ECLI:NL:CRVB:2016:3104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens verzwegen bankrekening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 29 oktober 2014 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft vernietigd. Appellant ontving sinds 1 oktober 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding dat appellant bij zijn moeder woonde, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek onthulde dat appellant naast een bij het college bekende bankrekening bij de ING ook een bankrekening bij de ABN AMRO had, waarop in totaal € 38.603,26 was bijgeschreven. Het college heeft daarop de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 24.860,84, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de ABN AMRO-rekening.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet kon beschikken over de tegoeden op de ABN AMRO-rekening. De rechtbank oordeelde dat de stortingen op de bankrekeningen van appellant als inkomen moesten worden aangemerkt, maar dat de bijstand niet volledig kon worden ingetrokken. Het college heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarbij het terugvorderingsbedrag werd verlaagd naar € 19.946,72.
In hoger beroep heeft appellant zich verzet tegen het oordeel van de rechtbank dat hij kon beschikken over de tegoeden op de ABN AMRO-rekening. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het tegoed op de rekening toebehoorde aan zijn zuster. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het nader besluit ongegrond. De Raad concludeert dat de bijschrijvingen op de bankrekeningen van appellant als inkomen moeten worden aangemerkt, en dat de door het college gevolgde systematiek bij de berekening van het terugvorderingsbedrag correct was.