ECLI:NL:RBNHO:2017:6706

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16_1434 en 17_3248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor hinder door grondgeluid van de Polderbaan Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding voor een bewoner van Hoofddorp-Noord, die hinder ondervond van grondgeluid veroorzaakt door vliegtuigen die starten vanaf de Polderbaan op Schiphol. De eiser, eigenaar van een woning nabij de Polderbaan, stelde dat de wijziging van het bestemmingplan 'Schiphol-West en omgeving' leidde tot waardevermindering van zijn woning door het grondgeluid. De rechtbank oordeelde dat de Besliscommissie van het Schadeschap Schiphol onvoldoende had onderbouwd of en in welke mate er sprake was van waardevermindering als gevolg van de hinder door grondgeluid.

De rechtbank behandelde twee besluiten van het Schadeschap: het primaire besluit van 6 december 2012, waarin de aanvraag voor schadevergoeding werd afgewezen, en het bestreden besluit I van 14 maart 2016, waarin het bezwaar van de eiser gegrond werd verklaard en een schadevergoeding van € 26.580,00 werd toegekend. Echter, het Schadeschap weigerde een aanvullende schadevergoeding in het bestreden besluit II van 4 april 2017. De rechtbank oordeelde dat het Schadeschap onvoldoende had gemotiveerd dat de compensatie in natura door de aanleg van ribbels in het landschap voldoende was om de schade te dekken.

De rechtbank vernietigde beide bestreden besluiten en droeg het Schadeschap op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat het Schadeschap het door de eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige onderbouwing van schadevergoedingen in het kader van omgevingsrecht en de impact van infrastructuur op de waarde van woningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/1434 en 17/3248

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2017 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] ,

en

de besliscommissie van het Schadeschap luchthaven Schiphol, verweerder

(gemachtigde: mr.dr. B.J.P.G. Roozendaal en mr. O.M. te Rijdt).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder, hierna: het Schadeschap, de aanvraag van eiser om toekenning van schadevergoeding op grond van de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 14 maart 2016 (het bestreden besluit I) heeft het Schadeschap het bezwaar van eiser gegrond verklaard en alsnog aan eiser € 26.580,00 toegekend ter vergoeding van schade. Het Schadeschap heeft tevens wettelijke rente, deskundigenkosten en kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase vergoed.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 4 april 2017 (het bestreden besluit II) heeft het Schadeschap geweigerd eiser een aanvullende schadevergoeding toe te kennen.
Eiser heeft tegen bestreden besluit II bezwaar gemaakt en met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Schadeschap verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.
Het Schadeschap heeft ingestemd met het verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eiser is verschenen. Het Schadeschap heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser was eigenaar van een woning in de wijk Vrijschot in Hoofddorp-Noord nabij de Polderbaan. Eiser heeft zijn woning op 26 februari 2016 verkocht.
2. De Polderbaan is op 1 november 2003 in gebruik genomen en sindsdien ondervond eiser hiervan (geluid)hinder, met name vanwege grondgeluid (laag frequent geluid) veroorzaakt door startende vliegtuigen. In 2011 en 2013 zijn in het agrarisch gebied gelegen tussen Hoofddorp-Noord en de Polderbaan zogeheten ribbels (wigvormige heuvels) in het landschap aangelegd met het oogmerk de overlast van het grondgeluid dat wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen op de Polderbaan, te verminderen. De eerste fase van deze ribbels is eind 2013 gereed gekomen. De tweede fase van de ribbels zou uiterlijk per 1 januari 2017 worden gerealiseerd, maar dat is niet gebeurd.
Het bestreden besluit I
3. Eiser heeft op 14 augustus 2009 bij het Schadeschap een verzoek ingediend om toekenning van schadevergoeding. Eiser stelt schade te hebben geleden als gevolg van het gebruik vanaf 1 november 2003 van de Polderbaan. Met name ondervindt hij hinder van het grondgeluid dat wordt veroorzaakt door startende vliegtuigen.
4.1.
Met het primaire besluit heeft het Schadeschap, onder verwijzing naar de adviezen van de Adviescommissie Van der Schans, de aanvraag om toekenning van schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
4.2.
Vervolgens heeft het Schadeschap met het oog op een volledige heroverweging in bezwaar aanleiding gezien een nieuw advies te vragen aan een andere adviescommissie onder leiding van mr. I.P.A. van Heijst (Adviescommissie Van Heijst). De Adviescommissie Van Heijst heeft - kort samengevat - geconcludeerd dat het door eiser gestelde nadeel toe te rekenen is aan het bestemmingsplan “Schiphol-West en omgeving”. Dit bestemmingsplan maakte de aanleg van de Polderbaan mogelijk. De Adviescommissie Van Heijst is van oordeel dat de planologische situatie voor eiser voor wat betreft de schadefactor grondgeluid nadelig is gewijzigd en dat er in zoverre sprake is geweest van planologische verslechtering. Om de waardevermindering van de woning van eiser als gevolg van het grondgeluid te bepalen is gebruik gemaakt van de zogenaamde Vercammen 3-10% (norm)curve (hierna: Vercammen-35). In een rapportage van akoestisch adviesbureau LBP Sight B.V. (LBP Sight) van 2 maart 2015 is - voor zover hier van belang - geconcludeerd dat Vercammen-35 in de wijk Vrijschot, waar eiser woonde, wordt overschreden. Voor de woningen gelegen in de zogenoemde eerste lijn van bebouwing ten opzichte van de Polderbaan, heeft de Adviescommissie Van Heijst geconcludeerd dat de waarde is verminderd met 5% van de Woz-waarde per peildatum
1 november 2003.
Omdat het op grond van het evaluatieonderzoek van TNO van juni 2014 aannemelijk is dat met de aanleg van de ribbels in de eerste fase (in de loop van 2013) de hinder van grondgeluid gedeeltelijk, namelijk met ongeveer 5,5 dB, is afgenomen en na de aanleg van de tweede fase (uiterlijk in de loop van 2016) nog verder zal afnemen, maar in elk geval niet volledig zal kunnen worden weggenomen, acht de Adviescommissie Van Heijst het redelijk om per
1 januari 2014 de aanleg van de eerste fase van de ribbels voor een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura en voor de, nog niet aangelegde, tweede fase van de ribbels eveneens een deel van de schade ter grootte van 1% van de waarde van de woningen in aanmerking te nemen als een vorm van compensatie in natura. De Adviescommissie Van Heijst heeft geadviseerd daarbij wel te bepalen dat als de tweede fase van de ribbels per 1 januari 2017 niet volgens plan zijn aangelegd, eiser alsnog een aanvullend schadebedrag ter grootte van 1% van de waarde van zijn woning, vermeerderd met wettelijke rente, zal worden vergoed.
4.3.
Het Schadeschap heeft het advies van de Adviescommissie Van Heijst ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit I en eiser een schadevergoeding toegekend van 5% van de Woz-waarde van € 886.000,00 per 1 januari 2003. Na aftrek van de compensatie in natura van tweemaal een bedrag van € 8.860,00 is hem een bedrag van € 26.580,00 aan schadevergoeding toegekend.
5. Eiser heeft aangevoerd dat uit de verkoopprijs van zijn woning blijkt dat hij meer schade heeft geleden dan het bedrag dat hij vergoed heeft gekregen. Vanwege het grondgeluid heeft het huis van eiser lang te koop gestaan. Hij heeft een bod van € 775.000,00 geaccepteerd, terwijl de Woz-waarde per 1 januari 2003 € 886.000,00 was. Aan hem had derhalve een hogere schadevergoeding moeten worden toegekend.
6. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser meent, uit de hoogte van de verkoopprijs van zijn woning in 2016 en de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden bij de verkoop van zijn woning, niet kan worden afgeleid wat de schade is die eiser heeft geleden als gevolg van het gebruik van de Polderbaan vanaf 1 november 2003. Niet uitgesloten is immers dat ook andere factoren dan het grondgeluid hebben bijgedragen aan de lagere verkoopprijs van de woning ten opzichte van de Woz-waarde per 1 januari 2003.
7. Bij uitspraak van heden (zaak 16/295 e.v.) heeft de rechtbank beroepen van andere eisers tegen soortgelijke besluiten van het Schadeschap gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat het Schadeschap de vaststelling van de omvang van de schade die omwonenden hebben geleden als gevolg van het gebruik van de Polderbaan, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank verwijst naar onderdeel 10 van die uitspraak. In dat kader heeft de rechtbank tevens geoordeeld dat het Schadeschap onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden kan worden met compensatie in natura door de aanleg van de ribbels. Om dezelfde redenen kan ook het bestreden besluit I niet in stand blijven, voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de aan eiser toekende schadevergoeding.
8. Tegen de vergoeding van wettelijke rente, deskundigenkosten en kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase heeft eiser geen gronden aangevoerd, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit I in stand kan blijven.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit I is gegrond en het bestreden besluit I dient te worden vernietigd, voor wat betreft de toekenning van schadevergoeding.
Het bestreden besluit II
10. In het bestreden besluit I heeft het Schadeschap bepaald dat indien de ribbels tweede fase niet per 1 januari 2017 worden gerealiseerd, alsnog 1% van de Woz-waarde voor vergoeding in aanmerking komt. Omdat de tweede fase van de ribbels niet op 1 januari 2017 was aangelegd, heeft eiser op 8 maart 2017 een verzoek om aanvullende schadevergoeding ingediend.
11. Het Schadeschap heeft het verzoek afgewezen, omdat eiser zijn woning heeft verkocht in ieder geval na 23 september 2010. Dat is de datum waarop de aanlegvergunning is bekendgemaakt voor de aanleg van het eerste deel van de eerste fase ribbels (de eerste paar proefribbels). Volgens het Schadeschap heeft het niet aanleggen van de tweede fase van de ribbels niet geleid tot waardevermindering van de woning bij de verkoop. Ten tijde van de verkoop was immers nog niet bekend dat de tweede fase niet zou worden aangelegd. Aangenomen moet dan ook worden volgens het Schadeschap dat een redelijk denkend en handelend koper vanaf de datum van de vergunningverlening rekening hield met de beoogde vermindering van hinder als gevolg van grondgeluid door de ribbels.
12. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn huis in 2016 als gevolg van het grondgeluid door de Polderbaan voor een lagere prijs heeft moeten verkopen. Hij heeft dus niet geprofiteerd van de beoogde aanleg van de tweede fase van de ribbels. Volgens eiser dient hij net als andere bewoners in aanmerking te komen voor een aanvullende schadevergoeding.
13. In rechtsoverweging 6 van de eerdergenoemde uitspraak van heden (zaak 16/295 e.v.) heeft de rechtbank - onder meer en voor zover hier van belang - geoordeeld dat het Schadeschap onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden kan worden met compensatie in natura door de aanleg van ribbels. Omdat de weigering aanvullende schadevergoeding toe te kennen aan eiser hierop voortbouwt, kan ook deze weigering geen stand houden. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit II is om deze reden gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen en het Schadeschap opdragen opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser.
Proceskosten en griffierecht
14. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, voor zover het de toekenning van schadevergoeding betreft, en het bestreden besluit II. De rechtbank zal het Schadeschap opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser en op zijn aanvraag om aanvullende schadevergoeding, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak en in de uitspraak in zaak 16/295 e.v. onder 10.2 tot en met 10.4 en 10.6 is overwogen. Het Schadeschap dient zich opnieuw te beraden op de vaststelling van de waardevermindering van de woning van eiser en zal mogelijk nieuw advies moeten inwinnen of aanvullend onderzoek moeten laten uitvoeren. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van de bestuurlijke lus.
15. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Schadeschap aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft voor het beroep tegen het bestreden besluit II geen griffierecht geheven vanwege de samenhang met het beroep tegen bestreden besluit I.
16. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Niet gebleken is dat eiser voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten van 14 maart 2016 en 4 april 2017;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 6 december 2012 en op zijn aanvraag om aanvullende schadevergoeding, met inachtneming van deze uitspraak;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.