ECLI:NL:RBNHO:2017:7794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 561
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor kamperen bij de boer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het plaatsen van maximaal vijftien kampeermiddelen op een perceel in Texel. Eiser, die zich benadeeld voelde door de vergunningverlening, stelde dat de gemeente niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de verleende omgevingsvergunning in strijd was met de gestelde eisen, omdat er geen sprake was van een reëel agrarisch bedrijf en de vereiste landschappelijke inpassing ontbrak. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de gemeente opnieuw moet beoordelen of de vergunning kan worden verleend. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de voorwaarden in het bestemmingsplan en de rechtszekerheid voor belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Frantzen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Doorn).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij] ,te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. H.G. de Lint).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening voor het plaatsen van maximaal vijftien kampeermiddelen op het perceel [perceel] .
Bij besluit van 16 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De verleende omgevingsvergunning ziet op het plaatsen van vijftien kampeermiddelen op het perceel [perceel] (het perceel) voor een periode van vijf jaar, ingaande op 1 januari 2016 en eindigende op 31 december 2010. Op de van de omgevingsvergunning deel uitmakende tekening is aangegeven dat vijf van de plaatsen voor de kampeermiddelen zijn voorzien dicht bij de rand van het perceel waar dit grenst aan het perceel van eiser.
2.1
Eiser betoogt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij voert hiertoe aan dat verweerder geen verslag van de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften heeft gemaakt, terwijl verweerder een integrale transcriptie van de geluidsopname in het geding dient te brengen.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat om redenen van doelmatigheid geen verslag van de hoorzitting wordt gemaakt, maar dat eiser op verzoek wel de beschikking kan krijgen over een geluidsopname. Eiser heeft hier echter niet om gevraagd. Bovendien blijkt uit het advies van de commissie bezwaarschriften en het bestreden besluit wat tijdens de hoorzitting is verhandeld.
2.3
De rechtbank stelt vast dat het advies van de commissie bezwaarschriften ingevolge artikel 7:7 juncto artikel 7:13, zesde lid, van de Awb een verslag van het horen dient te bevatten. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:7 van de Awb blijkt dat met het verslag een schriftelijk verslag wordt bedoeld (Kamerstukken II 1988/99, 21 221, nr 3, blz.151). De plicht tot schriftelijke verslaglegging kan op verschillende wijze worden vormgegeven, zo kan ook uit de beslissing op bezwaar volgen wat op de hoorzitting is besproken. Aangezien van het horen geen schriftelijk verslag is gemaakt en ook uit het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank niet blijkt wat op de hoorzitting is besproken, is het bestreden besluit in strijd met de hiervoor genoemde artikelen genomen. Nu niet aannemelijk is dat eiser door dit gebrek is benadeeld, aangezien een geluidsopname van de hoorzitting beschikbaar is, ziet de rechtbank aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
3.1
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte met toepassing van de in het bestemmingplan opgenomen regels inzake afwijking (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) omgevingsvergunning heeft verleend. Hij voert hiertoe aan dat verweerder daartoe niet bevoegd was omdat aan verschillende van de voor toepassing geldende voorwaarden niet wordt voldaan. Zo is geen sprake van een ter plaatse gevestigd reëel agrarisch bedrijf, is het terrein niet goed landschappelijk ingepast en wordt het terrein niet afgeschermd door een boomsingel van vijf meter breed. Ook is geen (agrarische) bedrijfswoning aanwezig binnen het bouwvlak en zijn de kampeeractiviteiten niet ondergeschikt aan de agrarische bedrijfsactiviteiten, aangezien enige agrarische bedrijfsactiviteit ontbreekt. Voorts leveren de kampeeractiviteiten onoverkomelijke belemmeringen op voor met name de landschappelijke waarden, omdat het terrein de uitstraling heeft van een groot kampeerterrein, en is sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. Eiser ondervindt veel hinder en overlast van de kampeeractiviteiten.
3.2
Verweerder erkent dat de agrarische activiteiten van derde-partij qua omvang niet kunnen worden aangemerkt als een reëel agrarisch bedrijf, maar betoogt dat hij toch bevoegd was gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid omdat binnen vijf jaar wel sprake zal zijn van een reëel agrarisch bedrijf. De hoofdactiviteit op het perceel is wel degelijk agrarisch en binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning gelegen, die conform het bestemmingsplan wordt gebruikt. De boomsingel is inmiddels ingeplant en zal over een aantal jaar voldoende afschermend zijn. Van onoverkomelijke belemmeringen voor de natuurwaarde en de landschappelijke waarden is volgens verweerder geen sprake. Tot slot hebben de klachten en handhavingsverzoeken van eiser verweerder er niet van kunnen overtuigen dat daadwerkelijk sprake is van substantiële hinder en overlast.
3.3
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
3.4
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Texel 2013” (het bestemmingsplan) rust op het betreffende perceel de bestemming “Agrarisch-Binnenduinrand”.
Op grond van artikel 4, lid 4.4, onder d, van de planregels wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, in ieder geval gerekend (…) het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan (…) kamperen bij de boer na verlening van de omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3, lid 5, sub c (…).
Op grond van artikel 3, lid 5, sub c, van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 4.4, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “Kampeerterrein uitgesloten”, in die zin dat ten behoeve van verblijfsrecreatie in het kader van kamperen bij de boer maximaal 15 kampeermiddelen worden geplaatst;
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
1. de kampeermiddelen mogen alleen geplaatst worden in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
2. er mogen uitsluitend tenten, campers en caravans geplaatst worden, gemeten zonder dissel niet langer dan 6,50 meter;
3. de op het bouwvlak aantal aanwezige recreatieve opstallen wordt op het aantal kampeermiddelen in mindering gebracht;
4. de kampeermiddelen dienen binnen het bouwvlak geplaatst te worden of ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';
5. het terrein moet qua inrichting aan onderstaande kwaliteitseisen voldoen:
- er zijn voldoende parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak of de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - erf';
- de afstand tussen de kampeermiddelen moet minimaal 5 meter bedragen;
- het terrein is goed landschappelijk ingepast, en wordt afgeschermd door een boomsingel van ten minste 5 meter breed;
ten aanzien van de terreininrichting kunnen nadere eisen in de omgevingsvergunning worden opgenomen;
6. er moet binnen het bouwvlak een bedrijfswoning aanwezig zijn;
7. de omvang van het ter plaatse gevestigde agrarische bedrijf moet minimaal die van een reëel agrarisch bedrijf zijn;
8. de recreatie-activiteiten blijven naar aard en uiterlijk een ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsactiviteiten;
9. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en de nevenactiviteit mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven en de woonfunctie van omliggende woningen niet beperken;
10. de nevenactiviteit mag geen onoverkomelijke belemmeringen opleveren voor de verkeersfunctie, de milieuaspecten, de natuurwaarden en de landschappelijke waarden;
11. Na afgifte van deze omgevingsvergunning mag het totaal aantal 'slaapplaatsen voor kamperen bij de boer' het aantal van 3.000 niet overschrijden.
Op grond van artikel 1, lid 111, van de planregels is sprake van een reëel agrarisch bedrijf als tussen de helft en een nagenoeg volledig ‘redelijk’ inkomen afkomstig is uit het bedrijf en tussen de helft en nagenoeg volledige arbeidsinzet van een volwaardige arbeidskracht aan het bedrijf besteedt wordt. Een reëel bedrijf heeft de potentie uit te groeien tot een volwaardig agrarisch bedrijf.
3.5
De rechtbank stelt voorop dat alleen indien aan alle voorwaarden zoals genoemd in artikel 3, lid 5, sub c van de planregels wordt voldaan, met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3, lid 4.4 van de planregels. Voorwaarden die ook, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, strikt dienen te worden uitgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6910, waar door de Afdeling is overwogen dat bij een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, in voldoende mate dient te zijn bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden hiervan gebruik mag worden gemaakt.
3.6
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal die van een reëel agrarisch bedrijf. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat het kampeerterrein niet wordt afgeschermd door een boomsingel van tenminste vijf meter breed. Dit betekent dat in elk geval niet wordt voldaan aan de voorwaarden als gesteld in artikel 3, lid 5, sub c, onder 5 en 7, van de planregels. Verweerder was dus niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 3, lid 5, sub c, van de planregels, omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen.
3.7
Of er mogelijk ook aan de andere voorwaarden niet wordt voldaan, kan gelet op het voorgaande buiten bespreking blijven.
3.8
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat mogelijk in de toekomst wel aan de voorwaarden kan worden voldaan, overweegt de rechtbank dat dat er niet aan af doet dat op dit moment niet aan de voorwaarden wordt voldaan.
4. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van maximaal vijftien kampeermiddelen te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Als gevolg hiervan is de procedure terug in de fase van de aanvraag, waarop door verweerder een nieuw primair besluit moet worden genomen. Verweerder dient te beoordelen of met toepassing van artikel 2.12, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo vergunningverlening mogelijk is. Verweerder zal diens beslissing gelet op het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, dienen voor te bereiden op grond van de in afdeling 3.4 van de Awb neergelegde uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,-).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw primair besluit te nemen op de aanvraag omgevingsvergunning;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.