Geschil12. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de heffing van kansspelbelasting met betrekking tot de winsten behaald bij Redkings in strijd is met het vrije verkeer van diensten in de Europese Unie (hierna: EU).
13. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen. Eiser heeft daarnaast verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
14. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslagen
16. Verweerder heeft zich in de bezwaarprocedure op het standpunt gesteld dat Party Poker een binnenlands kansspel is zodat eiser over de daar behaalde winsten geen kansspelbelasting is verschuldigd. Verweerder heeft dit gecorrigeerd middels de verminderingsbeschikkingen. Later heeft verweerder zich daarnaast op het standpunt gesteld dat Everest Poker een binnenlands kansspel is zodat eiser over de daar behaalde winsten geen kansspelbelasting is verschuldigd. Verweerder heeft dit eveneens gecorrigeerd middels verminderingsbeschikkingen. Nu de beroepschriften van eiser door de rechtbank zijn ontvangen op 6 december 2016 en de dagtekening van de verminderingsbeschikkingen betreffende de perioden januari en februari 2009 eveneens 6 december 2016 is, is de rechtbank van oordeel dat de verminderingsbeschikkingen hangende de beroepsprocedure zijn gegeven zodat om die reden de beroepen met zaaknummers HAA 16/5490 en
HAA 16/5491 gegrond dienen te worden verklaard.
In het beroepschrift heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat Pokerstars.com een buitenlands kansspel is zodat daarover terecht kansspelbelasting wordt geheven. In geschil is derhalve enkel of Redkings een binnenlands of buitenlands kansspel is. Dit geschil betreft alleen de perioden februari en mei 2009 aangezien eiser alleen in die perioden resultaten heeft behaald bij Redkings (zie onder 1). De rechtbank overweegt het volgende.
17. Artikel 2, tweede lid, van de Wet op de kansspelbelasting bepaalt, voor zover hier van belang, dat een kansspel als binnenlands wordt beschouwd indien het wordt gehouden door een lichaam in de zin van de AWR dat in Nederland is gevestigd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 maart 2018 (nr. 17/02691, ECLI:NL:HR:2018:356) geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een binnenlands of buitenlands kansspel, niet van belang is waar degene is gevestigd die gelegenheid geeft tot deelname aan het kansspel. Beslissend is waar de houder van dat spel is gevestigd. Op eiser rust de last dit aannemelijk te maken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaart dit, vanwege het ontbreken van een onderbouwing, niet aannemelijk te kunnen maken. Voorts heeft hij verklaard dat hij in andere procedures waarin hij belastingplichten bijstaat, het standpunt heeft ingenomen dat Redkings buiten de EU is gevestigd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aan zijn bewijslast heeft voldaan zodat in de perioden februari en mei 2009 terecht kansspelbelasting van hem is geheven over de resultaten behaald bij Redkings. Verzoek om immateriële schadevergoeding
18. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
19. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel brengt mee dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
20. De in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet.
21. In het onderhavige geval is het bezwaarschrift op 25 november 2009 door verweerder ontvangen. Op 9 november 2016 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan doormiddel van het geven van de verminderingsbeschikkingen. De (pro-forma) beroepschriften hiertegen zijn op 6 december 2016 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank doet op 26 november 2018 uitspraak.
22. De hiervoor bedoelde redelijke termijn, die gehanteerd moet worden als uitgangspunt, geldt behoudens bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van bedoelde termijn, worden onder meer gerekend de ingewikkeldheid van de zaak, die bijvoorbeeld kan zijn gelegen in de aard en omvang van de fiscale problematiek, de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede in de verknochtheid van de zaak met andere zaken betreffende dezelfde of andere belastingplichtige(n) en de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.
23. In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding bijzondere omstandigheden in aanmerking te nemen die aanleiding geven tot verlenging van de redelijke termijn. De eerste bijzondere omstandigheid die rechtbank in aanmerking neemt is het in het bezwaarschrift gedane verzoek van de toenmalige gemachtigde van eiser om de uitkomst van lopende proefprocedures af te wachten alvorens verweerder uitspraak op bezwaar zou doen. De Hoge Raad heeft op 27 februari 2015 twee arresten gewezen (zie onder 3). Gelet hierop zal de rechtbank de redelijke termijn verlengen met vijf jaar en drie maanden, tot zeven jaar en drie maanden. De tweede bijzondere omstandigheid die de rechtbank in aanmerking neemt is de tijd dit zit tussen het door verweerder gedane verzoek om informatie op 6 juli 2015 (herhaald op 6 november 2015) en de (eerste) inhoudelijke reactie daarop van de gemachtigde van eiser op 23 april 2016. Gelet hierop zal de rechtbank de redelijke termijn verder verlengen met tien maanden, tot acht jaar en een maand.
24. Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. In het onderhavige geval zit tussen het moment van ontvangst van het bezwaarschrift op 25 november 2009 en de uitspraak van de rechtbank op 26 november 2018 een periode van negen jaar en een maand. De redelijke termijn van acht jaar en een maand is derhalve overschreden met een jaar.
25. In gevallen waarin de bezwaar- en de beroepsfase tezamen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn is overschreden, dient de rechter met het oog op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege dat tijdsverloop te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Daardoor wordt immers bepaald in hoeverre de immateriële schade is toe te rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk de rechter. Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
26. Gelet op het hiervoor overwogene is de redelijke termijn aangevangen op 25 november 2009. De rechtbank doet uitspraak op 26 november 2018. Dit is een tijdsverloop van (afgerond) negen jaren en een maand (109 maanden). De verlengde redelijke termijn van acht jaar en een maand is met een jaar (12 maanden) overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. Van dit tijdsverloop dient een periode vanaf de datum van de uitspraak op bezwaar van 9 november 2016 tot de datum van de uitspraak van de rechtbank van 26 november 2018, derhalve een tijdsverloop van afgerond 25 maanden, te worden toegerekend aan de beroepsfase. Van de overschrijding van de redelijke termijn dient een periode van (25 – 18 =) zeven maanden aan de Minister voor Rechtsbescherming te worden toegerekend. De overige vijf maanden dienen aan verweerder te worden toegerekend. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding van € 1.000 een bedrag van € 417 (5/12 deel van € 1.000) te vergoeden en de Minister voor Rechtsbescherming € 583 (7/12 deel van € 1.000).
Slotsom
27. Gelet op hetgeen hiervoor onder 16 en 17 is overwogen dienen de beroepen met zaaknummers HAA 16/5490 en HAA 16/5491 gegrond te worden verklaard en dient het beroep met zaaknummer HAA 16/5492 ongegrond te worden verklaard.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank de onderhavige zaken aan als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit) nu de zaken gelijktijdig zijn behandeld ter zitting van de rechtbank, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde en de werkzaamheden van de gemachtigde in de zaken nagenoeg identiek konden zijn. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1 te vermenigvuldigen met factor 1 wegens samenhangende zaken).