ECLI:NL:RBNHO:2018:10487

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
7210355 AO VERZ 18-98
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van docent wegens examenfraude

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een docent, hierna te noemen [verzoeker], die zijn ontslag op staande voet door Horizon College aanvecht. [verzoeker] was sinds 1 maart 1990 in dienst bij Horizon College en vervulde de functie van docent LC. Op 17 juli 2018 werd hij op staande voet ontslagen vanwege vermeende examenfraude tijdens het examen 'Drankenkennis' op 10 juli 2018. De werkgever stelde dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan het aanpassen van examenantwoorden, waardoor kandidaten ten onrechte slaagden.

Tijdens de zitting op 16 oktober 2018 heeft [verzoeker] verzocht om vernietiging van het ontslag en doorbetaling van loon, stellende dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Horizon College voerde aan dat het ontslag terecht was, gezien de ernst van de fraude. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werkgever voldoende voortvarend had gehandeld en de dringende reden voor ontslag aanwezig was.

De kantonrechter benadrukte dat examenfraude een ernstige schending van de verplichtingen van een docent is en dat de gevolgen van het ontslag voor [verzoeker] niet opwogen tegen de ernst van zijn handelen. Het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7210355 \ AO VERZ 18-87
Uitspraakdatum: 13 november 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. G.F. de Graaf
tegen
de stichting
Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Noord-Kennemerland/West-Friesland (Horizon),
gevestigd te Alkmaar
verwerende partij
verder te noemen: Horizon College
gemachtigde: mr. W. Hovingh

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om een door Horizon College gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. [verzoeker] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een voorlopige voorziening te treffen. Horizon College heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 16 oktober 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoeker] bij brief van 11 oktober 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren [geboortedag] 1957, is op 1 maart 1990 in dienst getreden bij Horizon College. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van docent LC, met een salaris van € 4.553,00 bruto per maand.
2.2.
Op 17 juli 2018 is [verzoeker] door Horizon College op staande voet ontslagen. In een brief van 19 juli 2018 is het ontslag bevestigd. Daarbij is als dringende reden voor het ontslag genoemd dat [verzoeker] zich bij het examen ‘Drankenkennis’ op 10 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan examenfraude en plichtsverzuim, doordat [verzoeker] zich niet aan het examenreglement heeft gehouden, aan alle examenkandidaten direct heeft meegedeeld dat zij geslaagd waren terwijl dit niet daadwerkelijk het geval was, en [verzoeker] bij drie examenkandidaten wijzigingen in de antwoorden heeft aangebracht teneinde de kandidaten alsnog te laten slagen en die examens heeft ingeleverd als zijnde gemaakt door de kandidaten.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en Horizon College te veroordelen tot doorbetaling van loon. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven.
3.2.
[verzoeker] heeft daarnaast, subsidiair, ook een verzoek gedaan om Horizon College te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en een transitievergoeding te betalen.

4.Het verweer

4.1.
Horizon College heeft verweer gevoerd. Zij voert aan – samengevat – dat het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven en dat de geconstateerde examenfraude een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.2.
Voor zover [verzoeker] een ‘switch’ maakt en alsnog aanspraak maakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding, kan het verzoek volgens Horizon College ook niet worden toegewezen, omdat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Wat betreft de transitievergoeding stelt Horizon College dat daarop geen aanspraak bestaat, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [verzoeker] .

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of Horizon College moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
Volgens de wettelijke regels voor ontslag op staande voet in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een dergelijk ontslag alleen geldig als de arbeidsovereenkomst onverwijld wordt opgezegd om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de werknemer (artikel 7:677 lid 1 BW).
5.4.
Voor de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen (zie: HR 27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1347, JAR 2001/95 (
McDonalds)). Verder is de van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, als een vermoeden ongegrond blijkt, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad (zie: HR 15 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980: AC4006, NJ 1980/328 (
Gelderse Tramvervoer Maatschappij)).
5.5.
Op dinsdag 10 juli 2018 heeft het examen ‘Drankenkennis’ plaatsgevonden, door [verzoeker] afgenomen bij vier kandidaten. Niet in geschil is dat bij controle op woensdag 11 juli 2018 of donderdag 12 juli 2018 een medewerker van Horizon College, die de examens in ontvangst had genomen, een onregelmatigheid opviel in de examens, in de vorm van een kleurverschil in de met pen geschreven antwoorden. Die medewerker is daarmee op 11 of 12 juli 2018 naar de opleidingsmanager, [naam 1] (hierna: [naam 1] ) gegaan, die daarover direct overleg heeft gevoerd met de voorzitter van de examencommissie, [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft daarna navraag gedaan bij de examenkandidaten, vanwege de mogelijkheid dat die kandidaten zelf wijzigingen hadden aangebracht, maar dat werd door de kandidaten ontkend. Vervolgens hebben [naam 1] en [naam 2] op vrijdag 13 juli 2018 overleg gehad met de directeur van Horizon College, [naam 3] (hierna: [naam 3] ), die dezelfde dag heeft besloten om bureau International Security in te schakelen, omdat zij het aangewezen vond om een extern en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar mogelijke examenfraude. Het onderzoeksbureau kon niet eerder dan dinsdag 17 juli 2018 starten met dat onderzoek. [naam 1] heeft op maandag 16 juli 2018 contact gezocht met [verzoeker] , om bij [verzoeker] zelf al navraag te doen naar de gang van zaken bij het examen en de mogelijke onregelmatigheden. Daarop heeft [verzoeker] laten weten dat hij maandag 16 juli 2018 afwezig was en pas op dinsdag 17 juli 2018 beschikbaar was voor een gesprek. Vervolgens heeft [verzoeker] op 17 juli 2018 eerst ’s ochtends een gesprek gehad met [naam 1] en ’s middags met medewerkers van onderzoeksbureau International Security. In beide gespreken heeft [verzoeker] erkend dat hij examenfraude heeft gepleegd door de examens van drie van de vier kandidaten zodanig aan te passen dat een onvoldoende resultaat werd gewijzigd in een voldoende resultaat, waardoor die kandidaten alsnog slaagden. Diezelfde dag is [verzoeker] in een gesprek met [naam 3] op staande voet ontslagen en daarbij is hem ook de dringende reden voor dat ontslag meegedeeld.
5.6.
Gelet op de hierboven genoemde gang van zaken heeft Horizon College voldoende voortvarend gehandeld en is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven. Immers, pas op dinsdag 17 juli 2018 is, door de erkentenis van [verzoeker] , vast komen te staan dat hij zich schuldig had gemaakt aan examenfraude en vervolgens is hij diezelfde dag ontslagen. De tijd tussen het eerste signaal van mogelijk fraude op 12 juli 2018 en het ontslag op staande voet op 17 juli 2018 is door Horizon College gebruikt om noodzakelijk onderzoek te doen, en ook daarin is voortvarend gehandeld.
5.7.
Voor een ontslag op staande voet is ook een dringende reden vereist.
5.8.
Als dringende redenen voor een ontslag op staande voet door een werkgever worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeids-overeenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Een dringende reden kan onder andere aanwezig zijn als de werknemer grovelijk de plichten veronachtzaamt die de arbeidsovereenkomst hem oplegt (artikel 7:678 lid 2, onderdeel k, BW).
5.9.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeids-overeenkomst gerechtvaardigd is (zie: HR 21 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4436; NJ 2000/190; JAR 2000/45 (
HEMA)).
5.10.
Vast staat dat [verzoeker] zich op 10 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan examenfraude. Dit is ook erkend door [verzoeker] . Die examenfraude bestaat eruit dat [verzoeker] na afloop van het examen bij drie van de vier examenkandidaten wijzigingen heeft aangebracht in die examens, zodanig dat een onvoldoende resultaat werd gewijzigd in een voldoende resultaat, waardoor die kandidaten ten onrechte alsnog slaagden. Het gaat daarbij om wijzigingen van respectievelijk vier, negen en elf antwoorden in de examens.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is deze examenfraude een zodanig ernstige schending door [verzoeker] van zijn verplichtingen en taken als docent, dat dit een dringende reden oplevert die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Horizon College terecht stelt dat examenfraude raakt aan de kerntaken van een docent en dat juist ook bij het afnemen van examens hoge eisen mogen worden gesteld aan de integriteit en betrouwbaarheid van een docent. [verzoeker] is door zijn fraude in die kerntaken op grove wijze tekortgeschoten en heeft het vertrouwen in hem onherstelbaar beschadigd. Ook kan Horizon College worden gevolgd in haar standpunt dat de fraude temeer zwaar moet worden aangerekend aan [verzoeker] , omdat die fraude de studenten dupeert en de reputatie van Horizon College beschadigt. De studenten moeten een examen immers opnieuw maken terwijl zij in de veronderstelling waren al geslaagd te zijn, de examenfraude tast de waarde van diploma’s aan, en Horizon College kan worden geconfronteerd met het feit dat zij als opleidingsinstelling studenten ten onrechte diploma’s verleent, met alle gevolgen van dien.
5.12.
Verder is van belang dat [verzoeker] ermee bekend was dat Horizon College zich in de afgelopen jaren juist heeft ingespannen om de kwaliteit en de borging van examens te verbeteren. Aanleiding daarvoor was dat de onderwijsinspectie bij onderzoek in 2016 een positief beeld had gekregen van Horizon College, maar wel risico’s en knelpunten signaleerde bij de kwaliteitsborging bij examinering. In 2017 heeft Horizon College daarom een aantal projecten uitgevoerd op het gebied van kwaliteitszorg bij examens en haar examenreglementen aangescherpt. Dat [verzoeker] ondanks zijn bekendheid daarmee vervolgens toch examenfraude pleegt in juli 2018 moet hem daarom des te meer worden aangerekend.
5.13.
Dat [verzoeker] , zoals hij stelt, de examenfraude heeft gepleegd in een opwelling en niet uit eigen belang, maar alleen ten behoeve van de studenten, doet niet af aan de aard en de ernst van zijn gedraging. Daarbij komt dat Horizon College erop heeft gewezen dat een docent ook een eigen belang kan hebben bij het slagen van kandidaten, want als minder dan 50% van de kandidaten slaagt volgt er nader onderzoek naar de vraag waaraan dat ligt. Een dergelijk onderzoek heeft blijkens een door Horizon College overgelegd ‘Analyse examenresultaten’ op 24 april 2018 plaatsgevonden ten aanzien van een eerder door [verzoeker] afgenomen examen. Hoewel niet vaststaat dat [verzoeker] bij de examenfraude op 10 juli 2018 mede in eigen belang heeft gehandeld, heeft hij het aan zichzelf te wijten dat hij bij Horizon College twijfel heeft opgeroepen over zijn motieven. Die twijfel is nog eens versterkt omdat hij op 17 juli 2018 op vragen daarover van [naam 1] niet direct open kaart heeft gespeeld, maar de examenfraude pas na herhaaldelijk doorvragen heeft erkend.
5.14.
Ook de overige door Horizon College genoemde gronden voor het ontslag op staande voet zijn voldoende komen vast te staan. [verzoeker] heeft in strijd met het examenreglement andere kandidaten laten wachten op een laatkomer, hij heeft zich niet gehouden aan de legitimatieplicht, hij heeft direct na het maken daarvan de examens nagekeken en de uitslag aan de kandidaten meegedeeld, en hij heeft drie kandidaten ten onrechte meegedeeld dat zij geslaagd waren. Het verweer van [verzoeker] dat bij examens in de praktijk soms al jarenlang anders werd gehandeld dan het examenreglement voorschrijft, kan niet worden gevolgd, omdat dit niet afdoet aan de schending van het examenreglement, terwijl bovendien dat examenreglement juist was aangescherpt in 2017, zoals hiervoor is overwogen.
5.15.
De kantonrechter neemt aan dat de gevolgen van het ontslag ingrijpend zijn voor [verzoeker] . [verzoeker] is door het ontslag zijn baan en inkomen kwijtgeraakt, zal waarschijnlijk geen WW-uitkering krijgen, is 61 jaar oud en zal niet eenvoudig een nieuwe baan vinden. Echter, in dit geval wegen die persoonlijke omstandigheden niet op tegen de aard en de ernst van de dringende reden. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [verzoeker] al lang in dienst is bij Horizon College en altijd goed heeft gefunctioneerd. Zoals hiervoor is overwogen, is de examenfraude door [verzoeker] zodanig ernstig en zwaarwegend, dat het door Horizon College gegeven ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, ondanks de gevolgen daarvan voor [verzoeker] en zijn persoonlijke omstandigheden. Overigens merkt de kantonrechter nog op dat op de zitting is gebleken dat [verzoeker] aanspraak kan maken op vervangende inkomsten via een vroegpensioen. Dat dit ten koste gaat van zijn ouderdomspensioen, zoals [verzoeker] op de zitting heeft opgemerkt, neemt niet weg dat op die vervangende inkomsten uit dit vroegpensioen thans wel een beroep kan worden gedaan. Ook is door [verzoeker] op de zitting erkend dat hij tot voor kort nog activiteiten had in een eigen onderneming. [verzoeker] heeft gesteld dat deze activiteiten beperkt waren en niet veel inkomsten opleverden, maar dat doet er niet aan af dat hij kennelijk wel enige mogelijkheden heeft om andere werkzaamheden te verrichten en daaruit inkomsten te verkrijgen. [verzoeker] heeft ook niet gesteld dat het verrichten van deze werkzaamheden of het uitbreiden daarvan niet mogelijk zou zijn.
5.16.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Dat geldt ook voor de daarmee samenhangende verzoeken.
5.17.
Voor zover [verzoeker] subsidiair heeft verzocht om Horizon College te veroordelen een transitievergoeding te betalen, wordt ook dit verzoek afgewezen. Een transitievergoeding is niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werknemer (artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om gevallen waarin de werknemer zich schuldig maakt aan bedrog waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, in strijd met kenbare gedragsregels geld leent uit de bedrijfskas wat leidt tot een vertrouwensbreuk, of op oneigenlijke wijze probeert zijn productiecijfers gunstiger voor te stellen (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en ook het subsidiaire verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. De kantonrechter ziet ook geen reden om te oordelen dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:673 lid 8 BW). Nog daargelaten dat [verzoeker] hierop geen beroep heeft gedaan, is hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende om te kunnen oordelen dat zich een dergelijke uitzonderlijke situatie voordoet. Ook hier weegt zwaar de aard en de ernst van de examenfraude door [verzoeker] , alsmede de omstandigheid dat [verzoeker] aanspraak kan maken op een vroegpensioen en de mogelijkheid die hij heeft tot het verrichten van werkzaamheden in een eigen onderneming.
5.18.
Uit hetgeen hiervoor is geoordeeld, volgt dat er geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Bovendien kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen voor de duur van het geding, en dit geding eindigt met deze beschikking.
5.19.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] omdat hij ongelijk krijgt. Die proceskosten zullen met toepassing van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) worden vastgesteld op € 600,00 aan de kosten voor het salaris van de gemachtigde van Horizon College.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Horizon College tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde van Horizon College;
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 13 november 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter