6.2.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, toen zelf zestien jaar, in contact is gekomen met een veertienjarig meisje. Zij vroeg telkens de aandacht van verdachte en zijn vrienden en bood aan hen te pijpen. Nadat zij dit aanbod meermalen had herhaald, is verdachte erop ingegaan en is hij in de bosjes door haar gepijpt. Terwijl zij daar samen waren, zijn meerdere vrienden van verdachte bij hen komen staan en hebben zij om hen heen gesprongen en gedanst. Ook heeft in ieder geval één van de jongensgroep een filmpje gemaakt van de seksuele handelingen, dat later is rondgestuurd en bij veel mensen uit de omgeving van het slachtoffer en verdachte bekend is geraakt.
Dit is een strafbaar feit waarmee een grote inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, waarbij de geldende sociaal-ethische normen voortvloeiend uit artikel 245 Sr zijn overschreden. Genoemd artikel beoogt jongeren in de leeftijdscategorie waarin het slachtoffer verkeerde, te beschermen tegen dergelijke inbreuken.
Een complicerende factor is echter dat ook de verdachte, ten tijde van het feit ruim 16 jaar oud, verkeerde in de puberteit, een kwetsbare fase in de seksuele ontwikkeling, waarbij experimenteren op seksueel gebied past. Verdachte is geconfronteerd geweest met het wervende gedrag van het slachtoffer, dat meermalen, op verschillende dagen heeft aangedrongen op seksueel contact. De rechtbank acht aannemelijk dat [naam] de gevolgen van haar handelen, gelet op haar ontwikkelingsfase en persoonlijke problematiek, niet voldoende heeft kunnen overzien. Voor verdachte leek het, ook gelet op zijn leeftijd en ontwikkelingsfase, moeilijk om ten opzichte van het slachtoffer de juiste houding te bepalen en afstand te nemen en blijven nemen. Aanvankelijk heeft hij de voorstellen van het slachtoffer afgewezen, maar uiteindelijk heeft hij zich toch laten overhalen. De rechtbank gaat er van uit dat de seksuele handelingen, zoals bewezenverklaard, onderdeel hebben uitgemaakt van seksueel experimenteergedrag, waarbij soms grenzen kunnen worden overschreden, zoals ook in dit geval (vgl. HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:338). Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte, gedateerd 7 juni 2017,
waaruit blijkt dat verdachte niet eerder als verdachte is aangemerkt en
- de voorlichtingsrapporten over verdachte van de Raad voor de Kinderbescherming
(hierna: de Raad) van 15 november 2016 en 16 juni 2017.
In het laatste rapport van de Raad wordt overwogen dat het eigenlijk op alle domeinen goed gaat met verdachte en dat de oorzaak van het seksueel delictgedrag vooral situationeel bepaald lijkt. Er is geen sprake van agressie en/of seksuele impulsdoorbraken. Verantwoording nemen, denkfouten, begrip van risicofactoren, inlevingsvermogen en het kunnen toepassen van terugvalpreventiestrategieën lijken met name aandachtspunten. De Raad adviseert, mocht het tot een strafoplegging komen, een taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf [leerstraf] .
De rechtbank weegt verder mee dat (ook) de verdachte is getroffen doordat het filmpje van de seksuele handelingen tussen hem en [naam] is gezien door veel mensen uit zijn omgeving. Verdachte heeft verklaard nu, zo’n twee jaar na het voorval, nog steeds af en toe door mensen van het filmpje te worden herkend.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat er een lange tijd is verstreken tussen het ten laste gelegde feit en de behandeling daarvan ter terechtzitting. Verdachte heeft hierdoor lang in onzekerheid verkeerd over de afloop.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend om te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat zij van oordeel is dat de onderhavige schuldigverklaring van verdachte, gelet op bovengenoemde bijzondere omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden, geen reden dient te zijn om de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te wijzen.