4.3.Het Schadeschap heeft het advies van de Adviescommissie Van Heijst ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit I en eiser een schadevergoeding toegekend van 5% van de Woz-waarde van € 886.000,00 per 1 januari 2003. Na aftrek van de compensatie in natura van tweemaal een bedrag van € 8.860,00 is hem een bedrag van € 26.580,00 aan schadevergoeding toegekend.
5. Eiser heeft aangevoerd dat uit de verkoopprijs van zijn woning blijkt dat hij meer schade heeft geleden dan het bedrag dat hij vergoed heeft gekregen. Vanwege het grondgeluid heeft het huis van eiser lang te koop gestaan. Hij heeft een bod van € 775.000,00 geaccepteerd, terwijl de Woz-waarde per 1 januari 2003 € 886.000,00 was. Aan hem had derhalve een hogere schadevergoeding moeten worden toegekend.
6. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser meent, uit de hoogte van de verkoopprijs van zijn woning in 2016 en de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden bij de verkoop van zijn woning, niet kan worden afgeleid wat de schade is die eiser heeft geleden als gevolg van het gebruik van de Polderbaan vanaf 1 november 2003. Niet uitgesloten is immers dat ook andere factoren dan het grondgeluid hebben bijgedragen aan de lagere verkoopprijs van de woning ten opzichte van de Woz-waarde per 1 januari 2003.
7. Bij uitspraak van heden (zaak 16/295 e.v.) heeft de rechtbank beroepen van andere eisers tegen soortgelijke besluiten van het Schadeschap gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat het Schadeschap de vaststelling van de omvang van de schade die omwonenden hebben geleden als gevolg van het gebruik van de Polderbaan, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank verwijst naar onderdeel 10 van die uitspraak. In dat kader heeft de rechtbank tevens geoordeeld dat het Schadeschap onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden kan worden met compensatie in natura door de aanleg van de ribbels. Om dezelfde redenen kan ook het bestreden besluit I niet in stand blijven, voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de aan eiser toekende schadevergoeding.
8. Tegen de vergoeding van wettelijke rente, deskundigenkosten en kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase heeft eiser geen gronden aangevoerd, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit I in stand kan blijven.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit I is gegrond en het bestreden besluit I dient te worden vernietigd, voor wat betreft de toekenning van schadevergoeding.
10. In het bestreden besluit I heeft het Schadeschap bepaald dat indien de ribbels tweede fase niet per 1 januari 2017 worden gerealiseerd, alsnog 1% van de Woz-waarde voor vergoeding in aanmerking komt. Omdat de tweede fase van de ribbels niet op 1 januari 2017 was aangelegd, heeft eiser op 8 maart 2017 een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend.
11. Het Schadeschap heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser zijn woning heeft verkocht in ieder geval na 23 september 2010. Dat is de datum waarop de aanlegvergunning is bekendgemaakt voor de aanleg van het eerste deel van de eerste fase ribbels (de eerste paar proefribbels). Volgens het Schadeschap heeft het niet aanleggen van de tweede fase van de ribbels niet geleid tot waardevermindering van de woning bij de verkoop. Ten tijde van de verkoop was immers nog niet bekend dat de tweede fase niet zou worden aangelegd. Aangenomen moet dan ook worden volgens het Schadeschap dat een redelijk denkend en handelend koper vanaf de datum van de vergunningverlening rekening hield met de beoogde vermindering van hinder als gevolg van grondgeluid door de ribbels.
12. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn huis in 2016 als gevolg van het grondgeluid door de Polderbaan voor een lagere prijs heeft moeten verkopen. Hij heeft dus niet geprofiteerd van de beoogde aanleg van de tweede fase van de ribbels. Volgens eiser dient hij net als andere bewoners in aanmerking te komen voor een aanvullende schadevergoeding.
13. In rechtsoverweging 6 van de eerdergenoemde uitspraak van heden (zaak 16/295 e.v.) heeft de rechtbank - onder meer en voor zover hier van belang - geoordeeld dat het Schadeschap onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden kan worden met compensatie in natura door de aanleg van ribbels. Omdat de weigering aanvullende schadevergoeding toe te kennen aan eiser hierop voortbouwt, kan ook deze weigering geen stand houden. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II is om deze reden gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen en het Schadeschap opdragen opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser.
Proceskosten en griffierecht
14. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, voor zover het de toekenning van schadevergoeding betreft, en het bestreden besluit II. De rechtbank zal het Schadeschap opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser en op zijn aanvraag om aanvullende schadevergoeding, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de uitspraak in zaak 16/295 e.v. onder 10.2 tot en met 10.4 en 10.6 is overwogen. Het Schadeschap dient zich opnieuw te beraden op de vaststelling van de waardevermindering van de woning van eiser en zal mogelijk nieuw advies moeten inwinnen of aanvullend onderzoek moeten laten uitvoeren. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van de bestuurlijke lus.
15. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Schadeschap aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft voor het beroep tegen het bestreden besluit II geen griffierecht geheven vanwege de samenhang met het beroep tegen bestreden besluit I.
16. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Niet gebleken is dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.