ECLI:NL:RBNHO:2017:9269

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
1503726116
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in strafvervolging na bestuursrechtelijke dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen meerdere personen. De rechtbank heeft het beroep van de verdediging op niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie verworpen. De verdediging stelde dat de vervolging in strijd was met het beginsel van ne bis in idem, omdat de verdachte eerder een bestuursrechtelijke dwangsom van € 1.500 had verbeurd in verband met dezelfde feiten. De rechtbank oordeelde echter dat de last onder dwangsom een herstelsanctie betreft en geen punitieve sanctie, waardoor er geen sprake was van dubbele bestraffing. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad die bevestigt dat het Openbaar Ministerie het recht tot strafvervolging niet verliest door de enkele omstandigheid dat er al een bestuursrechtelijke maatregel is opgelegd. De rechtbank achtte de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en verklaarde de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis bij niet-nakoming. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/037261-16 (P)
Uitspraakdatum: 3 november 2017
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2017 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.M. van Loon en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2015 te Hoorn, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Grote Havensteeg en/of de Rode Steen (een uitgaansgebied), in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft/hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en):
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s),
- ( meermalen) het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en) vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of
- ( meermalen) (met kracht) tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en) geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of geduwd, en/of
- ( meermalen) tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] geslagen en/of geschopt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij zich op of omstreeks 6 december 2015 te Hoorn, niet heeft gehouden aan het verbod, op een openbare plaats, de Rode Steen (een uitgaansgebied), op een moment dat een of meer horecagelegenheden uitgingen/gingen sluiten in elk geval op een moment dat zich meerdere personen in/op die straat/ die openbare plaats bevonden deel te nemen aan een samenscholing en/of onnodig op te dringen en/of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
Beroep op niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat de vervolging strijdig is met de beginselen van een behoorlijke procesorde nu sprake is van een inbreuk op het beginsel dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor hetzelfde feit. Immers, vanwege dezelfde feiten als waarvoor verdachte thans wordt vervolgd heeft hij reeds een door de burgemeester van Hoorn opgelegde dwangsom van
€ 1.500 verbeurd, hetgeen volgens de raadsvrouw de facto een geldboete oplevert. De raadsvrouw heeft in haar betoog dat hierdoor sprake is van een dubbele bestraffing verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 2 februari 2017 (ECLI:NL:GHSE:2017:349) en het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het alcoholslotprogramma (ECLI:NL:HR:2015:434).
De officier van justitie heeft zich verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Zij heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat de casus van het alcoholslotprogramma een heel uitzonderlijke casus betreft die verschilt van het voorliggende geval en dat schending van het ne bis in idem beginsel slechts dan aan de orde is als sprake is van eenzelfde strafbedreiging en bescherming van dezelfde rechtsgoederen, hetgeen in casu niet het geval is. Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht ziet immers naast bescherming van de openbare orde ook op de bescherming van het recht van eigendom en op bescherming van het recht op lichamelijke integriteit. Reeds om die reden is volgens de officier van justitie geen sprake van een dubbele bestraffing.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad op 20 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ7078) heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie het recht tot strafvervolging niet verliest door de enkele omstandigheid dat in verband met hetzelfde feit door de overheid reeds een bestuursrechtelijke dwangsom is ingevorderd. De rechtbank wijst erop dat de last onder dwangsom een zogenoemde herstelsanctie betreft en dat het opleggen van de last of het verbeuren van de dwangsom niet als ‘criminal charge’ of punitieve sanctie wordt aangemerkt. Daarom is in casu geen sprake van een dubbele ‘bestraffing’ die zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat de Hoge Raad voornoemde lijn uit 2007 heeft verlaten met zijn arrest uit 2015 betreffende het alcoholslotprogramma, overweegt de rechtbank dat de reikwijdte van laatstgenoemd arrest is beperkt tot de door de Hoge Raad expliciet als ‘uitzonderlijk’ aangemerkte situatie waarin de verdachte wegens de verdenking van rijden onder invloed de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma was opgelegd. Het oordeel van de Hoge Raad dat hierdoor sprake was van een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, kan niet zonder meer breder worden getrokken naar de voorliggende problematiek ten aanzien van de samenloop van een bestuursrechtelijke last onder dwangsom en een strafrechtelijke vervolging. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank hecht er evenwel aan op te merken dat de door de burgemeester van Hoorn gehanteerde handelwijze richting verdachte onwenselijk voorkomt, nu de last onder dwangsom - hetgeen zoals gezegd een ‘herstelsanctie’ betreft - niet is bedoeld voor het proberen te beteugelen van strafwaardig gedrag van burgers in de openbare ruimte, welke taak immers bij uitstek is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter. De rechtbank acht het aanbevelenswaardig dat de officier van justitie in overleg treedt met de Gemeente Hoorn teneinde vorenstaande onder de aandacht te brengen en vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen.
I. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2017.
Het klopt dat we slaags raakten. Dat was onder meer met leden van de familie [naam] . Er was geduw en getrek, het zou zomaar kunnen dat ik daar ook aan mee heb gedaan.
II. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2015, p. 34 en 35.Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] :
(...) Op zondag 6 december (…) zie ik een grote groep de Grote Havensteeg te Hoorn inlopen, en zie ik een vechtpartij gebeuren tussen een man of tien. (...) Ik zag dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] bij de vechtpartij was betrokken. Nadat wij de partijen hadden gescheiden, leek de rust wedergekeerd omdat de partij van de familie [naam] richting de Vismarkt liepen.
Net toen we met de eenheden weer op de Roode steen kwamen, zag ik wederom dat er in de Grote Havensteeg gevochten werd door een man of tien. (...) Ik zag dat in de steeg de mij ambtshalve bekende [verdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] stonden. Ik zag dat de agressie tussen de [naam] en [naam] gericht was. Ik zag dat [verdachte] en de [naam] met elkaar slaags raakten. (...)
III. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2015, p. 32.Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] :
(…) Op deze beelden heb ik gezien dat de eerste aanleiding van de reeks vechtpartijen begon met een ruzie tussen de mij ambtshalve bekende [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] . Ik zag dat [slachtoffer 3] , [medeverdachte 1] bij zijn jas pakt en hierna ontaard dit in een gevecht tussen [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] , waar zich meerdere mensen mee bemoeien. Dit is volgens de camerabeelden 04:06 uur.
(…) Ik zag dat [verdachte] constant een conflict opzocht. Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment zelfs door [medeverdachte 1] tegen gehouden wordt omdat [verdachte] , [slachtoffer 3] aan wil vallen. Dit is volgens de camerabeelden omstreeks 04:18 uur. Op dezelfde beelden zie ik dat omstreeks 04:20 uur de mij ambtshalve bekende [naam] , [slachtoffer 3] eerst schopt en daarna in het gezicht slaat.
(...) In de Grote Havensteeg zie ik dat [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzoekt. Ik zie en hoor dat zij een woordenwisseling hebben waarna [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] in zijn gezicht slaat. Hierna raken [medeverdachte 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met elkaar in gevecht. Dit is volgens de camerabeelden omstreeks 04:21 uur.
(...)
IV. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2015, p. 42 en 43.Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] :
Op 6 december 2015 (...) Ik zag kort hierna dat er om mij heen meerdere vechtpartijen losbraken. (...) Op een gegeven moment zag ik een jongen rennen met zijn vuist omhoog en ik zag dat hij door wat collega's heen op een persoon dook en deze persoon begon te slaan met zijn vuisten. (…) Hierop heb ik met geweld de jongen weggetrokken en aangehouden. Dit bleek later te zijn: [medeverdachte 2] . (...)
V. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2015, p. 46.Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] :
Op 6 december 2015 (…) zag ik dat er een gevecht ontstond in De Grote Havensteeg (…) Tijdens het gevecht herkende ik een van de personen als [slachtoffer 2] (…) zag ik een jongen langs mij lopen met een bloedneus. Deze jongen was betrokken geweest bij de vechtpartij, die eerder had plaatsgevonden in de Grote Havensteeg. Deze jongen herkende ik als [slachtoffer 3] (...) Ik zag dat de eerder vernoemde jongens ruzie hadden met een paar andere jongens, later bij mij bekend als [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . (…)
VI. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2016, p. 66.Dit proces-verbaal houdt onder meer in als relaas van bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant] :
(…) Rond 04.06 uur zien wij een duw en trekwerk tussen [medeverdachte 1] (NNl) en [slachtoffer 3] (NN2). Op de beelden is te zien dan [slachtoffer 3] [medeverdachte 1] pakt van achteren. (...)
(…) [naam] loopt naar [slachtoffer 3] en slaat hem en schopt hem. Hierdoor begint [medeverdachte 3] , [naam] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zich ermee te bemoeien en duiken op [slachtoffer 3] en ze slaan/schoppen naar [slachtoffer 3] die op de grond is gevallen. (...)
04.21: [medeverdachte 1] slaat [slachtoffer 1] in zijn gezicht en er wordt over en weer gevochten. (...)
3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 december 2015 te Hoorn, met anderen, op of aan de openbare weg, de Grote Havensteeg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en):
immers hebben verdachte en zijn mededaders,
- ( meermalen) (met kracht) tegen het gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) geslagen en gestompt en geschopt en geduwd, en
- meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] geslagen en/of geschopt terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, bij niet verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht op de voet van art. 9a Sr aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte al een bedrag van 1500 euro heeft betaald in het kader van een last onder dwangsom. Voorts heeft de raadsvrouw gewezen op het tijdsverloop, het aandeel van de overige betrokkenen en het feit dat er geen sprake was van letsel.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 5 december 2015 na het uitgaan schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in het centrum van Hoorn. Samen met anderen heeft verdachte meerdere personen geduwd, gestompt, geschopt en geslagen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn duidelijk agressieve en uitdagende optreden een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en zelfs een persoon heeft getrapt terwijl deze op de grond lag. Mede door toedoen van verdachte is het aanwezige uitgaanspubliek geconfronteerd met geweld en is de politie in groten getale moeten uitrukken om de situatie onder controle te krijgen en een einde te maken aan de vechtpartij. Het moge zo zijn dat ‘de tegenpartij’ zich ook niet onbetuigd heeft gelaten, maar dit doet niet af aan de strafwaardigheid van het gedrag van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 september 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 25 april 2016 van H. Elsinga, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
De rechtbank is gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit alsmede de rol van verdachte van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Hierbij heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegewogen dat verdachte naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit reeds een bedrag van € 1.500 heeft betaald aan de Gemeente Hoorn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
60 (zestig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. P. de Mos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Roo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2017.
mr. P. de Mos en mr. N. de Roo zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.