2.3In het rapport van het IJI vermeldt met betrekking tot voormelde vraagstelling het volgende, voor zover thans van belang:
Artikel 49 Mudawwanna 2004
Het huwelijksvermogensrecht is geregeld in de op 5 februari 2004 in werking getreden Mudawwana
2004, het familiewetboek van 2004 (hierna: MudaWW1a 2004 of Mud). In het hierna volgende
worden achtereenvolgend behandeld het overgangsrecht, het wettelijk stelsel en (de toepassing van)
artikel 49 Mudawwana 2004.
Qvergangsrecht
Partijen zijn gehuwd op 15 juni 1989, met andere woorden voor 5 februari 2004. Dit doet de kwestie
van de overgangsregeling opkomen. De Mudawwana 2004 kent slechts een enkele bepaling van
overgangsrecht. Zo zijn op grond van artikel 397 de zes boeken van de Mudawwana 1957/1958
(oud) afgeschaft. Toelichting op het overgangsrecht is niet te vinden (zie kleding, lijfstoebehoren,
boeken, gereedschap en financiële administratie. Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR
(2007), blz. 63).De artikelen 398 en 399 Mudawwana 2004 bevatten slechts overgangsregels
betreffende in juridische procedures onder de Mudawwana 1975/58 getroffen voorzieningen. Het
nieuwe Marokkaanse wetboek van familierecht kent voor het overige geen bepalingen van
overgangsrecht. Dit heeft tot gevolg dat, naar de algemene opvattingen, in beginsel niet alleen
familierechtelijke relaties die na de inwerkingtreding van de nieuwe wet zijn ontstaan, maar ook
reeds bestaande relaties onder omstandigheden door de bepalingen van het nieuwe wetboek worden
beheerst.
Een belangrijke nieuwe bepaling is neergelegd in artikel 49, op de inhoud waarvan wij later terugkomen. De vraag is of artikel 49 kan worden toegepast op “oude” huwelijken (overgangsrecht).
De bekende literatuur geeft het volgende beeld. Foblets/Carlier, Le Code Marocain de la Familie
(2005), blz. 118 werpen de vraag naar de werking van artikel 49 en oude huwelijken op en menen
dat de wetgeving op dit punt een lacune laat zien. Jordens-Cotran, Nieuw Marokkaans Familierecht
en IPR (2007) schrijft (blz. 63), in een passage over het overgangsrecht dat de (Marokkaanse)
Commissie voor justitie, wetgeving en mensenrechten in een discussie over het overgangsrecht heeft
betoogd dat de nieuwe wet juist beoogt oplossingen te bieden voor bestaande huwelijken. Van der
Velden. Het nieuwe Marokkaanse Wetboek van Familierecht, NIPR 2005, blz. 10 merkt op dat het
nieuwe wetboek geen regels van overgangsrecht kent en dat zulks tot gevolg heeft dat ook reeds
bestaande relaties onder omstandigheden door de bepalingen van de nieuwe wet worden beheerst.
Op bladzijde 7 gaat hij op het huwelijksvermogensrecht in en merkt daarbij op dat wanneer de
echtgenoten geen afspraken (in de zin van artikel 49) hebben gemaakt, “hetgeen voor huwelijken
die voor 5 februari 2004 gesloten zijn, steeds het geval zal zijn”, toch bij de verdeling van het
gezinsvermogen rekening kan worden gehouden met “de economische inbreng van de vrouw”.
Verder wijzen wij er op dat in de schaarse Nederlandse rechtspraak waar artikel 49 aan de orde
komt, deze bepaling toegepast wordt op “oude” huwelijken (zie Rb. Zutphen 1 maart 2007,
UN:AZ9734 en Rb. Haarlem 30 maart 2010, UN:BM5915).
Wij zouden willen verdedigen dat de bepaling ook op “oude” huwelijken van toepassing is, nu de
Mudawwana 2004 geen bepaling bevat waaruit volgt dat gewijzigde artikelen in bepaalde situaties
van toepassing zijn. In de hierna volgende beschrijving van het wettelijk stelsel komt ook de
toepassing van artikel 49 aan de orde.
In het algemeen kan worden vastgesteld dat volgens het islamitische recht door het huwelijk als
zodanig geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. Uitgangspunt is een regime van scheiding van
goederen, waarbij iedere echtgenoot zijn eigen vermogen heeft en tijdens het huwelijk geen
gemeenschappelijk vermogen wordt opgebouwd. Een dergelijk stelsel heeft in beginsel evenmin
vermogensrechtelijke gevolgen in geval van ontbinding van de huwelijksband, tenzij uiteraard
partijen anders zijn overeengekomen. Reeds daarom kan in feite van een werkelijke ‘verdeling’ geen
sprake zijn.
Dit regime geldt ook in het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht. Uitgangspunt is derhalve dat iedere echtgenoot eigenaar is en blijft van zijn eigen vermogen.
In de Mudawwana 2004 zijn echter enkele wijzigingen aangebracht ten aanzien van het tussen
echtgenoten geldende huwelijksvermogensrecht. Tot deze wijzigingen behoort artikel 49 (ontleend
aan de Nederlandse vertaling van Berger, Mudawwana: Marokkaanse Familiewet (Nieuwe wet van
2004), 2004):
-Beide echtgenoten behouden de bevoegdheid om over hun vermogen te beschikken, onafhankelijk van die van de ander.
Binnen het kader van het beheer van vermogensbestanddelen welke zijn verworven gedurende het
huwelijk kunnen beide [echtgenoten] overeenstemming bereiken over het vermogensrechtelijk gebruik en de verdeling ervan.
Deze overeenstemming wordt opgenomen in een akte welke onafhankelijk is van de huwelijksovereenkomst.
- De twee adls stellen de twee partijen bij hun huwelijk in kennis van voormelde bepalingen.
Indien er geen overeenstemming is, wordt gebruik gemaakt van de algemene beginselen van het
bewijsrecht, met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat is ingebracht aan inspanningen en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.
Uit artikel 49 eerste volzin valt af te leiden dat het regime van gescheiden vermogens tussen de
echtgenoten gehandhaafd blijft. Uit de tweede en derde volzin van artikel 49 volgt dat het mogelijk
is dat de echtgenoten afspraken maken met betrekking tot het gebruik en de verdeling van goederen
die zij staande het huwelijk verkrijgen. Een dergelijke overeenkomst wordt dan opgenomen in een
akte die onafhankelijk is van de huwelijksakte. Wij gaan ervan uit dat de echtgenoten in de
onderhavige zaak geen afspraken zijn overeengekomen over het gebruik en de verdeling van de
staande huwelijk verkregen vermogensbestanddelen.
Uitgaande van de toepassing van artikel 49 op “oude” huwelijken, gaan wij hierna in op de betekenis
en de gevolgen van artikel 49. In de eerste plaats verwijzen wij naar de relevante passage ontleend
aan de officiële toelichting de Guide pratique du code de la famille […].
In deze passage wordt allereerst benadrukt dat het regime van gescheiden vermogens tussen de
echtgenoten gehandhaafd blijft. De toelichting vervolgt echter dat de wetgever door de nieuwe visie
die aan de wet ten grondslag ligt en zijn wens om het onderliggende beginsel van onderlinge bijstand
in de familiaire verhoudingen tot uitdrukking te brengen aan de echtgenoten de bevoegdheid heeft
verleend om in een afzonderlijke overeenkomst het beheer van de na de huwelijkssluiting te
verkrijgen goederen onderling te regelen overeenkomstig de islamitische jurisprudentie en de
algemene regels van het verbintenissenrecht. Benadrukt wordt vervolgens dat het hier niet gaat om
een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden die in verschillende wetgevingen wordt voorzien in
het kader van een scheiding dan wel een gemeenschap van goederen, noch om een wilsuiting in
erfrechtelijke zin. Mocht het zo zijn dat de echtgenoten niet tot overeenstemming geraken over het
beheer van de tijdens huwelijk verkregen goederen of ten aanzien van de rechten die een van de
echtgenoten op dergelijke goederen pretendeert, kan tijdens een geschil ieder der echtgenoten
bewijs brengen omtrent zijn bijdrage in de ontwikkeling van de goederen van de ander. De toelichting
voegt toe dat hiervoor de gewone bewijsregels gelden. Voorts geldt dat een eventuele beslissing
omtrent een geschil over rechten op goederen uitsluitend betrekking kan hebben op hetgeen tijdens
het huwelijk is verkregen en dat daarbij in het licht van de verrichte werkzaamheden rekening wordt
gehouden met de door de verzoekende echtgenoot verrichte inspanningen en gedragen lasten ten
behoeve van de ontwikkeling en de ontsluiting (mise en valeur) van de goederen. Het gaat derhalve
niet om een waardering ten behoeve van een verdeling bij helfte, maar om de vaststelling van de
bijdrage van ieder der echtgenoten en hun gevolgen voor de verkregen goederen. Uiteraard is het
aan de rechter om de inspanningen en de verrichte werkzaamheden te begroten, opdat hij het
belang, de aard en de gevolgen voor de winsten die gedurende het huwelijk zijn gerealiseerd, kan
waarderen.
Wij begrijpen deze toelichting aldus dat de ene echtgenoot kan aantonen dat hij heeft bijgedragen
aan de opbouw van het vermogen van de ander om vervolgens een aanspraak op een deel van dat
vermogen te maken. Volgens deze toelichting gaat het over ontwikkeling van vermogen ofwel
“goederen van het gezin”. In de laatste passage van de toelichting lezen wij een grote
beoordelingsvrijheid van de rechter. Hierop wordt ook gewezen door Mazouz, La réception du Code
marocain de la familIe 2004 par le droit international privé. Le marriage et ses effets (2014), die op
blz. 161 opmerkt dat de rechter een beslissing neem “qu’il estime juste”.
Voorts verwijzen wij naar Laroche-Gisserot, Le nouveau Code Marocain de la famille: innovation ou
archaïsme? Revue de droit international et de Droit comparé (2005), blz. 353 die benadrukt dat geen
sprake is van een “automatische” verdeling als ware er sprake van een gemeenschap van goederen.
Zij vergelijkt de bepaling met de in het Franse recht bekende figuur van een feitelijke gemeenschap
van goederen van echtgenoten die buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd, dan wel met de
figuur van de ongerechtvaardigde verrijking waarbij door financiële bijdragen of onbetaald werk de
ene echtgenoot heeft bijgedragen aan het vermogen van de andere echtgenoot.
Zie tot slot ook in deze zin Kruiniger, Islamic divorces in Europe. Bridging the gap between european
and islamic legal orders (2015), blz. 188:
In the absence of such an agreement and in the case of a dispute, the judge can nevertheless divide the family assets. In that case, he has recourse to general standards of evidence, while he takes into consideration the work of each spouse, the efforts and costs made, as well as the responsibilities assumed in relation to the development and increase of these assets.
Resumerend, de laatste regel van artikel 49 Mudawwana 2004 bepaalt wat dient te gelden wanneer
de echtgenoten geen afspraken met elkaar maken. In deze zin wordt voorgeschreven dat, bij gebreke
van een afspraak tussen echtgenoten, de rechter wanneer hij terzake van een verdeling dient te
beslissen, rekening dient te houden ‘met datgene wat is ingebracht aan inspanning en wat is
gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin.’ In de
praktijk zien we dat vaak door de vrouw, die geen arbeidsinkomen heeft genoten, gesteld wordt dat
zij door haar werkzaamheden in het huishouden inspanningen heeft verricht die bijgedragen hebben
aan de ontwikkeling van het vermogen (van de man). Probleem hierbij is de bewijslevering van een
bijdrage van niet-materiële aard.’ Daarom wordt wel verdedigd (Mazouz, La réception du Code
marocain de la famille 2004 par le droit international privé. Le marriage et ses effets (2014), blz.
166) om de leer van de “AI-kadd Wa sia’ya” toe te passen, volgens welke gewoonterechtelijke regel
(die vooral op het platteland bekend was/is) de vrouw een compensatie krijgt voor zowel haar
huishoudelijke activiteiten als haar werkzaamheden buitenshuis.
Wij beschikken helaas niet over jurisprudentie omtrent de toepassing van deze bepaling door
Marokkaanse rechters in de praktijk. Daarom hebben wij enige tijd geleden aan een correspondent
in Marokko de vraag naar rechtspraak over dit artikel voorgelegd. […]
Zijn uiteenzetting komt grotendeels overeen met hetgeen hierboven is weergegeven en houdt
samengevat, het volgende in. Tussen de echtgenoten ontstaat als gevolg van het huwelijk geen
gemeenschappelijk vermogen. Daarom kan van een recht op verdeling geen sprake zijn. Het is echter
op grond van artikel 49 Mudawwana 2004 laatste zin mogelijk dat een echtgenoot aanspraak kan
maken op een vergoeding of schadeloosstelling voor geleverde inspanningen of gedragen lasten. Ook
werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man
kunnen de grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding. Het is aan de rechter om een
dergelijke aanspraak te beoordelen in het licht van de concrete omstandigheden van het geval. Indien
sprake is van een overeenkomst tussen de echtgenoten, dan dient deze te worden toegepast.
In de toelichting op artikel 49 wordt verder niet ingegaan op de polygamie. In de toelichting op de
bepalingen die de polygamie betreffen wordt evenmin het huwelijksvermogensrecht noch artikel 49
aan de orde gesteld. Wel is het zo dat naar het huidige recht een man pas een tweede huwelijk kan
sluiten wanneer daarvoor hij toestemming heeft verkregen van de rechter, in welk verband onder
meer wordt gevraagd te bewijzen dat hij voldoende financiële armslag heeft om twee gezinnen te
onderhouden. Wellicht dat in dat kader ook het huwelijksvermogensrecht aan de orde komt.
Volledigheidshalve wijzen wij op artikel 34 Mudawwana 2004 welke bepaling ziet op de uitzet en de
(overige) huishoudelijke boedel. Deze bepaling luidt als volgt:
Al hetgeen de echtgenote heeft meegebracht aan uitzet wordt beschouwd als haar eigendom.
Indien er een geschil is over de overige huishoudelijke inboedel, dan volgt men bij de verdeling ervan de algemene beginselen van het bewijsrecht.
Indien geen van beiden in staat is bewijs te overleggen, wordt afgegaan op de eed van de echtgenoot met hetgeen volgens gebruik van mannen is, en op de eed van de echtgenote met hetgeen volgens gebruik van vrouwen is.
Gaat het om hetgeen volgens gebruik van [zowel] mannen en vrouwen is, dan leggen zij beiden de eed af en verdelen het. Indien een van hen weigert de eed af te leggen en de ander zweert [wel], dan wordt ten gunste van de laatste vonnis gewezen.
Zie hierover ook Van der Velden, Inleiding in de shari’ a. Een kennismaking met het recht van de
islam en van de islam-georiënteerde wereld (2016), blz. 127:
Bij onenigheid over het eigendom van goederen die gewoonlijk in gezamenlijk gebruik zijn, zal de vrouw op haar eed worden geloofd wanneer het goederen betreft die vrouwen normaliter in eigendom hebben.
Omgekeerd geldt dit voor de man voor goederen die normaliter in eigendom van de man zijn.
Handelsgoederen behoren aan degene die ze heeft ingebracht, resp. de handel drijft, werktuigen behoren aan degene die het bijpassende beroep uitoefent. Vallen zaken niet onder deze categorieën, dan worden ze gedeeld nadat elk van beiden de eed heeft afgelegd.
In de bestudeerde documentatie op artikel 49 is geen aanwijzing aangetroffen over het peilmoment
voor de waardering van het vermogen.
De bestudeerde documentatie met betrekking tot het polygame huwelijk en met betrekking tot artikel
49 Mudawwanna heeft geen (enkele) informatie opgeleverd over de polygamie in het kader van het
huwelijksvermogensrecht en in het bijzonder bij de toepassing van artikel 49 Mudawwanna. Wellicht
is hier een verklaring voor te vinden dat nu het Marokkaanse recht steeds is uitgegaan van een
scheiding van goederen zonder “verdeling”, polygamie als zodanig in de regel geen probleem heeft
opgeleverd. Dit zou nu anders kunnen zijn vanwege de aanspraak die artikel 49, onder bepaalde
omstandigheden, aan de echtgenoten geeft met betrekking tot elkaars vermogen. Dit zou kunnen
betekenen dat alleen in zeer recent materiaal aanwijzingen te vinden zijn hoe om te gaan met
polygamie in het kader van de aanspraak van artikel 49 Mudawwanna”.