In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Holland, is op 5 april 2017 vonnis gewezen in een geschil tussen een man en een vrouw die een geregistreerd partnerschap hadden. Het partnerschap werd ontbonden op 14 januari 2015, maar partijen konden geen overeenstemming bereiken over de verdeling van de huwelijkse gemeenschap. De man had een bewindvoerder aangesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en de vrouw vorderde onder andere de verdeling van de ontbonden huwelijkse gemeenschap. De rechtbank moest zich buigen over de ontvankelijkheid van de vorderingen van beide partijen, waarbij de vrouw aanvoerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn vordering op grond van artikel 1:441 lid 1 BW, dat bepaalt dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt.
De rechtbank oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn eis in conventie, omdat hij de procedure zelfstandig had aangespannen zonder de betrokkenheid van zijn bewindvoerder. Dit vormde een schending van de wettelijke vereisten, die primair zijn bedoeld ter bescherming van de onder bewind gestelde persoon. De rechtbank concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn vordering en dat de vrouw ook niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering in reconventie. De rechtbank veroordeelde de man in de proceskosten van de vrouw, die op € 463,00 werden begroot. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 5 april 2017.