ECLI:NL:RBNHO:2018:10955

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3071
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid eigenrisicodrager voor monitoring herstelgedrag ex-werknemer in het kader van de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 18 december 2018, staat de rol van de eigenrisicodrager in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) centraal. De zaak betreft een beroep van de Protestants Christelijke Stichting Ouderenzorg Haarlemmermeer (PCSOH) tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiseres, als eigenrisicodrager, betwist de rol van het UWV in de beoordeling van het herstelgedrag van een (ex-)werknemer die ziek is. De rechtbank behandelt de vraag of de eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor het monitoren van het herstelgedrag van de werknemer en of het UWV hierin een rol speelt.

De rechtbank oordeelt dat de eigenrisicodrager, in dit geval de PCSOH, verplicht is om re-integratieverplichtingen na te komen, waaronder het aanspreken van de werknemer op haar herstelgedrag. De rechtbank stelt vast dat de eigenrisicodrager zelfstandig verantwoordelijk is voor de re-integratie van zijn werknemers en dat het UWV geen rol heeft in de monitoring van het herstelgedrag. De rechtbank verwijst naar de relevante artikelen van de Wet WIA, die de verantwoordelijkheden van de eigenrisicodrager en de verplichtingen van de werknemer vastleggen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV op goede gronden berust en verklaart het beroep van de eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de zelfstandige rol van de eigenrisicodrager in het re-integratieproces en de noodzaak voor deze partij om actief te monitoren en te sturen op het herstelgedrag van de werknemer. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/3071

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

Protestants Christelijke Stichting Ouderenzorg Haarlemmermeer (PCSOH), te Hoofddorp, eiseres
(gemachtigde: M.F.D.M. Arnoe),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van de (ex-)werknemer [naam betrokkene] (betrokkene) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder een aantal vragen te stellen. Partijen hebben vervolgens nadere reacties ingediend.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende voor 24 uur per week. Op 6 december 2012 heeft zij zich ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Op 4 december 2014 is aan betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2
Op 24 oktober 2016 heeft eiseres, eigenrisicodrager voor de WIA, verweerder verzocht om een herbeoordeling van betrokkene. Daarbij is ook verzocht het herstelgedrag van betrokkene te toetsen. Betrokkene is gezien door de verzekeringsarts. In zijn rapportage van 6 januari 2017 heeft deze geconcludeerd dat bij betrokkene onveranderd geen benutbare mogelijkheden zijn als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek. Betrokkene blijft ongewijzigd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%, zoals vermeld in het primaire besluit. Verder heeft de verzekeringsarts de behandeling en begeleiding van betrokkene inadequaat geacht. Er is sprake van een behandelimpasse. Met een klantgerichtere aanpak kan volgens de verzekeringsarts het algemeen functioneren en de conditie van betrokkene op termijn wezenlijk toenemen. De verzekeringsarts verwacht dan ook dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden op lange termijn zullen verbeteren.
2. Eiseres is het niet eens met de rol van verweerder in de beoordeling van het herstelgedrag van betrokkene. Eiseres moet als eigenrisicodrager re-integratieverplichtingen vervullen, maar meent dat de beoordeling van het beloop van het ziektebeeld, de beoordeling van de resterende behandelmogelijkheden en het herstelgedrag van de betrokkene bij verweerder ligt. Eiseres heeft ter ondersteuning hiervan aangevoerd dat het aan de verzekeringsarts is om te adviseren welke behandeling ingezet moet worden om verbetering van de belastbaarheid te bereiken. Daarbij moet verweerder betrokkene op de hoogte stellen van niet ingezette behandelopties, waarbij hij tevens aangeeft dat verwacht wordt dat betrokkene deze behandelopties inzet. Eiseres meent dat het UWV op grond van de wettelijke taak, gebaseerd op de Wet WIA, en de inrichting van het systeem van de sociale zekerheid het herstelgedrag van de (ex-)werknemer moet beoordelen en mogelijk consequenties aan haar bevindingen moet verbinden. In dit verband heeft eiseres nog gewezen op de verzekeringsgeneeskundige protocollen en het protocol Participatiegedrag. Eiseres vindt dat de monitoring op het herstelgedrag niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft in zijn onderzoek inadequate behandeling en begeleiding vastgesteld, maar heeft hier verder ten onrechte niets mee gedaan. Op dit punt heeft het UWV haar wettelijke en maatschappelijke taak niet naar behoren uitgevoerd. Het initiatief om behandeling te zoeken wordt ten onrechte bij de werknemer gelegd waardoor de kans groot is dat bij de herbeoordeling opnieuw wordt vastgesteld dat geen goede en gerichte behandeling op gang is gekomen. De verzekeringsarts moet een actievere rol op zich nemen, regie voeren en de behandeling bijsturen door middel van overleg met het behandelende sector en de werknemer. Ook moet hij een medisch plan van aanpak opstellen. Sanctionering vereist een zorgvuldige afweging en omdat de kennis voorhanden is bij verweerder, is het ook zijn taak om hier invulling aan te geven. Eiseresmeent dat uit de van toepassing zijnde artikelen van de Wet WIA kan worden afgeleid dat alleen de activiteiten, die door het Werkbedrijf van het UWV worden verricht, worden overgenomen door de eigenrisicodrager en vallen onder de re-integratieplicht van artikel 42 van de Wet WIA.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres als eigenrisicodrager een re-integratieplicht heeft, waaronder het aanspreken van betrokkene op haar herstelgedrag valt, als ook het monitoren en opleggen van een maatregel. Voor de beoordeling hiervan kan eiseres zich laten bijstaan door een bedrijfsarts of verzekeringsarts, die het protocol Participatiegedrag als handvat kan gebruiken om een aanwijzing te geven of een maatregel op te leggen. Aangezien eiseres geen gronden heeft aangevoerd met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid of de duurzaamheid van de beperkingen, heeft verweerder geen aanleiding gezien het ingenomen standpunt te wijzigen.
4.1
De rechtbank ziet zich ambtshalve eerst gesteld voor de vraag of het geschil tussen partijen in deze procedure aan de orde kan komen.
4.2
Het verzoek van eiseres tot herbeoordeling van betrokkene van eiseres van 24 oktober 2016 houdt mede in het verzoek om het herstelgedrag te toetsen en hierop zo nodig acties in te zetten. In het primaire besluit heeft verweerder echter op dit verzoek niet beslist
.Het bezwaar van eiseres richt zich dan ook op het ontbreken van een oordeel daarover. In het bestreden besluit heeft verweerder alsnog hierover een standpunt ingenomen, dat er op neerkomt dat het niet aan verweerder is om de (ex-)werknemers van een eigenrisicodrager aan te spreken op herstelgedrag, dit gedrag te monitoren en eventueel een maatregel op te leggen, nu eiseres als eigenrisicodrager is belast is met de re-integratietaak. Gelet hierop ligt het geschil in deze procedure voor.
5.1
Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Wet WIA bevordert de eigenrisicodrager de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf of in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van het tweede lid van deze bepaling moet de eigenrisicodrager daartoe maatregelen treffen gericht op behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de verzekerde.
5.2
Aan de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2004-2005, 30 034, nr. 3, p. 178) ontleent de rechtbank over genoemd artikel het volgende. De re-integratietaak van de eigenrisicodrager betreft een zelfstandige bevoegdheid, die uit de wet voortvloeit. Dit betekent, dat de beslissingen over de inzet van re-integratie-instrumenten en daaraan gekoppeld de bevoegdheden van de eigenrisicodrager op grond van artikel 89 van de Wet WIA om maatregelen op te leggen, leiden tot besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen bezwaar en beroep open staat. De re-integratieplicht van de eigenrisicodrager ziet zowel op het bevorderen van de inschakeling in de arbeid in het eigen bedrijf als in het bedrijf van een andere werkgever. Ten aanzien van de wijze waarop de eigenrisicodrager zijn taak invult worden geen regels gesteld. Het ligt volgens de wetgever voor de hand dat hij een re-integratiebedrijf inschakelt. Het lijkt waarschijnlijk, dat de eigenrisicodrager ook in de periode van betaling van de uitkering op grond van deze wet de bijstand van de arbodienst voortzet bijvoorbeeld in het belang van de verwerking van de medische gegevens.
5.3
In artikel 29, eerste lid van de Wet WIA is bepaald dat de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht is in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. Ingevolge artikel 29, tweede lid, aanhef onder a, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering in elk geval verplicht zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het UWV of de eigenrisicodrager of het re-integratiebedrijf in opdracht van het UWV of de eigenrisicodrager, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren.
5.4
De Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2004-2005, 30 034, nr. 3, p. 164) vermeldt dat dit artikel zowel medische mogelijkheden betreft als mogelijkheden die zijn gericht op competenties die vereist zijn voor het verrichten van arbeid:
Het UWV of de eigenrisicodrager, maar ook een door het UWV of door de eigenrisicodrager ingeschakeld reïntegratiebedrijf, kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die recht heeft op een WGA-uitkering opdragen om een medische behandeling te ondergaan. Een aanwijzing kan bijvoorbeeld inhouden dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte zich onderwerpt aan een door de verzekeringsarts of een behandelend arts noodzakelijk geachte behandeling van medische aard, die redelijkerwijs van verzekerde mag worden gevraagd. Genezingsbelemmerende gedragingen kunnen de gedeeltelijk arbeidsgeschikte verweten worden. Daarbij is niet vereist dat de genezing daadwerkelijk belemmerd is. Voldoende is dat de handeling naar algemeen geldende medische maatstaven de strekking heeft de genezing te belemmeren.”
5.5
Op grond van artikel 89, eerste lid aanhef en onder a, van de Wet WIA kan de eigenrisicodrager een maatregel opleggen, indien (voor zover hier van belang) de verzekerde verplichtingen als bedoeld in artikel 29 van de Wet WIA niet of niet behoorlijk is nagekomen.
5.6
Uit het samenstel van de hiervoor weergegeven bepalingen en de toelichting daarop blijkt dat de bedoeling van de wetgever is geweest om de eigenrisicodrager de opdracht te geven de re-integratie van zijn werknemers te bevorderen. Daarvoor heeft de wetgever de eigenrisicodrager bevoegdheden gegeven die nodig zijn voor een succesvolle re-integratie. Zoals in de hierboven onder 5.2 en 5.4 aangehaalde passages uit de Memorie van Toelichting is vermeld, kunnen de plichten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid zowel de medische mogelijkheden omvatten als de mogelijkheden die zijn gericht op competenties die vereist zijn voor het verrichten van arbeid. Ook de medische begeleiding en beoordeling behoren tot de door de eigenrisicodrager in te zetten middelen om te komen tot re-integratie. Het is daarbij aan de eigenrisicodrager zelf om te bepalen welke opdrachten of aanwijzingen hij de verzekerde wenst te geven en, indien nodig, welke maatregelen hij de verzekerde wenst op te leggen. De opvatting van eiseres, dat de verplichting tot re-integratie beperkt zou moeten worden opgevat, namelijk alleen betrekking hebbend op - kort gezegd - de arbeidskundige kant, vindt geen steun in de wet noch in de toelichting daarop.
5.7
Bij het beschreven systeem dat de wetgever voor ogen heeft gestaan, past niet dat de eigenrisicodrager afhankelijk zou zijn van het UWV voor een onderdeel van de re-integratie, te weten de medische beoordeling. Dat de eigenrisicodrager niet in staat zou zijn een zorgvuldige beoordeling te verrichten, waar het gaat om het geven van aanwijzingen of opdracht voor behandeling, kan de rechtbank niet volgen. Zoals in de Memorie van Toelichting is vermeld, kan de eigenrisicodrager gebruik maken van een re-integratiebedrijf, net als in de eerste twee jaar van ziekte waarin de loondoorbetalingsverplichting geldt en de werkgever verplicht is zich bij te laten staan door een re-integratiebedrijf of ter zake deskundigen.
5.8
Hoewel de formulering van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a van de Wet WIA naar de letter niet uitsluit dat het UWV in het geval sprake is van een eigenrisicodrager ook opdracht kan geven aan een verzekerde zich medisch te laten behandelen, is de rechtbank van oordeel dat deze bepaling in die situatie zo moet worden gelezen dat deze bevoegdheid is voorbehouden aan de eigenrisicodrager. In het geval geen sprake is van een eigenrisicodrager, ligt deze bevoegdheid op grond van genoemd artikel bij het UWV. De rechtbank baseert dit oordeel mede op de hiervoor beschreven wetssystematiek, waarbij de rechtbank opmerkt dat het geven van aanwijzingen meer past in het kader van de re-integratie dan bij de claimbeoordeling. Dat betekent dat de eigenrisicodrager niet via de bestuursrechtelijke weg kan realiseren dat het UWV toepassing geeft aan artikel 29 van de Wet WIA.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit op goede gronden berust.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzitter, en mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. E.G. van Roest, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.