerterrein in ieder geval op de grens met het perceel van verzoeker niet wordt afgeschermd door een boomsingel van 5 meter breed. Er is zelfs niet aangetoond dat sprake is van een aanplant van een boomsingel van 5 meter breedte. De brief van 22 maart 2018 van kwekerij /tuincentrum [naam bedrijf 3] , die vergunninghoudster heeft overlegd, geeft hierover ook niet de gewenste duidelijkheid. Gelet hierop is niet voldaan aan één van de in het bestemmingsplan neergelegde voorwaarden voor het verlenen van binnenplanse vrijstelling. Het bezwaar van verzoeker heeft daarom op dit punt een redelijke kans van slagen en de voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
12. Verweerder heeft in dit verband nog opgemerkt dat, voor zover niet het gehele kampeerterrein is afgeschermd door een boomsingel van 5 meter breed, de mogelijkheid bestaat voor vergunninghoudster om hieraan alsnog te voldoen en dat het gebrek zodoende in de bezwaarprocedure kan worden hersteld. Dit vormt echter geen aanleiding om van het treffen van een voorlopige voorziening af te zien. Verweerder had erop toe dienen te zien dat een boomsingel van 5 meter breed aanwezig is dan wel in voldoende mate is aangelegd, alvorens tot vergunningverlening over te gaan. Hoewel de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel is dat in het beginstadium nog geen sprake hoeft te zijn van een volgroeide boomsingel van 5 meter breed, dient de aanplant wel zodanig te zijn dat die binnen afzienbare tijd uit zal groeien tot een volwaardige boomsingel van 5 meter breed. Het ligt op de weg van verweerder om hieromtrent aan partijen duidelijkheid te verschaffen. Tot nu toe is dat niet gebeurd.
13. Voor de beantwoording van de vraag welke voorlopige voorziening passend is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het belang van verzoeker is er in gelegen dat de door hem ervaren overlast wordt beperkt. Vergunninghoudster heeft er daarentegen belang bij dat zij gebruik kan maken van de verleende omgevingsvergunning en de camping kan exploiteren. Volgens de bij de omgevingsvergunning behorende tekening mogen 5 kampeermiddelen worden opgesteld bij de erfgrens met het perceel van verzoeker. De overige 10 kampeermiddelen staan op grotere afstand van deze erfgrens. Deze 10 kampeermiddelen zullen, naar redelijkerwijs te verwachten valt, in mindere mate bijdragen aan de door verzoeker ervaren overlast. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat de overlast die verzoeker ervaart met name het gevolg is van de opstelling van 5 kampeermiddelen bij de erfgrens.
14. Gelet op het bovenstaande zal de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning schorsen tot het besluit op bezwaar, uitsluitend voor zover het op grond van de omgevingsvergunning is toegestaan om 5 kampeermiddelen op te stellen nabij de erfgrens met verzoeker.
15. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1; waarde per punt € 501,-).