ECLI:NL:RBNHO:2018:2595

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1149
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake standplaatsvergunning voor verkoop van Servische grillproducten en dranken in Egmond aan Zee

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 29 maart 2018 een tussenuitspraak gedaan over de standplaatsvergunning voor de verkoop van Servische grillproducten, frisdranken, koffie en ijs op het Emayplein in Egmond aan Zee. Eiser had een vergunning aangevraagd, die aanvankelijk was verleend, maar na bezwaren van derde-partijen, voornamelijk horeca-eigenaren, heeft het college van B&W van de gemeente Bergen de vergunning aangepast. De vergunning voor de verkoop van frisdranken, koffie en ijs werd geweigerd op basis van een nieuw beleid dat stelt dat een vergunning kan worden geweigerd als de aard van de producten geen aanvulling vormt op het huidige voorzieningenniveau. Eiser ging in beroep, omdat hij meende dat het commercieel nadelig was om zonder dranken te verkopen.

De rechtbank oordeelde dat het college de beslissing op bezwaar niet goed had gemotiveerd en dat het belang van eiser niet voldoende was meegewogen. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen. De rechtbank benadrukte dat de belangen van eiser, die schade had geleden door de aanpassing van de vergunning, niet adequaat waren meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken te laten weten of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, en heeft een termijn van vier weken gesteld voor het herstel van het besluit.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1149

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , handelend onder de naam [naam 1] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. T.C.M. van Hooff).

met als derde-partijen:

[naam 2] , handelend onder Standpaviljoen [naam 7] te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. L.T. van Eyck van Heslinga)
[naam 3] , handelend onder de naam [naam 8]
[naam 4] , handelend onder de naam [naam 9]
[naam 5] , handelend onder de naam Restaurant [naam 10]
[naam 6] ,
allen te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een standplaatsvergunning verleend.
Bij besluit van 16 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van derde-partijen gegrond verklaard en daarbij het primaire besluit herroepen, in zoverre dat de vergunning is aangepast.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn verschenen [naam 2] en [naam 5] .

Overwegingen

1.1
Op 18 mei 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het innemen van een standplaats voor de verkoop van Servische hamburgers, braadworsten, hotdogs, een vegetarisch gerecht, ijs, frisdranken en koffie aan het [locatie] . Bij primair besluit heeft verweerder de gevraagde standplaatsvergunning verleend voor zaterdagen en zondagen in de periode van september 2016 tot en met september 2017.
1.2
Bij bestreden besluit heeft verweerder de vergunning herroepen, in zoverre dat de vergunning voor de verkoop van ijs, frisdranken en koffie alsnog is geweigerd. Voor het overige is de vergunning in stand gelaten.
1.3
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het Standplaatsenbeleid Gemeente Bergen (hierna: het Standplaatsenbeleid) met ingang van 22 september 2016 is gewijzigd en een extra weigeringsgrond, te weten artikel 4, zevende lid, is toegevoegd. Op grond van deze weigeringsgrond kunnen in het belang van een redelijk verzorgingsniveau aanvragen voor nieuwe standplaatsen worden geweigerd wanneer de nieuwe standplaats dan wel de aard van de aan te bieden producten geen verrijking dan wel aanvulling vormt op het huidige voorzieningenniveau. De verkoop van ijs, frisdranken en koffie is volgens verweerder niet aan te merken als verrijking of aanvulling op het huidige voorzieningenniveau. Volgens verweerder behoren deze producten geen onderdeel uit te maken van de vergunning en is de vergunning dan ook op dit punt aangepast.
2.1
Eiser heeft gesteld thans nog belang te hebben bij het bestreden besluit, hoewel de duur van de vergunning inmiddels is verstreken en geen sprake is van een opvolgende vergunning. Hij stelt dat hij schade heeft geleden door de aanpassing van de vergunning.
2.2
Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 4 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2648) kan procesbelang bestaan indien een eiser stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Op de zitting heeft eiser tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de aangepaste standplaatsvergunning schade heeft geleden en hij daardoor nog steeds belang heeft bij een uitspraak op het beroep. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
3.1
Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit, voor zover de vergunning voor de verkoop van ijs, frisdranken en koffie is herroepen. Eiser heeft aangevoerd dat de vergunningaanvraag is gedaan op 18 mei 2016 en dat daarom getoetst moet worden aan de op die datum geldende verordening. Dat in het standplaatsenbeleid in de loop van 2016 een extra weigeringsgrond is opgenomen kan eiser niet worden tegengeworpen.
3.2
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Artikel 4, zevende lid, van het Standplaatsenbeleid was reeds in werking ten tijde van het primaire besluit. In het Standplaatsenbeleid is geen overgangsrecht opgenomen, zodat verweerder de aanvraag terecht heeft getoetst aan het Standplaatsenbeleid, zoals dat gold ten tijde van het nemen van het primaire besluit. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
4.1
Eiser heeft voorts gesteld dat het niet rendabel en onwenselijk is om enkel en alleen Servische grillproducten, zonder frisdranken of ijs, te verkopen. Daardoor is de levensvatbaarheid van de onderneming in gevaar gekomen. Nu in artikel 4, zevende lid, van het Standplaatsenbeleid wordt gesproken van ‘kunnen’, moet de weigering deugdelijk worden gemotiveerd om willekeur te voorkomen. Dat heeft verweerder onvoldoende gedaan.
4.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de verkoop van ijs, frisdranken en koffie niet kunnen worden aangemerkt als verrijking of aanvulling op het huidige voorzieningenniveau en heeft om die reden de vergunning in zoverre herroepen en alsnog geweigerd. Verweerder heeft echter in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd op welke wijze de belangen van eiser daarbij zijn meegewogen. Het gestelde belang van eiser, te weten dat het in commercieel opzicht ongunstig is om enkel etenswaren te verkopen zonder daarbij frisdranken of koffie, is niet kenbaar door verweerder meegenomen bij het nemen van het bestreden besluit. Nu verweerder terzake beleidsvrijheid heeft, had dit op de weg van verweerder gelegen.
4.3
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb stelt de rechtbank verweerder in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
4.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die tot nu toe zijn ingebracht, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.