ECLI:NL:RBNHO:2017:9281

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3292
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging slotruil tussen luchtvaartmaatschappijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV (KLM) en Stichting Airport Coordination Netherlands (ACN) over de weigering van een slotruil. KLM had samen met Malaysian Airlines (MH) een verzoek ingediend om een ruil van slots, maar dit verzoek werd door verweerder, ACN, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om bevestiging van de slotruil terecht was, omdat de ruil niet voldeed aan de voorwaarden van de Europese slotverordening en de World Slot Guidelines. De rechtbank stelde vast dat MH haar activiteiten op Schiphol had gestaakt en daarom verplicht was om haar slots terug te geven aan de slotcoördinator. Dit betekende dat er geen sprake was van een 'slot voor een slot', wat een voorwaarde is voor de ruil. De rechtbank verklaarde het beroep van KLM tegen het bestreden besluit I ongegrond, maar verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond, waardoor het eerdere besluit van ACN werd vernietigd. De rechtbank veroordeelde ACN in de proceskosten van KLM en droeg hen op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/3292

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2017 in de zaak tussen

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV, te Amstelveen, eiseres

(gemachtigden: mr. P.V. Eijsvoogel en mr. D.M. Coumans),
en

Stichting Airport Coordination Netherlands, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Gaastra en mr. drs. F.J. Webbink).

Procesverloop

Verweerder heeft bij e-mail van 30 maart 2016 (het primaire besluit) het door eiseres en Malaysian Airlines (hierna: MH) ingediende verzoek om bevestiging van een “slot-swap” afgewezen (“request refused”).
Bij brief van 30 mei 2016, verzonden per e-mail op 10 juni 2016 (het bestreden besluit I), heeft verweerder het verzoek van eiseres om heroverweging van het primaire besluit afgewezen.
Eiseres heeft hiertegen op 19 juli 2016 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 14 oktober 2016 (het bestreden besluit II) het bestreden besluit I ingetrokken en eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar gericht tegen het primaire besluit.
Op 2 november 2016 heeft eiseres gereageerd op het bestreden besluit II.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2017 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen mr. [naam 1] en mr. [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigden mr. P.V. Eijsvoogel en mr. W.E. Mink. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.A.L.C. Ditvoorst, en J. van der Klugt, beiden werkzaam bij verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relatieve bevoegdheid
1. Eiseres is statutair gevestigd in Amstelveen. Gelet hierop is op grond van het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank Amsterdam bevoegd om het beroep te behandelen. De rechtbank Noord-Holland heeft met toestemming van partijen en de rechtbank Amsterdam besloten om in dit geval aan het bepaalde in artikel 8:7 van de Awb voorbij te gaan, de behandeling van het beroep aan zich te houden, omdat doorzending van het beroep ter verdere behandeling door de rechtbank Amsterdam naar verwachting aanzienlijke vertraging met zich mee zal brengen. De rechtbank gaat er onder voornoemde omstandigheden met partijen van uit dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze uitspraak met toepassing van het bepaalde in artikel 8:117 van de Awb zal aanmerken als bevoegdelijk gedaan.
Toepassing 6:19 Awb
2.1
Eiseres en MH hebben op 25 maart 2016 bij verweerder een formeel verzoek ingediend om bevestiging van de ruil van een aantal dagslots voor de zomer van 2016 van eiseres tegen een aantal nachtslots voor de zomer van 2016 van MH. Verweerder heeft dit verzoek in het primaire besluit afgewezen (“request refused”).
2.2
Volgens verweerder heeft eiseres met het beroepschrift van 19 juli 2016 voor het eerst te kennen gegeven bezwaren te hebben tegen dit primaire besluit en heeft het beroepschrift dan ook als bezwaarschrift aangemerkt. Omdat het bezwaarschrift is ingediend op 19 juli 2016 en dus ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn van 6 weken, heeft verweerder dit bezwaarschrift met het bestreden besluit II, onder intrekking van het bestreden besluit I, niet-ontvankelijk verklaard.
2.3
Omdat met het bestreden besluit II het bestreden besluit I is ingetrokken zal de rechtbank het beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede aanmerken als te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
Het bestreden besluit II
3.1
Met betrekking tot het beroep gericht tegen het bestreden besluit II overweegt de rechtbank als volgt.
3.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit II een beslissing op bezwaar betreft. Verweerder heeft met dit besluit beslist als ware het beroepschrift van eiseres een bezwaarschrift. Het beroepschrift is ingediend bij de rechtbank en de rechtbank heeft het beroepschrift niet ter verdere behandeling als bezwaarschrift aan verweerder doorgezonden als bedoeld in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is daarom bevoegd om op het beroepschrift te beslissen, en niet verweerder als ware het beroepschrift doorgezonden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift. Verweerder was dus niet bevoegd om op grond van het beroepschrift van 19 juli 2016 een besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep tegen bestreden besluit II gegrond te verklaren en het bestreden besluit II te vernietigen. Gevolg hiervan is dat het bestreden besluit I herleeft.
Het bestreden besluit I – ontvankelijk en tijdig bezwaar?
4.1
Verweerder heeft bij e-mail van 30 maart 2016 het formele verzoek om een slotruil van eiseres en MH heeft afgewezen. Deze e-mail dient daarom naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 8:1 en 7:1 van de Awb kon eiseres tegen dit besluit bezwaar maken.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder, naar aanleiding van de betwisting van eiseres van het primaire besluit, in het bestreden besluit I besloten heeft om het primaire besluit te handhaven. Het bestreden besluit I kwalificeert daarom naar het oordeel van de rechtbank als beslissing op bezwaar. Het hiertegen ingestelde beroep is dan ook ontvankelijk. Met betrekking tot de ook ambtshalve te beantwoorden vraag of eiseres (tijdig) bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit overweegt de rechtbank als volgt.
4.3
De rechtbank begrijpt uit het na het bestreden besluit I ingenomen standpunt van verweerder dat hij van mening is dat hij eiseres in het bestreden besluit I ten onrechte heeft ontvangen in haar bezwaar, omdat eiseres tegen het primaire besluit geen bezwaar heeft gemaakt in de zin van de Awb.
4.4
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 30 maart 2016 per e-mail bij verweerder heeft aangegeven dat uit het primaire besluit blijkt dat er een verschil van inzicht en mening bestaat over de door eiseres en MH voorgestelde slotruil en dat daarom door eiseres is verzocht om een meeting te plannen. Deze meeting heeft op 4 april 2016 plaatsgevonden. Uit de door eiseres overgelegde speaking-notes blijkt dat eiseres tijdens deze meeting met een powerpointpresentatie, waarvan een uitdraai aan verweerder is overhandigd, en een mondelinge toelichting daarop, gemotiveerd kenbaar heeft gemaakt het niet eens te zijn met het primaire besluit.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank is hetgeen hiervoor is vastgesteld, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om aan te nemen dat eiseres eind maart/begin april 2016, en dus tijdig, bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Voor zover verweerder heeft betoogd dat het bezwaar niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, overweegt de rechtbank dat het in dat geval op grond van het bepaalde in artikel 6:6, tweede lid, van de Awb aan verweerder was om eiseres in de gelegenheid te stellen om een gebrek te herstellen. Nu verweerder dit heeft nagelaten alvorens het besluit te nemen, kunnen eventuele gebreken niet aan ontvankelijkverklaring in de weg staan.
4.6
De rechtbank volgt verweerders betoog dat het primaire besluit onherroepelijk is geworden omdat MH daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, niet. Eiseres is ook belanghebbende bij het primaire besluit en nu zij daartegen bezwaar heeft gemaakt, is het primaire besluit niet onherroepelijk geworden.
4.7
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in het bestreden besluit I de betwisting van eiseres van het primaire besluit terecht heeft opgevat als bezwaar en daarop heeft beslist in het bestreden besluit I.
Het bestreden besluit I – afwijzing verzoek bevestiging slotruil
5.1
Ter beoordeling ligt, gelet op het voorgaande, vervolgens voor of verweerder op goede gronden heeft geweigerd om de door eiseres en MH gewenste slotruil te bevestigen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bij de slotverdeling hetgeen is bepaald in de Verordening (EEG) Nr. 95/93 van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van “slots” op communautaire luchthavens (de Slotverordening) en de World Slot Guidelines (WSG) in acht moet nemen. De rechtbank gaat daarom van deze regels uit.
5.3
Artikel 8bis, eerste lid, aanhef en onder c, van de Slotverordening luidt als volgt:
Slots mogen tussen luchtvaartmaatschappijen worden uitgewisseld op basis van een slot voor een slot.
Het tweede lid luidt als volgt:
De in lid 1 bedoelde overdrachten of uitwisselingen worden ter kennis van de coördinator gebracht en treden niet in werking voordat zij uitdrukkelijk door de coördinator zijn bevestigd. De coördinator bevestigt de overdrachten of uitwisselingen niet, wanneer zij niet aan de voorwaarden van deze verordening voldoen en hij er niet van overtuigd is dat:
de luchtvaartexploitatie niet wordt geschaad, rekening houdend met alle technische, operationele en milieubeperkingen;
de overeenkomstig artikel 9 opgelegde beperkingen worden nageleefd;
lid 3 niet van toepassing is op een slotoverdracht
5.4
Artikel 8.5.1 van de WSG luidt als volgt:
Airlines may only hold slots that they intend to operate, transfer, exchange or use in shared operation.
Artikel 8.15.1 van de WSG luidt als volgt:
An airline that ceases operations at an airport must immediately return all of the slots allocated to it for the remainder of the season and for the next season (if already allocated), and advise the coördinator whether or not it will use the slots in the future.
5.5
Verweerder heeft de weigering om de slotruil te bevestigen in het bestreden besluit I gemotiveerd door - kort samengevat - te stellen dat uitwisselen van slots in principe mogelijk is, maar dat KLM genoeg nachtslots heeft en dat er daarom geen noodzaak voor eiseres is om de nachtslots van MH voor eigen gebruik in te zetten. De rechtbank stelt vast dat deze motivering, gelet op de toepasselijke regelgeving, niet als grondslag kan dienen voor de weigering om de ruil te bevestigen. De beroepsgrond van eiseres, waarin het voormelde betoogd wordt, slaagt dan ook.
5.6
Verweerder heeft de weigering de ruil te bevestigen in beroep van een nadere motivering voorzien. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting onder meer gesteld dat de door eiseres en MH voorgestane ruil van de slots vanwege het bepaalde in artikel 8:15.1, eerste lid, van de WSG niet mogelijk was. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarde neergelegd in artikel 8bis, eerste lid, aanhef en onder c, van de Slotverordening, hetgeen ingevolge het tweede lid van die bepaling aan de bevestiging van de slotruil in de weg staat.
5.7
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het bepaalde in de artikelen 8.5.1 en 8.15.1 van de WSG, in samenhang bezien, volgt dat luchtvaartmaatschappijen slots mogen houden als de intentie bestaat om ze te gebruiken (al dan niet in een shared operation), over te dragen of te ruilen,
tenzijde houder van de slots alle activiteiten op het vliegveld waarop de slots betrekking hebben staakt. In dat geval moeten de slot immers direct worden teruggeven. De stelling van eiseres dat een luchtvaartmaatschappij slots altijd onder zich mag houden, zolang de intentie bestaat om ze te ruilen, volgt de rechtbank daarom niet.
5.8
De rechtbank stelt vast dat MH per e-mail van 20 januari 2016 aan verweerder heeft aangegeven dat ze “have to suspend current operations to Netherlands (7x weekly KUL-AMS vv service).”. De rechtbank kan verweerder volgen in de stelling dat MH hiermee te kennen heeft gegeven alle activiteiten op Schiphol te staken. De stelling van eiseres dat met code-sharing MH zijn activiteiten niet heeft gestaakt, volgt de rechtbank niet. Het betreft hier immers alleen het gebruik door eiseres van vluchtnummers van MH. De activiteiten van MH op Schiphol zijn echter geheel gestaakt.
5.9
Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door eiseres voorgestane ruil als bedoeld in artikel 8.5.1, eerste lid, van de WSG op grond van het bepaalde in artikel 8.15.1 van de WSG niet was toegestaan en dat MH gehouden was haar slots onmiddellijk aan de slotcoördinator te retourneren. Dit is ook door verweerder aan MH verzocht in de e-mail van 26 januari 2016. Eerst op 1 juli 2016 heeft MH haar slots aan verweerder geretourneerd.
5.1
Nu MH gelet op het voorgaande niet meer over haar slots mocht beschikken maar ze onmiddellijk moest retourneren, was een ruil van slots in de zin van een slot voor een slot als bedoeld in artikel 8bis, eerste lid, van de Slotverordening niet mogelijk. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden besloten om de door eiseres en MH verzochte ruil niet te bevestigen. Het bestreden besluit I kan daarom, onder verbetering van de motivering en met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb, in stand blijven.
6. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eiseres, kort samengevat inhoudende dat verweerder onjuiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 8bis, tweede lid, van de Slotverordening, geen bespreking meer.
7. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I gelet op het voorgaande ongegrond verklaren.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat de rechtbank het bestreden besluit II vernietigt en het bestreden besluit I met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb in stand laat, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237, 50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift gericht tegen het bestreden besluit I, 0,5 punt voor de aanvullende gronden naar aanleiding van het van rechtswege ontstane beroep tegen bestreden besluit II en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). De toekenning van 0,5 punt is ingegeven door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:942.
9. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.237,50;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter,
en mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en mr. M.E. Fortuin, leden, in aanwezigheid van
mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.