ECLI:NL:RBNHO:2017:8055

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
2 oktober 2017
Zaaknummer
C/15/247807 / HA ZA 16-551
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vorderingen in het kader van een geregistreerd partnerschap en bewindvoering

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 5 april 2017 vonnis gewezen in een geschil tussen een man en een vrouw die een geregistreerd partnerschap hadden. Het partnerschap werd ontbonden op 14 januari 2015, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken over de verdeling van de huwelijkse gemeenschap. De man had een bewindvoerder aangesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en de vrouw vorderde onder andere de verdeling van de ontbonden huwelijkse gemeenschap. De rechtbank moest zich buigen over de ontvankelijkheid van de vorderingen van beide partijen, waarbij de vrouw aanvoerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn vordering op grond van artikel 1:441 lid 1 BW, dat bepaalt dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt.

De rechtbank oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn eis in conventie, omdat hij de procedure zelfstandig had aangespannen zonder de betrokkenheid van zijn bewindvoerder. Dit vormde een schending van de wettelijke vereisten, die primair zijn bedoeld ter bescherming van de onder bewind gestelde persoon. De rechtbank concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn vordering en dat de vrouw ook niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering in reconventie. De rechtbank veroordeelde de man in de proceskosten van de vrouw, die op € 463,00 werden begroot. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 5 april 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/247807 / HA ZA 16-551
Vonnis van 5 april 2017
in de zaak van
[De Man],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.D. van Damme te Beverwijk,
tegen
[De Vrouw],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 15 februari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 juli 2011 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Bij beschikking van 14 januari 2015 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Partijen hebben over de verdeling van de ontbonden huwelijkse gemeenschap geen overeenstemming bereikt.
2.2.
Bij beschikking van 2 oktober 2014 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de man wegens lichamelijke of geestelijke toestand met benoeming van [A.] als bewindvoerster. Met ingang van 18 juli 2016 is tevens [B.] als bewindvoerder benoemd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert samengevat - verdeling van de ontbonden huwelijkse gemeenschap.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert samengevat - veroordeling van de man om aan haar te betalen de waarde van de in punt 16 van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie gespecificeerde vermogensbestanddelen welke door de man opzettelijk zijn verzwegen, uit te betalen in een week nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dag van indiening van de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.5.
De man voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man in de conventionele vordering op grond van artikel 1:441 BW (Burgerlijk Wetboek).
4.2.
De man heeft naar voren gebracht dat de procedure met uitdrukkelijke en voorafgaande instemming van zijn bewindvoerder is geëntameerd. Dat de procedure niet door de bewindvoerder aanhangig is gemaakt, is een vergissing van mr. Van Damme geweest. Genoemde vergissing leent zich voor rectificatie, nu voor de vrouw kenbaar is dat sprake is van een vergissing, in die zin dat de vrouw door de vergissing - en het herstel daarvan - niet is benadeeld of in haar verdediging wordt geschaad. Daarnaast valt niet in te zien waarom de procedures (in conventie en in reconventie) niet kunnen worden voortgezet op naam van de bewindvoerder. Op deze wijze kan het gebrek in de ontvankelijkheid van partijen geheeld worden. Ter onderbouwing van een dergelijke informele oplossing in deze ontvankelijkheidskwestie heeft de man verwezen naar jurisprudentie, namelijk het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 april 2010 (ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1464), het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1881) en de conclusie van de A-G bij het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525). Bovendien geldt nog dat aan de zijde van de vrouw van onbekendheid met het bewind geen sprake was, aldus de man.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW geldt dat tijdens het bewind de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. De bewindvoerder treedt in dat geval in eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als formele procespartij. Aangezien (de advocaat van) de man de procedure bij de rechtbank zelfstandig aanhangig heeft gemaakt, staat vast dat aan het vereiste van artikel 1:441 lid 1 BW niet is voldaan, nu een niet-bevoegde partij een vordering heeft ingesteld. Voornoemde bepaling strekt primair tot bescherming van de onderbewindgestelde, terwijl die in dit geval niet in zijn belangen wordt geschaad omdat zijn beschermingsbewindvoerder ter zitting heeft verklaard van de procedure op de hoogte te zijn geweest en daarmee in te stemmen. Toch is de rechtbank van oordeel dat dit formele gebrek niet op informele wijze kan worden gerepareerd zonder instemming van gedaagde, omdat de rechtszekerheid daaraan in de weg staat. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dat de man niet-ontvankelijk is in zijn eis in conventie en de vrouw niet-ontvankelijk in haar eis in reconventie moet worden verklaard. Ten aanzien van de jurisprudentie waarnaar de man heeft verwezen, geldt dat het in die zaken steeds de gedaagde partij was die onder bewind was gesteld, en niet – zoals in de onderhavige zaak – de eisende partij, zodat genoemde jurisprudentie geen ander licht werpt op het voorgaande. De overige van de zijde van de man naar voren gebrachte feiten en omstandigheden kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden.
4.4.
De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- griffierecht 79,00
- salaris advocaat
384,00(0,0 punt × tarief € 384,00)
Totaal € 463,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.3.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 463,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op
5 april 2017. [1]

Voetnoten

1.type: 736