ECLI:NL:RBNHO:2018:10561

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2972 t/m 16_2975, 16_2943
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ongeschiktheid en beoordeling van verbetertraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder. Eiseres was werkzaam als Medewerker Frontoffice en werd ontslagen wegens ongeschiktheid. De rechtbank heeft de procedure en de beoordeling van eiseres in de periode van 12 januari 2015 tot en met 17 juli 2015 en van 18 juli 2015 tot en met 15 december 2015 onderzocht. Eiseres betwistte de beoordelingen en het ontslag, stellende dat zij tijdens de beoordelingsperiodes arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende herplaatsingsinspanningen zijn verricht. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van eiseres niet onzorgvuldig was, maar dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de arbeidsongeschiktheid van eiseres bij het verlenen van ontslag. De rechtbank vernietigde het ontslagbesluit van 29 juni 2016, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het ontslag per 1 juli 2016, omdat eiseres inmiddels een andere functie had aanvaard. Tevens werd verweerder veroordeeld tot schadevergoeding aan eiseres voor het onrechtmatig verleende ontslag en de extra reiskosten die zij had gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/2943 en HAA 16/2972 tot en met 16/2975

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 oktober 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. S.E.H. van Thoor).

Procesverloop

Op 18 augustus 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de beoordeling van eiseres over de periode van 12 januari 2015 tot en met 17 juli 2015 vastgesteld op onvoldoende
(een 1). Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 december 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres te kennen gegeven dat er geen aanleiding bestaat om het aangevangen verbetertraject op te schorten of te verlengen en dat de eindbeoordeling staat gepland op 15 december 2015. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 15 december 2015 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de beoordeling van het verbetertraject van eiseres over de periode vanaf 12 januari 2015 vastgesteld op onvoldoende (een 1). Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Na het gesprek over de beoordeling op 15 december 2015 heeft verweerder eiseres mondeling te kennen gegeven dat zij naar huis kan gaan. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 februari 2016 (het primaire besluit 4) heeft verweerder aan eiseres met ingang van die datum eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid en/of onbekwaamheid anders dan wegens ziekte, met inachtneming van een re-integratiefase van acht maanden op grond van artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Zaanstad (AGZ). Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 mei 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard (
zaaknummer 16/2943).
Bij besluit van 31 mei 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 3 ongegrond verklaard (
zaaknummer 16/2972).
Bij besluit van 2 juni 2016 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 4 ongegrond verklaard (
zaaknummer 16/2973).
Bij besluit van 3 juni 2016 (het bestreden besluit 4) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard (
zaaknummer 16/2975).
Bij een ander besluit van 3 juni 2016 (het bestreden besluit 5) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de mondelinge mededeling van 15 december 2015 eveneens niet-ontvankelijk verklaard (
zaaknummer 16/2974).
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 tot en met 5 beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 juni 2016 heeft verweerder onder intrekking van het primaire besluit 4 de re-integratiefase voor vervallen verklaard en de ontslagdatum bepaald op 1 juli 2016.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot betaling van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:90 jo. artikel 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting op 17 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. C.J. Loggen-ten Hoopen. Tevens zijn meegekomen [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres is per [datum] 2002 bij de gemeente Zaanstad aangesteld in de functie van algemeen medewerker in de functie van Medewerker Frontoffice bij de afdeling Frontoffice Burgerzaken & Belastingen. Per 1 maart 2015 is deze functie in het nieuwe functiehuis aangemerkt als Medewerker Beleidsuitvoering III, op de afdeling Klantcontact Burgerzaken. Eiseres was aangesteld voor 36 uur per week.
1.2.
Op 8 juli 2014 heeft eiseres een functiegesprek gehad en op 11 december 2014 een personeelsbeoordeling. De eindconclusie van de beoordeling was een “krappe 3” met de toevoeging dat eiseres het jaar goed was begonnen, maar dat de laatste maanden haar totaal functioneren aanleiding geeft om actief te verbeteren en dat met haar is afgesproken dat hiervoor een traject zal worden opgestart.
Eiseres heeft in de tussentijd op 5 november 2014 aan haar leidinggevende [naam 2] een mail gestuurd waarin zij heeft aangegeven dat zij aan de balie zit, maar dat het niet goed met haar gaat. Ze overziet het werk niet meer en heeft hulp nodig van een specialist. In een tweetal gesprekken op 5 en 6 november 2014 zijn afspraken gemaakt over de overdracht van werk en dat een verbetertraject zal worden opgestart.
1.3.
Nadat aanvankelijk het verbeterplan in werking zou gaan op 15 januari 2015 heeft verweerder eiseres, in overleg met de bedrijfsarts, eerst een time-out gegeven. Vervolgens is op 16 maart 2015 een verbeterplan opgesteld, dat eiseres voor akkoord heeft getekend. In het verbeterplan zijn de verbeterpunten opgenomen, is aangegeven wat de verwachtingen zijn voor de te behalen scores, is een tijdspad bepaald en is aangegeven wat de gevolgen zijn bij onvoldoende verbetering. In het verbeterplan is verder aangegeven welke hulpmiddelen/begeleiding eiseres nodig heeft van verweerder. Afgesproken is dat eiseres met ingang van 16 maart 2015 weer voor 100% wordt ingezet op alle onderdelen.
1.4.
Eiseres heeft zich op 18 juni 2016 volledig ziekgemeld met klachten van mentale aard. Het ziekteverloop van eiseres is als volgt:
- Per 18 juni 2015 100% arbeidsongeschikt
- per 13 juli 2015 50% arbeidsongeschikt,
- per 27 juli 2015 volledig arbeidsgeschikt (0% arbeidsongeschikt),
- per 28 juli 2015 50% arbeidsongeschikt,
- per 21 september 2015 38% arbeidsongeschikt,
- per 13 oktober 2015 100% arbeidsongeschikt en
- per 2 november 2015 50% arbeidsongeschikt.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder besloten zoals hiervoor vermeld onder procesverloop.
1.6.
Eiseres is met ingang van 4 januari 2016 gedetacheerd bij de gemeente [gemeente] , aanvankelijk voor een periode van drie maanden. Eiseres is met ingang van 1 juli 2016 in vaste dienst gekomen bij de gemeente [gemeente] in een aanstelling voor 36 uur per week. Dit was voor verweerder aanleiding om de ontslagdatum nader te bepalen op 1 juli 2016.
2.1.
Eiseres is het met de gang van zaken niet eens, omdat zij vindt dat verweerder haar functioneren in de betreffende periodes niet kon en mocht beoordelen. Ten tijde van beide beoordelingsperiodes was zij arbeidsongeschikt. Zij verrichtte toen niet de te beoordelen bedongen arbeid, maar passend werk. Ook had haar arbeidsongeschiktheid aanleiding moeten zijn om de tweede beoordeling uit te stellen en het verbetertraject op te schorten, of te verlengen. De beoordeling is verder onvoldoende onderbouwd met feiten, voorvallen en voorbeelden. Eiseres betwist dat zij ongeschikt of onbekwaam is voor haar functie.
Als wordt geconcludeerd dat eiseres in haar functioneren is tekortgeschoten, dan stelt eiseres dat dat een gevolg is geweest van haar fysieke en psychische gesteldheid. Gelet hierop was verweerder niet bevoegd ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid te verlenen.
Ook zijn er volgens eiseres geen, althans onvoldoende herplaatsingsinspanningen verricht en heeft verweerder de verplichtingen die gelden in de re-integratie-fase geschonden. Verweerder heeft verzuimd binnen een maand na ingang van de re-integratiefase, een re-integratieplan op te stellen. De re-integratiefase had daarom moeten worden verlengd en het ontslag had niet mogen worden verleend. Eiseres heeft voorts verzocht te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij niet voldoet aan hetgeen in de uitspraak staat vermeld.
2.2.
Eiseres heeft aanvullend aangegeven dat zij niet meer wenst terug te keren naar de gemeente Zaanstad en meent dat verweerder haar schade moet compenseren, omdat zij als gevolg van verweerders besluitvorming zekerheidshalve genoodzaakt was om ander werk te zoeken. Daarnaast heeft eiseres meer reiskosten gemaakt voor het reizen naar en van [gemeente] . Eiseres heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding.
3. Verweerder stelt zich kortweg op het standpunt dat eiseres, ondanks dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, wel beoordeeld mocht worden. Volgens verweerder zijn de genomen besluiten rechtmatig en bestaat geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
Zaaknummer 16/2943; beoordeling periode 12 januari 2015 tot en met 17 juli 2015
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet zozeer het resultaat van de beoordeling betwist, maar dat eiseres meent dat geen beoordeling had mogen plaatsvinden, omdat zij gedurende de beoordelingsperiode arbeidsongeschikt was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
In het verbeterplan van 16 maart 2015 staat vermeld dat eiseres met ingang van die datum weer 100% op alle onderdelen zal worden ingezet. Uit de gedingstukken blijkt verder dat eiseres zich op 18 juni 2015 heeft ziekgemeld. Van een eerdere ziekmelding is niet gebleken, zodat de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat eiseres in het onderhavige beoordelingstijdvak in ieder geval gedurende een periode van drie maanden (16 maart 2015 tot 18 juni 2015) haar werkzaamheden volledig heeft verricht. Dat is lang genoeg om het functioneren van eiseres te kunnen beoordelen.
4.3.
Voor zover eiseres in deze periode door ziekte belemmeringen heeft ondervonden, staan volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2444) langdurige periodes van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet in de weg aan het opmaken van een beoordeling. De beoordeling wordt daardoor niet onzorgvuldig of irreëel. De beoordeling behoort alleen wel betrekking te hebben op het functioneren op dagen of uren van arbeidsgeschiktheid. Over die dagen of uren hoeven geen lagere eisen aan het functioneren van de ambtenaar te worden gesteld dan gebruikelijk. Aan de gezondheidstoestand van de ambtenaar komt in die zin slechts geringe betekenis toe. Niet is gebleken dat de beoordeling hier niet voldoet aan het vereiste dat deze niet onzorgvuldig of irreëel mag zijn. Allereerst was eiseres tijdens het beoordelingstijdvak voornamelijk arbeidsgeschikt. Bovendien waren tijdens de beoordelingsperiode de werkzaamheden van eiseres wat betreft schuiven met diensten tijdelijk afgestemd op haar mogelijkheden. Dat verweerder eiseres geen begeleiding en coaching zou hebben geboden en dat eiseres geen klik zou hebben gehad met haar begeleider, blijkt verder niet uit de rapportages van de voortgangsgesprekken. Daaruit blijkt juist dat zij wordt gecoacht en/of ondersteund door verschillende collega’s. En dat eiseres het zelf moeilijk vindt om vragen te stellen, zoals staat vermeld in een van de rapportages, doet aan de mogelijkheid een beoordeling op te maken niet af.
4.4.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is daarom ongegrond.
Zaaknummer 16/2972; beoordeling periode 18 juli 2015 tot en met 15 december 2015
5.1.
Ook over deze periode betwist eiseres niet zozeer het resultaat van de beoordeling, maar voert eiseres aan dat verweerder haar niet op haar functioneren kon en mocht beoordelen, omdat zij in de beoordeelde periode arbeidsongeschikt was en niet de bedongen arbeid, maar passend werk verrichtte. Deze beroepsgrond slaagt hier evenmin.
5.2.
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:514) kunnen belastende omstandigheden waaronder de ambtenaar zijn werk heeft moeten uitvoeren en de gezondheidssituatie van de ambtenaar die hij had ten tijde van de beoordelingsperiode hooguit invloed hebben op de aan de beoordeling te verbinden rechtspositionele gevolgen, maar kunnen zij niet leiden tot hogere scores dan op grond van het feitelijk functioneren gerechtvaardigd is. De door eiseres gestelde omstandigheden en haar gezondheidssituatie en al hetgeen eiseres in dit verband overigens heeft aangevoerd zal de rechtbank daarom betrekken bij het oordeel over de gevolgen die aan de beoordelingen zijn verbonden, te weten het ontslag.
5.3.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres in de hier voorliggende periode passend werk heeft verricht waarop zij kon worden beoordeeld. Haar werkzaamheden zijn duidelijk beschreven. Weliswaar heeft eiseres door haar arbeidsongeschiktheid minder uren gewerkt dan waarvoor zij was aangesteld en deed zij geen baliewerkzaamheden, maar dit maakt nog niet dat geen beoordeling kon plaatsvinden van de werkzaamheden die eiseres wel heeft verricht. Eiseres is in de hier voorliggende periode de essentiële onderdelen van haar functie blijven uitoefenen. De verbeterpunten, zoals aangegeven in het verbeterplan, kon verweerder daardoor wel beoordelen. En ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de beoordeling anderszins onzorgvuldig of irreëel is geweest. Verweerder heeft – anders dan eiseres meent – ook concrete voorbeelden aangedragen waaruit haar onvoldoende functioneren blijkt, zoals fouten die eiseres bij haar werkzaamheden heeft gemaakt.
5.4.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is daarom ongegrond.
Zaaknummer 16/2975; afwijzing opschorting/verlenging verbetertraject
6.1.
Met het bestreden besluit 4 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het niet opschorten/verlengen van haar verbetertraject, niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat dit verzoek al inhoudelijk zou zijn beoordeeld met bestreden besluit 3, inzake het ontslag (
zaaknummer 16/2973). Omdat er geen reden is voor opschorting/verlenging van het verbeter- en beoordelingstraject, zo redeneert verweerder, is er ook geen reden om het ontslag te herroepen. Gelet op de bewoordingen en de context van bestreden besluit 3, is de rechtbank echter van oordeel dat dit besluit alleen ziet op het bezwaar van eiseres tegen het ontslag. Een zelfstandige inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om opschorting/verlenging van het verbetertraject, heeft daarmee echter nog niet plaatsgevonden. Daartoe bestond gelet op de aard van het verzoek van eiseres wel aanleiding, zodat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat eiseres geen belang meer had bij een beoordeling van de afwijzing van haar verzoek om verlenging van haar traject. Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2015 dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6.2.
Het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 4 is daarom gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen en zal het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om opschorting/verlenging van het verbetertraject inhoudelijk beoordelen.
6.3.
Eiseres heeft bij haar verzoek om opschorting/verlenging aangegeven, dat zij als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid niet voor 100% kan functioneren. Zij is door haar ziekte niet in goede doen is en dit geldt ook op de halve dagen dat zij werkt. Zij ervaart stress als gevolg van een niet optimaal verlopend verbetertraject. Eiseres heeft daarbij tevens aangegeven dat zij vindt dat zij niet optimaal wordt begeleid en dat sprake is van een schurende arbeidsverhouding.
6.4.
Vaststaat dat eiseres vanaf 18 juni 2015 nagenoeg steeds tenminste voor 50% arbeidsongeschikt is geweest en dat het verbetertraject liep naast het re-integratietraject. Beide trajecten zijn daarbij moeilijk uit elkaar te houden en hebben over en weer invloed op elkaar gehad. In dat verband is ook de medische beoordeling van belang. De bedrijfsarts heeft in zijn rapportage van 30 juni 2015 laten weten dat er beperkingen zijn op het vlak van het persoonlijk functioneren, met name ten aanzien van concentratie, focussen op meerdere informatiebronnen tegelijkertijd, hoge werk- en tijdsdruk en energie. Er was bij eiseres sprake van een mentale disbalans. In zijn rapportage van 9 december 2015 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de begeleiding via de bedrijfspsycholoog is afgerond en dat het onderzoek bij Arbeids Psychologie Amsterdam (APA) heeft plaatsgevonden. De bekende beperkingen waren volgens de bedrijfsarts nog aanwezig, maar er werden wel benutbare mogelijkheden geconstateerd, waarbij het herstel bevorderend effect van de re-integratie is benadrukt. De bedrijfsarts adviseerde voldoende rust, ontspanningsmomenten en energie gevende activiteiten te blijven inplannen. Medisch gezien zou in een door eiseres optimaal ervaren werksetting, middels een gedoseerde opbouw een volledige werkhervatting over een maand gerealiseerd kunnen worden in medio januari 2016. Verder heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat eiseres in de toenmalige setting spanningen is blijven ervaren die haar adaptief en lerend vermogen belemmerden. De rechtbank leidt hieruit af dat de bedrijfsarts ook een relatie zag tussen het re-integratietraject en het verbetertraject.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de advisering van de bedrijfsarts beter eerst het re-integratie had kunnen worden afgerond, alvorens verder te gaan met verbetertraject. Volgens de bedrijfsarts was het vanwege de re-integratie van eiseres nodig rust, ontspanning en energie gevende activiteiten in te plannen. Dat staat op gespannen voet met een verbetertraject waarbij eerder meer dan minder inspanning van de medewerker wordt verwacht. Daarbij heeft de bedrijfsarts ook vastgesteld dat de setting waarin eiseres zich bevond haar adaptief en lerend vermogen belemmerde. Dit zijn bij uitstek vermogens die eiseres bij haar verbetertraject moest kunnen aanspreken. Teneinde eiseres een reële kans op verbetering te bieden, was er daarom voor verweerder alle aanleiding om instemmend te beslissen op het verzoek van eiseres tot opschorting of verlenging van het verbetertraject . Verweerder heeft ter zitting echter desgevraagd laten weten dat de gebreken in de besluitvorming niet meer kunnen worden hersteld.
6.6.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding zelf te voorzien door het primaire besluit 2 van 4 december 2015 te herroepen. Omdat de rechtbank het ontslag van eiseres per 1 juli 2016 in stand zal laten, kan een nieuwe beslissing op het verzoek om opschorting/verlenging van het verbetertraject verder achterwege blijven.
Zaaknummer 16/2974; niet-ontvankelijk bezwaar tegen mondelinge mededeling
7.1.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit 5 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat haar belang bij een beoordeling vanwege de latere detachering is komen te vervallen.
7.2.
Ingevolge artikel 8:2 van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar belanghebbende is. Aldus kunnen mondelinge beslissingen en feitelijke handelingen jegens een ambtenaar besluiten zijn waartegen bezwaar en beroep openstaat. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat eiseres na afloop van het beoordelingsgesprek is opgedragen haar spullen te pakken en naar huis te gaan, zoals zij stelt. Ter zitting van de rechtbank is gebleken dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de mededeling die is gedaan. Waar eiseres stelt dat zij naar huis is gestuurd, stelt de leidinggevende van eiseres dat zij - omdat eiseres na afloop van het gesprek boos en overstuur was - het de beste oplossing vond dat eiseres naar huis zou gaan, ook omdat eiseres vanaf 4 januari 2016 bij de gemeente [gemeente] zou gaan werken. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen wat er op 15 december 2015 na het beoordelingsgesprek exact is gezegd of wat daarvan de strekking was, is niet aannemelijk geworden dat deze mededeling als een besluit kan worden aangemerkt. Het bezwaar is – zij het om andere redenen – daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7.3.
Het beroep tegen het bestreden besluit 5 is derhalve ongegrond.
Zaaknummer 16/2973; het ontslag
8.1.
De rechtbank merkt het besluit van 29 juni 2016 aan als een besluit in de zin van 6:19 van de Awb. Verweerder heeft met dit besluit de ontslagdatum gewijzigd, maar heeft de redenen voor het ontslag, namelijk de negatieve beoordelingen en het niet slagen van het verbetertraject, uitdrukkelijk gehandhaafd. Het beroep tegen het bestreden besluit 3 is daarom mede gericht tegen het besluit van 29 juni 2016. Omdat verweerder met het besluit van 29 juni 2016 het primaire besluit 4 heeft ingetrokken is het belang van de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 3, waarbij het primaire besluit 4 nog werd gehandhaafd, komen te vervallen. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit 3 daarom niet-ontvankelijk verklaren.
8.2.
Wat betreft het beroep tegen het ontslagbesluit van 29 juni 2016 overweegt de rechtbank als volgt. Onder 6.5 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat eiseres als gevolg van haar veelvuldige ziekte en haar daaruit voortvloeiende beperkingen geen reële kans heeft gehad om zich te verbeteren en dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om het verbetertraject op te schorten of te verlengen. Dat betekent dat verweerder eiseres onvoldoende verbeterkans heeft geboden, zodat verweerder niet bevoegd was eiseres te ontslaan wegens ongeschiktheid. Om die reden kan het ontslag op grond van artikel 8:6 van de AGZ wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van haar functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken, geen stand houden.
8.3.
Het beroep tegen het ontslagbesluit van 29 juni 2016 is dan ook gegrond. Het besluit van 29 juni 2016 zal worden vernietigd. Omdat eiseres zich niet verzet tegen het ontslag als zodanig nu zij in dienst is getreden bij de gemeente [gemeente] en zij heeft laten weten niet meer terug te willen keren naar de gemeente Zaanstad, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het ontslag per 1 juli 2016 in stand laten. Daarbij geldt dat de het ontslag is verleend vanwege indiensttreding elders. Omdat het ontslag per 1 juli 2016 gehandhaafd blijft behoeven de gronden van eiseres die zijn gericht tegen de re-integratie inspanningen van verweerder en de beëindiging van de re-integratiefase door verweerder, geen bespreking meer.
Het verzoek om schadevergoeding
9.1.
Eiseres stelt dat zij als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming van verweerder schade heeft geleden en dat verweerder deze schade moet compenseren.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de volgende schadeposten:
  • het verschil in salaris van € 379,- bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 6 % eindejaarsuitkering, derhalve in totaal € 433,- bruto per maand, € 5.206,- bruto per jaar;
  • extra reiskosten voor brandstof voor het reizen naar [gemeente] v.v. in plaats van het reizen naar Zaanstad v.v., die eiseres heeft berekend op € 3.214,- netto per jaar.
Uitgaande van een periode van 7 jaar resulteert dit aldus eiseres in € 36.442,- bruto schade wegens gederfd loon en in € 22.503,60 (netto) wegens extra brandstofkosten.
9.2.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit, wordt ingevolge artikel 8:91, eerste lid, van de Awb het verzoek ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep aanhangig is.
9.3.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er bij de toepassing van artikel 8:88 van de Awb voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek, vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:247). Het is aan de verzoeker om de gestelde schade op objectieve en controleerbare wijze aannemelijk te maken.
9.4.
Uit 8.1 tot en met 8.3 volgt dat het verleende ontslag onrechtmatig is. De vraag of uit dat onrechtmatige ontslag voor eiseres schade is ontstaan, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Er moet worden aangenomen dat eiseres langer bij de gemeente Zaanstad in dienst zou zijn gebleven als haar niet ten onrechte ontslag was aangezegd en verleend wegens ongeschiktheid voor haar functie. Eiseres heeft een functie bij een andere gemeente aanvaard in het licht van een dreigend ontslag bij de gemeente Zaanstad. Bij de vaststelling van de omvang van de schade dient haar huidige situatie te worden vergeleken met die waarin eiseres in dienst was gebleven van de gemeente Zaanstad. Vaststaat dat eiseres als gevolg van de aanvaarding van de aanstelling in [gemeente] een lager salaris ontvangt. Dit lagere salaris is naar het oordeel van de rechtbank een direct gevolg van het onrechtmatig verleende ontslag. De schade die daaruit is ontstaan, is toe te rekenen aan verweerder. Dat eiseres – zoals verweerder stelt – de schade meer had kunnen beperken doordat zij elders een baan tegen een hoger salaris had kunnen krijgen dan zij ontvangt bij de gemeente [gemeente] , heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Er is daarom reden om de loonschade ten gevolge van het lagere salaris en de schade als gevolg van extra brandstofkosten toe te rekenen aan het vernietigde ontslagbesluit.
9.5.
De rechtbank stelt de loonschade vast op het verschil tussen het bruto loon van de hoogste trede van schaal 8 en het bruto loon van de hoogste trede van schaal 7, te vermeerderen met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. De rechtbank stelt daarbij vast dat Zaanstad en [gemeente] dezelfde loontabellen voor gemeenteambtenaren hanteren.
Daarnaast lijdt eiseres schade doordat zij na indiensttreding bij de gemeente [gemeente] meer reiskosten voor het woon-werkverkeer maakt. Ook deze schade dient verweerder te vergoeden. Anders dan verweerder stelt, is het geen normale gang van zaken dat de werkgever deze reiskosten volledig vergoedt. Bovendien heeft verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de extra reiskosten volledig vergoed krijgt van de gemeente [gemeente] . Verweerder heeft de berekening van de hoogte van de schade als gevolg van extra reiskosten verder niet betwist. De rechtbank stelt de omvang van deze schade daarom vast op de reiskosten ad € 3.214,- per jaar minus de forensenvergoeding van € 150,- per maand, derhalve € 1.414,- per jaar. Een eventueel door eiseres in december 2017 genoten belastingvoordeel in verband met de kosten van woon-werkverkeer laat de rechtbank buiten beschouwing. Verweerder heeft de omvang van dit voordeel niet aannemelijk gemaakt en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat een eventueel voordeel niet (deels) teniet zal worden gedaan door de toekenning van de onderhavige schadevergoeding.
9.6.
Wat betreft de periode waarover de schadevergoeding dient te worden verstrekt, ziet de rechtbank in het arbeidsverleden van eiseres gelet op haar functioneren in samenhang met haar langdurige ziektegeschiedenis voldoende grondslag om aan te nemen dat zonder het verleende ontslag het dienstverband bij Zaanstad in een functie in loonschaal 8 na 1 juli 2016 niet nog langer dan twee jaar zou hebben voortgeduurd. Er is daarom aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de onder 9.5 vastgestelde schadevergoeding over de periode van 1 juli 2016 tot 1 juli 2018.
9.7.
Het voorgaande betekent dat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen zoals voren omschreven. Het verzoek wordt voor het overige afgewezen.
Griffierecht en vergoeding proceskosten
10.1.
Nu de beroepen met zaaknummers 16/2975 en 16/2973 gegrond worden verklaard, dient verweerder het daarvoor betaalde griffierecht aan eiseres van € 168,- te vergoeden. Uitsluitend in de zaak 16/2975 is griffierecht geheven, in de zaak 16/2973 niet.
10.2.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (2 x 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verzoek om schadevergoeding en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de gevoegde behandeling, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1). In de zaken 16/2973 en 16/2975 bestaat tevens aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die eiseres bij de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. In de zaak 16/2973, omdat het gegeven ontslag op een andere grond in stand blijft en verweerder het primaire besluit 4 uiteindelijk heeft ingetrokken. In de zaak 16/2975, omdat de rechtbank het besluit waartegen het bezwaar was gericht, heeft herroepen. De kosten worden begroot op € 1.503,- (2 x 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting).
Dwangsom
11. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt zolang hij niet voldoet aan de uitspraak. Eiseres heeft geen feiten gesteld die aannemelijk maken dat verweerder de uitspraak mogelijk niet zal uitvoeren.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak 16/2943
- verklaart het beroep ongegrond;
In de zaak 16/2972
- verklaart het beroep ongegrond;
In de zaak 16/2975
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 4;
  • herroept het besluit van 4 december 2015 voor zover daarin is bepaald dat er geen grond voor opschorting of uitstel van het verbetertraject bestaat en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
In de zaak 16/2974
- verklaart het beroep ongegrond;
In de zaak 16/2973
  • verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit 3 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 29 juni 2016 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 29 juni 2016 en bepaalt dat de rechtgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van schadevergoeding aan eiseres overeenkomstig rechtsoverwegingen 9.5 en 9.6;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
In de zaken 16/2975 en 16/2973
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt tot een bedrag van € 1.503,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. A.T.B. de Vries en mr. A. Buiskool, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.