ECLI:NL:RVS:2017:2648

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2017
Publicatiedatum
4 oktober 2017
Zaaknummer
201608621/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving gebruik panden Gelderse Rooslaan te Arnhem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 6 oktober 2016 geoordeeld dat het college ten onrechte had geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de panden aan de Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 te Arnhem. Deze panden werden gebruikt voor de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, wat volgens de rechtbank in strijd was met het bestemmingsplan 'Malburgen-West 2010', waarin de bestemming 'Wonen' was toegekend aan deze percelen.

Het college had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank niet had onderkend dat het gebruik van de panden als bijzondere woonvorm niet in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 oktober 2017 geoordeeld dat de rechtbank niet had onderkend dat de [wederpartij] geen procesbelang meer had bij de beoordeling van het beroep, aangezien de panden inmiddels niet meer werden gebruikt voor de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Hierdoor was het hoger beroep gegrond en werd de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling verklaarde het beroep van de [wederpartij] niet-ontvankelijk, omdat er geen belang meer was bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om te beoordelen of er nog een inhoudelijke beoordeling van een besluit nodig is, afhankelijk van de feiten en omstandigheden die op dat moment bekend zijn.

Uitspraak

201608621/1/A1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2016 in zaak nr. 16/196 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden ten aanzien van het gebruik van de panden aan de Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 te Arnhem, afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 december 2015 vernietigd en het besluit van 29 juni 2015 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2017, waar het college, vertegenwoordigd door G. Weenink, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts is daar Stichting Volkshuisvesting Arnhem, vertegenwoordigd door I.E. Nauta, advocaat te Deventer, A. van Arkel en M. Peters, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Stichting Volkshuisvesting Arnhem is eigenaar van de panden aan de Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 te Arnhem. De panden Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 werden tot 1 augustus 2016 verhuurd aan Juzt, afdeling Alleenstaande Minderjarige Vreemdelingen. In de panden Gelderse Rooslaan 2 en 4 verbleven 13 minderjarigen in een woongroep met 24 uurs-begeleiding. In het pand Gelderse Rooslaan 6 woonden maximaal 4 jongeren zelfstandig in een Kleine Wooneenheid met maximaal 24 uur per week begeleiding. Het pand Gelderse Rooslaan 8 was in gebruik voor dagbesteding tot ongeveer 20 uur.
Ingevolge het bestemmingsplan "Malburgen-West 2010" (hierna: het bestemmingsplan) is aan de percelen Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 de bestemming "Wonen" toegekend.
2.    Het college heeft zich ten aanzien van het gebruik van de panden aan de Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 op het standpunt gesteld dat de rechtbank met het oordeel dat geen sprake was van "Wonen" als bedoeld in het bestemmingsplan, niet heeft onderkend dat sprake was van een bijzondere woonvorm waarbij de bewoners met ondersteuning en begeleiding zoveel mogelijk zelf vorm en inhoud gaven aan hun leven en dat het wonen van de alleenstaande minderjarige asielzoekers niet kan worden aangemerkt als "short stay". De duur van het verblijf kon volgens het college per persoon variëren maar bedroeg op zijn minst enkele maanden en eindigde in ieder geval als de bewoner meerderjarig werd. Op grond van nader onderzoek heeft het college vastgesteld dat de helft van de bewoners acht maanden of langer in het pand woonachtig was. Volgens het college valt niet in te zien waarom een tijdelijk verblijf in deze bijzondere woonvorm niet in overeenstemming kan zijn met de bestemming "Wonen". De ruimtelijke uitstraling wordt hierdoor ook niet anders, aldus het college.
3.    De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van "Wonen" als bedoeld in het bestemmingsplan en heeft geconcludeerd dat de panden aan de Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 december 2015 vernietigd en het besluit van 29 juni 2015 herroepen, nu dat besluit volgens de rechtbank onrechtmatig is omdat het college had moeten optreden tegen de overtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het college niet opgedragen om handhavend op te treden, nu is gebleken dat de panden inmiddels niet meer worden gebruikt voor het huisvesten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
4.    De omstandigheid dat, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, de panden niet meer worden gebruikt voor het huisvesten van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, roept de vraag op of [wederpartij] nog belang had bij zijn beroep. De vraag of nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van een besluit dient te worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die uiterlijk op de zitting in beroep of hoger beroep bekend zijn geworden. Ten tijde van de zitting bij de rechtbank op 1 september 2016 werden de panden aan de Gelderse Rooslaan 2, 4, 6 en 8 niet langer verhuurd aan Juzt. De desbetreffende panden worden sindsdien niet meer gebruikt voor opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Er kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van een beroep bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. [wederpartij] heeft dit niet aannemelijk gemaakt, ook niet ter zitting bij de Afdeling. De rechtbank heeft gezien het vorenstaande naar het oordeel van de Afdeling niet onderkend dat [wederpartij] geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn beroep tegen het besluit op bezwaar van 1 december 2015.
5.    Hetgeen het college in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking meer.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 1 december 2015 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2016, zaak nr. 16/196;
III.    verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017
490.