ECLI:NL:RBNHO:2017:6508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
HAA 16/162 en 16/176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de aanleg van een natuurpark en natuurbegraafplaats in Koedijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2017 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die is verleend voor het realiseren van een natuurpark en natuurbegraafplaats nabij Koedijk. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak vastgesteld dat de gemeente Alkmaar, als verweerder, niet voldoende inzicht had gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het project, zoals vereist door artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Na aanvullende motivering van de gemeente, waarin werd aangetoond dat het project financieel haalbaar is, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente voldoende heeft aangetoond dat de kosten van het project, geschat op ongeveer € 1.800.000,-, gedekt kunnen worden door een lening van het Recreatieschap Geestmerambacht en andere financiële waarborgen. De eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunning, hebben betoogd dat de financiële onderbouwing onvoldoende was en dat er risico's verbonden zijn aan de lening. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente niet hoefde te twijfelen aan de financiële haalbaarheid van het project en dat de zorgen van de eisers niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 16/162 en HAA 16/176
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juli 2017 in de zaken tussen
1. [eiser 1] , te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. S.M. Postma),

2.[eiser 2] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. S.M. Postma),

3.[eiser 3] e.a., te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. S.M. Postma),
samen te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
-
de besloten vennootschap Uitvaartcentrum Dunweg B.V., te Hoofddorp;
- de gemeente Alkmaarte Alkmaar
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Uitvaartcentrum Dunweg B.V. (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een natuurpark en natuurbegraafplaats Geestmerloo nabij de Nauertogt te Koedijk, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie [letter] nrs. [nummers] (hierna: het perceel). Daarbij zijn de zienswijzen van eisers tegen de ontwerp- omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van [eiser 1] is
geregistreerd onder zaaknummer 16/162. Het beroep van [eiser 2] en [eiser 3] is
geregistreerd onder zaaknummer 16/176.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2016. De rechtbank heeft deze zaken gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder zaaknummer HAA 16/2097.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Vergunninghouder is vertegenwoordigd door [naam 4] ,
[naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . Verder is [naam 8] , secretaris van het Recreatieschap Geestmerambacht, verschenen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
Bij tussenuitspraak van 24 november 2016 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 2 januari 2017 een aanvullende motivering ingediend. Verweerder heeft de rechtbank verzocht ten aanzien van twee bijlagen toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wel in die zin dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 27 februari 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de beperking van de kennisneming van bepaalde jaarrekeningen gerechtvaardigd is.
Eisers hebben toestemming in de zin van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb geweigerd.
Eisers hebben bij brief van 11 mei 2017 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven op de aanvullende motivering van verweerder.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en
15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. De rechtbank merkt in aanvulling op de tussenuitspraak het volgende op. In overweging 2.4 van de tussenuitspraak spreekt de rechtbank over een bouwplan. Er is omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een natuurpark en natuurbegraafplaats. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat van een bouwplan geen sprake is, omdat onderhavige omgevingsvergunning betrekking heeft op de activiteit ‘gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan’ en niet op de activiteit ‘bouwen’. In het hiernavolgende spreekt de rechtbank dan ook van een ‘project’.
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder niet heeft voldaan aan de in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) neergelegde eis, nu hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. De enkele stelling dat het plan financieel haalbaar is, is onvoldoende. Om het gebrek te herstellen moet verweerder in overeenstemming met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro inzicht geven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.
Verweerder heeft in zijn aanvullende motivering aangegeven dat voor de aanleg van de natuurbegraafplaats een bedrag van ongeveer € 1.800.000,- benodigd is. De grond is al in eigendom van het Recreatieschap Geestmerambacht. Er is al ongeveer € 250.000,- uitgegeven aan tekeningen, leges en dergelijke. De kosten voor de aanleg van het hele recreatiegebied komen voor rekening van vergunninghouder. Het Recreatieschap zal een bedrag van € 1.500.000,- als lening verstrekken aan vergunninghouder. Verweerder stelt dat uit de jaarrekening van het Recreatieschap blijkt dat dit bedrag verstrekt kan worden. Uit de Gemeenschappelijke Regeling Recreatieschap Geestmerambacht volgt dat de participanten verantwoordelijk zijn voor de financiering van het jaarlijks exploitatietekort van het schapgebied en anderzijds dat gemeenten die participeren een fonds hebben opgericht met beheergeld voor de komende circa vijftien jaar. Het Recreatieschap kan het gebiedsbeheer zo nodig dus overnemen. Verder stelt verweerder dat gelet op de solvabiliteit en het eigen vermogen van vergunninghouder aannemelijk is dat de aanleg van de natuurbegraafplaats kan worden gefinancierd. Mocht dit toch niet het geval zijn dan zal de Stichting Waarborgfonds Dunweg het resterende vermogen investeren. Hiermee is geborgd dat voldoende vermogen aanwezig is om de natuurbegraafplaats te realiseren.
4.2.
Eisers betwisten dat met de aanleg van de natuurbegraafplaats een bedrag van ten hoogste € 1.800.000,- gemoeid is. Vergunninghouder heeft verzuimd de begroting voor de uitvoeringskosten ter beoordeling aan verweerder over te leggen. Zo is niet inzichtelijk of de begroting ook reserveringen voor tegenvallers bevat en hoe hoog de raming voor planschade is. Eisers gaan ervan uit dat nog diverse kosten in verband met procedures moeten worden gemaakt en verschillende onderzoeken naar de ecologie en bodem moeten worden verricht. Eisers vinden het verstrekken van een lening van € 1.500.000,- niet verstandig en risicovol als het eigen vermogen van vergunninghouder ongeveer € 2.100.000,- bedraagt.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ervan uit mogen gaan dat de kosten van het project ongeveer € 1.800.000,- zullen bedragen. De rechtbank ziet geen reden waarom verweerder had moeten twijfelen aan de juistheid van de schatting van de kosten die de vergunninghouder bij de aanvraag heeft opgegeven. Eisers hebben dit bedrag overigens ook niet eerder betwist. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het project een wijziging van het gebruik van de grond behelst. De vergunninghouder zal investeringen moeten doen om het terrein geschikt te maken voor het gebruik als natuurpark en natuurbegraafplaats. Verweerder heeft met zijn aanvullende motivering voldoende inzichtelijk gemaakt dat dat project financieel haalbaar is. Door het Recreatieschap wordt een lening verstrekt van € 1.500.000,-. Met de toezegging van Stichting Waarborgfonds Dunweg om eventueel het resterende vermogen te investeren heeft verweerder inzichtelijk gemaakt dat de aanleg van het project financieel uitvoerbaar is.
4.4.
Eisers hebben niet bestreden dat een partij bereid is om de natuurbegraafplaats te exploiteren. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten twijfelen aan de economische haalbaarheid van de exploitatie van het project. De rechtbank wijst in dit verband ook op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:915). Dat eisers zich afvragen welke rechtspersoon nu precies de natuurbegraafplaats gaat exploiteren is in dit verband niet relevant. Het gaat erom dat er een exploitant is.
5. Eisers sluiten niet uit dat de lening van het Recreatieschap aan vergunninghouder kan worden gekwalificeerd als ongeoorloofde staatssteun. Ook handelt het Recreatieschap volgens eisers in strijd met de Wet financiering decentrale overheden (Wet Fido) nu zij een geldlening verstrekt aan een particuliere instelling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze aspecten geen rekening heeft hoeven houden nu niet op voorhand vaststaat dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun of handelen in strijd met de Wet Fido.
6.1.
Eisers wijzen erop dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Schagen per
1 januari 2017 uit het Recreatieschap zijn getreden. Dit kan financieel economische consequenties hebben voor de te verstrekken geldlening aan vergunninghouder. Eisers stellen dat verweerder dit gegeven niet buiten beschouwing kan laten bij de beoordeling van onderhavig project.
6.2.
Onder 4.3 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het project financieel haalbaar. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het Recreatieschap voor de realisering van het project een lening wil verstrekken. Het enkele feit dat de provincie Noord-Holland en de gemeente Schagen per 1 januari 2017 uit het Recreatieschap zijn getreden is onvoldoende om te kunnen aannemen dat dit gevolgen heeft voor het verstrekken van deze lening.
7. De rechtbank heeft bij haar beoordeling van de aanvullende motivering van verweerder de door verweerder ingediende geheime stukken niet betrokken, omdat eisers hiervoor geen toestemming hebben gegeven. De door eisers daarop betrekking hebbende beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
8. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zijn de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de beroepen daarbij aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb.
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.240,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 168,- aan [eiser 1] te vergoeden;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 168,- aan [eiser 2] en [eiser 3] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzitter, en mr. M.E. Fortuin en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.