ECLI:NL:RBNHO:2018:304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3890
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Delegatie van bevoegdheid door gemeenteraad aan college inzake kostprijs maatwerkvoorzieningen Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar voorziening in de vorm van begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad niet bevoegd was om de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de kostprijs van maatwerkvoorzieningen te delegeren aan het college. De rechtbank stelde vast dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om te bepalen dat een eigen bijdrage verschuldigd is en wat de hoogte daarvan is, en dat deze bevoegdheid niet kan worden gedelegeerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college, dat de kostprijs van de maatwerkvoorziening had vastgesteld op € 50,31 per uur, en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met deze uitspraak. Eiseres kreeg het door haar betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeentelijke organen om binnen de wettelijke kaders te opereren en de verantwoordelijkheden correct te verdelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: W. de Baat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, verweerder

(gemachtigden: H. de Ruiter en A. Braakman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende voorziening in de vorm van begeleiding met ingang van 1 mei 2016 op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beëindigd.
Bij besluit van 6 juli 2016, verzonden op 8 augustus 2016 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en heeft hij eiseres voor de periode van 1 mei 2016 tot 1 mei 2019 in aanmerking gebracht voor 1,5 uur maatschappelijke ondersteuning in de vorm van Begeleiding Basis Module Extra. Het verzoek van eiseres om onder toepassing van de hardheidsclausule een lager tarief dan de werkelijke kostprijs van deze maatwerkvoorziening ad € 50,31 per uur aan het CAK door te geven heeft verweerder niet gehonoreerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. de Ruiter en M.H. van der Wal.
Na de zitting is gebleken dat het onderzoek in deze zaak niet volledig was geweest. Om die reden heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft bij brief van 21 april 2017 nadere vragen aan verweerder gesteld. Verweerder heeft daarop geantwoord en eiser heeft daarop gereageerd.
Vervolgens heeft op 27 oktober 2017 een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Aan eiseres was, voordat de Wmo 2015 van kracht werd, op grond van de (voormalige) Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een voorziening voor 1,5 uur begeleiding toegekend die werd uitgevoerd door de stichting [naam stichting] . Bij de invoering van de Wmo 2015 is een deel van de zorg die voorheen werd verstrekt op grond van de AWBZ overgeheveld naar de Wmo 2015. Verweerder heeft in dat verband op 1 februari 2016 een zogenaamd keukentafelgesprek gevoerd met eiseres. Tijdens het keukentafelgesprek is eiseres medegedeeld dat voor het eventuele gebruik van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 een eigen bijdrage is verschuldigd en dat de kostprijs van de gespecialiseerde begeleiding waarvoor eiseres in aanmerking komt, op grond waarvan de eigen bijdrage wordt berekend, door verweerder is vastgesteld op € 50,31 per uur.
1.2
Eiseres heeft op het verslag van het keukentafelgesprek bij retourzending aangegeven dat zij zich weliswaar met de inhoud kan verenigen, maar dat de begeleiding op deze wijze niet meer voor haar en haar echtgenoot is te betalen en dat zij niet akkoord is met de kostenverhoging. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat eiseres per 1 mei 2016 niet meer van de maatwerkvoorziening gebruik wilde maken en heeft daarom in het primaire besluit de voorziening beëindigd.
1.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt, dat door verweerder gegrond is verklaard. Het primaire besluit wordt herroepen, de begeleiding wordt weer toegekend, maar verweerder heeft de vaststelling van de kostprijs op € 50,31 per uur gehandhaafd.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij met de door verweerder gehanteerde regeling voor de eigen bijdrage voor 100% haar eigen zorgkosten betaalt. Uit het woord bijdrage volgt dat slechts een deel van het bedrag betaald hoeft te worden en niet het gehele bedrag. Eiseres vraag zich verder af op welke grondslag deze regeling van de gemeente Schagen is gebaseerd. Daarbij heeft eiseres opgemerkt dat, gezien de politieke lading die dit onderwerp binnen de gemeente heeft, de vaststelling van de kostprijs bij de gemeenteraad zou moeten liggen en niet, zoals gebeurd is, kan worden gedelegeerd aan het college.
Verweerder is daarnaast niet ingegaan op haar voorstel van een eigen bijdrage van 1/3, waarbij 2/3 voor rekening van verweerder komt.
Eiseres meent dat gezien het uitgavenpatroon van haar echtgenoot en haarzelf er onvoldoende mogelijkheden zijn om de extra zorgkosten van ongeveer € 220,00 per maand in te passen.
3. Verweerder stelt – samengevat – dat hij met de vaststelling van de eigen bijdrage binnen de wettelijke kaders is gebleven. Verweerder acht de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt vastgesteld niet zodanig essentieel dat delegatie van de bevoegdheid door de gemeenteraad aan het college niet zou zijn toegestaan.
De wetgever heeft verder de consequentie aanvaard dat de hoogte van het inkomen ertoe kan leiden dat de betrokkene de volledige kostprijs van de maatwerkvoorziening in de vorm van een eigen bijdrage moet betalen. De kostprijs die voor de maatwerkvoorziening Begeleiding Basis Module Extra is vastgesteld, is niet hoger dan de kostprijs die de gemeente daadwerkelijk aan de aanbieder betaalt. Verweerder ziet geen aanleiding om gevolg te geven aan het voorstel van eiseres om een lager tarief dan de door het college vastgestelde kostprijs van € 50,41 per uur aan het CAK door te geven, omdat er voldoende mogelijkheden zijn geweest om de hogere bijdrage in te passen in het bestaande bestedingspatroon door andere keuzes te maken en andere prioriteiten te stellen. Verweerder heeft het overgangsrecht verlengd tot 1 mei 2016 in plaats van 1 januari 2016. Het inkomen van eiseres en haar echtgenoot bedraagt € 3.314 (inclusief vakantietoeslag) en is daarmee meer dan tweemaal de bijstandsnorm. Het is volgens verweerder niet aannemelijk geworden dat dit inkomen te laag is om de te verwachten verhoging van de eigen bijdrage te kunnen voldoen.
4.1
In het eerste lid van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 is onder meer vastgelegd dat bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget (pgb). In het tweede lid is onder meer opgenomen dat in de verordening de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend kan worden vastgesteld en dat daarin kan worden bepaald dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget: 1°. verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en 2°. afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot. In het derde lid van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 is neergelegd dat het totaal van de bijdragen voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb de kostprijs niet te boven gaat en dat in de verordening wordt bepaald op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
4.2
De raad van de gemeente Schagen heeft vastgesteld de Verordening maatschappelijke ondersteuning Schagen 2016 (de Verordening), gepubliceerd op 11 januari 2016 in het Gemeenteblad 2016, nr. 2037.
Ingevolge artikel 1, aanhef en 4e aandachtsstreepje wordt in de Verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.
In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening is bepaald, dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb (...), zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.
In artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat het college bij nadere regelgeving bepaalt op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening en een pgb wordt bepaald.
4.3
Verweerder heeft ingevolge artikel 13, derde lid, van de Verordening het (Financieel) Besluit maatschappelijke ondersteuning voorzieningen Schagen (het Besluit) vastgesteld.
In artikel 2 van het Besluit is bepaald dat de bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor berekening van de eigen bijdrage gelijk zijn aan die genoemd in artikel 3.8, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
In artikel 3 van het Besluit is bepaald dat de kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:
a. door een aanbesteding;
b. na een consultatie in de markt; of
c. in overleg met de marktaanbieders.
In artikel 27 van het Besluit heeft het college zichzelf de bevoegdheid toegekend in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende af te wijken van het Besluit indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat uit het wettelijke systeem ter vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage volgt, dat deze gelijk kan zijn aan de totale kosten van een voorziening. Dat met het woord bijdrage doorgaans wordt bedoeld dat slechts een deel wordt betaald, zoals eiseres heeft aangevoerd, staat daar niet aan in de weg.
5.2
Partijen houdt verder verdeeld de vraag of, en zo ja, tot welke hoogte een eigen bijdrage van eiseres mag worden gevraagd voor de noodzakelijk geachte voorziening Voordat de rechtbank aan die vraag toekomt, dient getoetst te worden of verweerder de manier waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald, op de juiste wijze heeft vastgesteld.
5.3
Op grond van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 kan bij verordening worden bepaald dat een betrokkene een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of een pgb en dat in de verordening de hoogte van de bijdrage kan worden vastgesteld. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid tot bepalen van de wijze waarop de kostprijs van een maatwerkvoorziening en een pgb wordt bepaald, gedelegeerd in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening aan verweerder, het college. Delegatie door de gemeenteraad van regelgevende bevoegdheid aan het college is, ook in het geval van een medebewindswet, in beginsel in overeenstemming met het bepaalde in artikel 147, eerste lid, en artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet. Dit kan echter anders zijn indien de medebewindswet waarop de desbetreffende bevoegdheid berust, zich tegen de delegatie van deze bevoegdheid verzet. Artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 legt de bevoegdheid om te bepalen dat een eigen bijdrage is verschuldigd en wat de hoogte daarvan is bij de gemeenteraad. In de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1404, r.o. 4.5.5) heeft de CRvB al geoordeeld dat dat delegatie van de bevoegdheid tot vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten van een algemene voorziening niet is toegestaan. De rechtbank ziet geen reden daar ten aanzien van maatwerkvoorzieningen anders over te oordelen. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de CRvB ook wat betreft andere aspecten van de Wmo 2015, zoals de tariefsdifferentiatie, heeft geoordeeld dat delegatie aan het college niet is toegestaan (zie de uitspraak van 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803).
Dit betekent dat in artikel 13, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening ten onrechte is bepaald dat verweerder, zijnde het college van burgemeester en wethouders, nadere regels kan stellen over de wijze waarop de kostprijs wordt bepaald. De gemeenteraad is tot die delegatie niet bevoegd nu artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015 daarvoor geen grondslag biedt. Verweerder was daarom niet bevoegd te beslissen zoals hij heeft gedaan.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep wegens strijd met de wet gegrond is. Het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en zal daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd voor zover daarbij de kostprijs van de toegekende voorziening is vastgesteld op € 50,31 per uur. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hierbij wordt overwogen dat ter reparatie van de onjuiste juridische basis van het bestreden besluit de Verordening aangepast zal moeten worden en dat de rechtbank op de wijziging van de Verordening niet kan vooruitlopen. Verweerder zal gezien het voorgaande een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal worden bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt. Nu in de beroepsprocedure geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bestaat er voor een (verdergaande) proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de kostprijs van de toegekende voorziening is bepaald op € 50,31;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; - draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.