ECLI:NL:RBNHO:2018:2313

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
C/15/254882 / FA RK 17-725
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksvermogensrecht onder Marokkaans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden van Marokkaanse afkomst. De man had verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vervolgens het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om vast te stellen dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime en dat de man haar een bedrag van € 70.000,- dient te betalen, alsmede om de man te verplichten haar inzicht te geven in zijn ouderdomspensioen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gemeenschappelijk vermogen is ontstaan tussen partijen, en dat de vrouw recht heeft op een vergoeding voor haar inspanningen tijdens het huwelijk. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van € 70.000,- aan de vrouw, te voldoen uiterlijk op 21 juli 2018. Tevens is bepaald dat de man de vrouw binnen twee weken na de beschikking in het bezit moet stellen van een overzicht van zijn ouderdomspensioen(en). De inboedel van de woningen is zonder verrekening van waarde aan de respectieve partijen toebedeeld.

De uitspraak is gedaan door mr. F. Kleefmann en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/254882 / FA RK 17-725 en C/15/262197 / FA RK 17-4385
Beschikking d.d. 21 maart 2018 betreffende de echtscheiding en de verdeling
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. van Espen, gevestigd te Hoorn (NH),
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.L.M. Lichteveld, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 7 februari 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op
25 april 2017;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de man, met een bijlage, ingekomen op 24 juli 2017;
- het F9-formulier van de zijde van de vrouw, met nadere producties, ingekomen op
19 januari 2018;
- het F9-formulier van de zijde van de man, met nadere producties, ingekomen op
26 januari 2018;
- de brief van 29 januari 2018 van de man, bevattende een aanvullend verzoek;
- de brief van 31 januari 2018 van de vrouw, bevattende het verweer van de vrouw op het aanvullend verzoek van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 1 februari 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Van Espen en de vrouw, bijgestaan door mr. Lichteveld. Partijen zijn voorts bijgestaan door een tolk.
Beide advocaten hebben ter zitting een pleitnota overgelegd. Mr. Espen heeft ter zitting voorts nog overgelegd een vertaling van een door het Gerechtshof te Nador op 18 september 2014 afgegeven verklaring inhoudende “Toestemming voor het huwelijk”.
1.3.
Op verzoek van partijen heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen. Bij bericht van 27 februari 2018 hebben partijen de rechtbank verzocht een beschikking te geven omdat er geen overeenstemming tussen partijen is bereikt.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Marokko. Partijen hebben de Marokkaanse nationaliteit. De man is in Marokko opnieuw in het huwelijk getreden voor welk huwelijk hij op 18 september 2014 toestemming heeft verkregen van het Gerechtshof te Nador.
Uit productie 4 van de man blijkt dat de vrouw in Marokko een procedure tegen de man is gestart bij de rechtbank te Nador, afdeling familierecht. Ter zitting hebben partijen verklaard dat dit geen echtscheidingsprocedure betreft maar een procedure ter zake een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud. De rechtbank stelt dan ook vast dat enkel in Nederland een echtscheidingsprocedure aanhangig is.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Verdeling
2.3.1.
De vrouw heeft bij zelfstandig verzoek verzocht vast te stellen dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, alsmede te bepalen dat de man in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Marokkaans recht aan haar binnen twee weken een bedrag van € 70.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, dient te betalen, zijnde de helft van de geschatte opbrengst van de woning en de grond in [plaats] .
In het geval de man aantoont dat de woning nog niet is verkocht, verzoekt de vrouw te bepalen dat de woning en de grond in [plaats] , enkel na overeenstemming tussen partijen over de prijs en de overige verkoopvoorwaarden, wordt verkocht aan derden, waarna de opbrengst onder aftrek van de aan de verkoop verbonden kosten, bij helfte tussen partijen wordt gedeeld. Ten slotte heeft de vrouw verzocht de man te verplichten de vrouw binnen twee weken in het bezit te stellen van het meest recente overzicht van zijn ouderdomspensioen(en).
Ingeval zou blijken dat de woning en de grond in [plaats] enkel op naam van de man zijn geregistreerd, is de vrouw van mening dat zij op grond van art. 49 van de Mudawwana van 2004 recht heeft op een deel c.q. de helft van de waardevermeerdering van het vermogen van de man tijdens het huwelijk, omdat zij door haar inspanningen en arbeid aan die waardevermeerdering heeft bijgedragen. Hieronder vallen volgens de vrouw ook werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas. Zij was huisvrouw en had de zorg voor de -inmiddels meerderjarige- kinderen van partijen. Voor het huwelijk beschikte de man niet over enig vermogen, aldus de vrouw.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer verklaringen van de kinderen van partijen overgelegd over de werkzaamheden van de vrouw in het huishouden en over de financiële gang van zaken tijdens het huwelijk van partijen.
2.3.2.
De man heeft verweer gevoerd en hij heeft gesteld dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Marokkaans recht van toepassing is, volgens welk recht tussen partijen geen gemeenschap van goederen bestaat. Onder verwijzing naar artikel 49 Mudawwana stelt de man dat partijen geen afspraken hebben gemaakt, vastgelegd in een akte, over de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. De woning in Marokko die hij tijdens het huwelijk heeft aangekocht voor een bedrag van 650.000,- Dirham (omgerekend € 58.580,-) is volgens de man zijn eigendom en valt naar zijn zeggen in zijn vermogen. De man betwist dat er sprake is van een stuk grond dat hij in eigendom zou hebben. De vrouw heeft volgens de man niet bijgedragen aan zijn vermogensaanwas. De vrouw heeft volgens de man nimmer arbeid verricht. Het heeft de vrouw tijdens het huwelijk aan niets ontbroken, zo stelt de man, en hij heeft haar tijdens het huwelijk zodoende al gecompenseerd. Na het meerderjarig worden van het jongste kind van partijen op [datum] , vanaf welk moment de vrouw niet meer de zorg had voor de kinderen van partijen, heeft de vrouw geen bijdrage meer geleverd aan de aanwas van zijn vermogen, zo stelt de man.
2.3.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.3.3.
Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht is Marokkaanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna. Immers, een geldige rechtskeuze is niet gesteld of gebleken en evenmin is gebleken dat partijen hun voorzieningen hebben afgestemd op een ander recht dan het hierboven gevonden recht.
2.3.4.
In de procedures die hebben geleid tot de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 maart 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9459 en de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2648 heeft het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) deskundigenrapporten uitgebracht over onder meer de werking en reikwijdte van artikel 49 Mudawwanna 2004. De vrouw heeft zich beroepen op de inhoud van de in voornoemde uitspraken opgenomen weergave van de deskundigenrapporten van het IJI. De man heeft de inhoud van die weergave van de deskundigenrapporten van het IJI niet bestreden.
2.3.5.
Mede aan de hand van de in voornoemde hof uitspraken opgenomen weergave van de deskundigenrapporten van het IJI, overweegt de rechtbank toegespitst op onderhavige zaak als volgt.
Artikel 49 Mudawwanna 2004
2.3.6.
Het Marokkaans huwelijksvermogensrecht is geregeld in de op 5 februari 2004 in werking getreden Mudawwana 2004, het familiewetboek van 2004. Partijen zijn te Marokko gehuwd op [huwelijksdatum] , met andere woorden voor 5 februari 2004. Dit doet de kwestie van de overgangsregeling opkomen. De Mudawwana 2004 kent slechts een enkele bepaling van overgangsrecht. Zo zijn op grond van artikel 397 de zes boeken van de Mudawwana 1957/1958 (oud) afgeschaft. De artikelen 398 en 399 Mudawwana 2004 bevatten slechts overgangsregels betreffende in juridische procedures onder de Mudawwana 1975/58 getroffen voorzieningen. Het nieuwe Marokkaanse wetboek van familierecht kent voor het overige geen bepalingen van overgangsrecht. Dit heeft tot gevolg dat, naar de algemene opvattingen, in beginsel niet alleen familierechtelijke relaties die na de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn ontstaan, maar ook reeds bestaande relaties onder omstandigheden door de bepalingen van het nieuwe wetboek worden beheerst.
2.3.7.
Een belangrijke nieuwe bepaling is neergelegd in artikel 49. De vraag is of artikel 49 kan worden toegepast op “oude” huwelijken (overgangsrecht). De rechtbank gaat er van uit dat de bepaling ook op “oude” huwelijken van toepassing is, nu de Mudawwana 2004 geen bepaling bevat waaruit volgt dat gewijzigde artikelen in bepaalde situaties van toepassing zijn. Partijen hebben op dit punt ook geen andersluidende stellingen ingenomen.
2.3.8.
In het algemeen kan worden vastgesteld dat volgens het islamitische recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. Uitgangspunt is een regime van scheiding van goederen, waarbij iedere echtgenoot zijn eigen vermogen heeft en tijdens het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen wordt opgebouwd. Een dergelijk stelsel heeft in beginsel evenmin vermogensrechtelijke gevolgen in geval van ontbinding van de huwelijksband, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Reeds daarom kan van een werkelijke ‘verdeling’ geen sprake zijn. Dit regime geldt ook in het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht. Uitgangspunt is derhalve dat iedere echtgenoot eigenaar is en blijft van zijn eigen vermogen.
2.3.9.
In de Mudawwana 2004 zijn echter enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het tussen echtgenoten geldende huwelijksvermogensrecht. Tot deze wijzigingen behoort artikel 49:
-Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander. Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het huwelijk kunnen beide echtgenoten overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijk gebruik en de verdeling ervan. Deze overeenstemming wordt opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst.
2.3.10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Indien er geen overeenstemming is, wordt volgens de Mudawwana 2004 gebruik gemaakt van de algemene beginselen van het bewijsrecht, met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.
2.3.11.
Tussen partijen is als gevolg van het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen ontstaan. Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Marokkaans recht aan de vrouw een bedrag van € 70.000,- dient te betalen, zal dan ook worden afgewezen.
2.3.12.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het subsidiaire verzoek van de vrouw dat zij baseert op artikel 49 Mudawwana. Dit verzoek heeft de vrouw overigens niet opgenomen in het petitum van haar verzoek, maar enkel in het lichaam van het verzoek. Ook van een enkel in het lichaam van het verzoek opgenomen verzoek behoort de rechtbank kennis te nemen, indien dit verzoek voldoende duidelijk is geformuleerd en het de andere partij ook voldoende duidelijk is wat de aard en strekking is van het verzoek. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het subsidiaire verzoek van de vrouw, zodat de rechtbank vast stelt dat aard en strekking van het subsidiaire verzoek van de vrouw de man voldoende duidelijk zijn geweest.
2.3.13.
Op grond van artikel 49 Mudawwana 2004 laatste zin is het mogelijk dat de vrouw aanspraak kan maken op een vergoeding of schadeloosstelling voor geleverde inspanningen of gedragen lasten. Ook werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man kunnen de grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding. Het is aan de rechter om een dergelijke aanspraak te beoordelen in het licht van de concrete omstandigheden van het geval.
2.3.14.
Ter beoordeling van de vraag of de vrouw aanspraak kan maken op een vergoeding of schadeloosstelling voor tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
Partijen zijn in 1972 te Marokko gehuwd. De man was toen 22 jaar oud, de vrouw was 16 jaar. De man is in 1974 naar Nederland gekomen. De vrouw is in 1981 naar Nederland gekomen. Partijen zijn de ouders van zes kinderen, geboren in 1972, 1976, 1979, 1983, 1986 en 1991. De man heeft tot een aantal jaren voor zijn pensioengerechtigde leeftijd gewerkt in met name de wegenbouw, laatstelijk bij het bouwbedrijf [bouwbedrijf] . De man werkte voltijds. De vrouw heeft nimmer in loondienst gewerkt. De vrouw is naar de rechtbank begrijpt vrijwel ongeschoold en zij speekt vrijwel geen Nederlands. Partijen hebben een traditioneel islamitisch huwelijk gehad waarbij de vrouw weinig tot geen banden heeft kunnen opbouwen met de Nederlandse maatschappij en de Nederlandse arbeidsmarkt. De vrouw is naar het oordeel van de rechtbank gedurende het huwelijk belast geweest met alle huishoudelijke taken van het gezin en voornamelijk de vrouw heeft zorggedagen voor de opvoeding van de kinderen. Uit de verklaringen van de kinderen van partijen komt een beeld van het huishouden naar voren waarin de vrouw van zeer vroeg in de ochtend tot laat in de avond dienstig was aan de man en het gezin. De man heeft dit beeld naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen weerleggen.
2.3.15.
Tijdens zijn arbeidzame leven heeft de man geen beschikking gehad over een hoog inkomen. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij op grond van zijn voormalige inkomen een ouderdomspensioen ontvangt van ca. € 6.000,- per jaar. De rechtbank gaat ervan uit dat de man een beneden modaal inkomen ontving. Het gezin van partijen met zes opgroeiende kinderen zal daarom slechts de beschikking hebben gehad over een zeer beperkt huishoudbudget. In dit kader hebben de kinderen van partijen verklaard dat zij gedurende hun jeugd uit het inkomen van hun bijbaantjes “huur” aan hun vader moesten betalen voor het gebruik van de woning.
2.3.16.
Ondanks een inkomen van beneden modaal en een huishouden bestaande uit 2 volwassenen en 6 kinderen, heeft de man in augustus 2004 een woning in [plaats] , Marokko kunnen kopen voor een bedrag van 650.000 Dirham (ca. € 58.580,-). De man heeft voor de financiering geen lening afgesloten. Hij geeft aan dat hij het bedrag in de loop der jaren gespaard heeft. Nu de man betwist dat hij aan de kinderen “huur” heeft gevraagd voor hun inwoning, moet de rechtbank het er voor houden dat de man het bedrag van € 59.000,- heeft gespaard ten koste van het door de man aan de vrouw ter beschikking gestelde huishoudbudget. De vrouw heeft hierdoor alsmede door haar werk in het huishouden bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man. Gelet op art. 49 Mudawwana 2004 heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank dan ook recht op vergoeding door de man van een deel van de vermeerdering van zijn vermogen.
2.3.17.
Het vermogen van de man is vermeerderd door de aanschaf van de woning te [plaats] . Tussen partijen staat inmiddels vast dat de man geen stuk grond heeft te [plaats] .
De man heeft verklaard dat de woning te [plaats] al ruim een jaar te koop staat. De man heeft evenwel geen taxatierapport betreffende de woning overgelegd. Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard ook niet tot een taxatie over te willen gaan, dit ondanks het uitdrukkelijke aanbod van de vrouw om de man in de gelegenheid te stellen om via de rechtbank te [plaats] een beëdigd taxateur aan te stellen die de woning zou kunnen taxeren. Ook na afloop van de periode van aanhouding van de zaak vanwege schikkingsonderhandelingen heeft de man niet (alsnog) aangeboden een taxatie te laten verrichten.
2.3.18.
De vrouw heeft aangegeven dat de woning in 2004 voor een hoger bedrag dan € 59.000,- is gekocht, dit omdat het gebruikelijk is dat een deel van de aankoopprijs onderhands wordt betaald. De vrouw schat de waarde van de woning op € 140.000,- waarbij zij er onbetwist op wijst dat de naast gelegen woning is verkocht voor € 140.000,-.
2.3.19.
Nu de man niet bereid is om een taxatie te laten verrichten en hij overigens ook geen bewijsaanbod heeft gedaan ter zake de waarde van de woning te [plaats] , zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw gestelde en onderbouwde waarde van de woning te [plaats] van € 140.000,-. De rechtbank houdt daarbij ook rekening met het gegeven dat de stad [plaats] zich aan het ontwikkelen is als mondaine badplaats die ruimte biedt aan buitenlandse investeerders in onroerend goed, hetgeen het prijspeil van onroerend goed zal doen stijgen.
2.3.20.
Bij het bepalen van de door de man aan de vrouw te betalen vergoeding gaat de rechtbank uit van een vermogens aanwas van de man van € 140.000,-. Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven onder punt 2.3.14 t/m 2.3.19 heeft overwogen stelt de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen vergoeding voor de door de vrouw gedurende het huwelijk geleverde inspanningen en gedragen lasten op een bedrag van € 70.000,-.
2.3.21.
Om de man nog enige tijd te geven om de woning te [plaats] te verkopen zal de rechtbank bepalen dat de man het bedrag van € 70.000,- aan de vrouw dient te betalen op uiterlijk 21 juli 2018.
2.4.
Overzichten opbouw ouderdomspensioenen man.
2.4.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de man te verplichten de vrouw binnen twee weken na de af te geven beschikking in het bezit te stellen van het meest recente overzicht van zijn ouderdomspensioen(en).
2.4.2.
De man heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Hij heeft naar de rechtbank begrijpt enkel het standpunt ingenomen dat hij geen ouderdomspensioen met de vrouw wil delen.
2.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw recht en belang heeft bij haar verzoek. Aan de hand van het door de man te overleggen overzicht van zijn ouderdomspensioen(en) kan de vrouw beoordelen of en zo ja in welke mate zij aanspraak kan maken op de toepasselijk wetgeving ter zake de verevening van de door de man opgebouwde ouderdomspensioen(en). De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen.
2.5.
De inboedel
2.5.1.
De man heeft gesteld dat de vrouw in de echtelijke huurwoning van partijen in [plaats] woont en dat zij de gehele inboedel heeft behouden, welke door de man is aangeschaft. Voor zover de rechtbank tot verdeling mocht overgaan, hetgeen naar de mening van de man niet juist zou zijn, dan dient er rekening mee gehouden te worden dat de man de inboedel heeft gefinancierd. Bij brief van 29 januari 2018 is namens de man een concreet verzoek gedaan om de inboedel te verdelen, waarbij de vrouw de inboedel kan behouden en de man een bedrag ontvangt gelijk aan de helft van de waarde van de boedel, door hem ingeschat op een bedrag van € 8.400,-.
2.5.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd. De vrouw heeft onder overlegging van foto’s onbetwist aangevoerd dat de woning spaarzaam en eenvoudig is ingericht. De dagwaarde van de volledig inboedel schat de vrouw in totaal op hooguit € 400,-. Voorts wijst de vrouw er onbetwist op dat de woning in [plaats] ook voorzien is van een inboedel.
2.5.3.
De rechtbank stelt vast dat partijen zich niet hebben uitgelaten over het toepasselijke recht op de verdeling van de inboedel. Nu de man, in afwijking van zijn eerdere standpunt dat de rechtbank niet tot een verdeling kan overgaan, zelf thans wel om een verdeling verzoekt, zal de rechtbank kiezen voor een praktische benadering waarbij de inboedel van de woning te [plaats] aan de vrouw wordt toebedeeld en de inboedel van de woning te [plaats] aan de man, een en ander zonder verrekening van waarde.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Marokko op
[huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag dient te betalen van € 70.000,-, te betalen uiterlijk op 21 juli 2018;
3.3.
bepaalt dat de man de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking in het bezit dient te stellen van (een deugdelijke kopij) van het meest recente overzicht van de ouderdomspensioen(en) van de man;
3.4.
bepaalt dat de inboedel van de woning te [plaats] aan de vrouw wordt toebedeeld en de inboedel van de woning te [plaats] aan de man, een en ander zonder verrekening van waarde;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij vooraard, dit afgezien van de beslissing onder punt 3.1;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M. van der Maten op 21 maart 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..