Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2017 in de zaak tussen
[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser), te [woonplaats] ,
Het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft voorts de terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de eerste periode onder toepassing van de 6-maanden jurisprudentie beperkt tot de periode van 2 september 2010 tot en met 28 februari 2011, wat leidt tot een lager terugvorderingsbedrag. De bij die aanvraag overgelegde bankafschriften hadden volgens verweerder een voldoende concreet signaal moeten zijn om actie te ondernemen. De terugvordering van de bijstandsuitkering over de periode van 4 september 2013 tot en met 25 januari 2016 dient echter niet te worden beperkt. Eiseres heeft bij die aanvraag geen bankafschriften overgelegd en heeft evenmin melding gemaakt van de storting van de WAO-uitkering op haar rekening. Wegens schending van de inlichtingenverplichting is er voor die periode geen plaats voor toepassing van de 6-maanden jurisprudentie. Voor de periode van 26 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 is bij de bepaling van de hoogte van de terugvordering, gelet op het herstellend karakter hiervan, uitgegaan van een (fictief) recht op een gezamenlijke uitkering, waarop de WAO-uitkering van eiser in mindering had moeten worden gebracht. In totaal heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 32.421,20 teruggevorderd. Eiser is mede aansprakelijk voor € 765,82 van deze vordering. Er zijn volgens verweerder geen dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten worden afgezien.
Subsidiair hebben eisers zich wat betreft de periode van 2 september 2010 tot en met
28 februari 2011 op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd handelt met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft bij haar aanvraag bankafschriften overgelegd, waarop te zien was dat de WAO-uitkering van eiser op haar rekening werd gestort. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht dan ook niet geschonden. Zij mocht erop vertrouwen dat zij recht op bijstand had. Verweerder heeft dermate onzorgvuldig gehandeld dat van terugvordering over de gehele periode dient te worden afgezien. Wat betreft de periode van 4 september 2013 tot 26 januari 2016 hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden in de aanvraagfase, omdat het haar redelijkerwijs niet duidelijk was dat de gegevens (de stortingen van de WAO-uitkering op haar rekening) van belang waren voor het recht op bijstand. Volgens eisers is de inlichtingenverplichting evenmin geschonden tijdens het rechtmatigheidsonderzoek. Eiseres heeft aan alle verzoeken van verweerder voldaan. Reeds op 4 februari 2015 was verweerder op de hoogte van de stortingen van de WAO-uitkering op haar rekening. De sociale recherche heeft er vervolgens ruim een jaar over gedaan om het onderzoek naar de vermeende gezamenlijke huishouding af te ronden. Dit neemt niet weg dat verweerder al eerder een besluit had kunnen nemen ten aanzien van de stortingen op rekening van eiseres. De terugvordering is dan ook door toedoen van verweerder onnodig hoog opgelopen. Bovendien is een onderzoek van een jaar onredelijk lang. Er is niet voortvarend gehandeld. Eisers doen een beroep op de 6-maanden jurisprudentie, omdat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op het signaal van 4 februari 2015 waaruit hij kon afleiden dat eiseres teveel bijstand ontving. Over de periode van 4 augustus 2015 tot 26 januari 2016 kan dan ook niet worden teruggevorderd.
4 september 2013 tot en met 25 januari 2016 terecht heeft herzien en teruggevorderd (periode 2).