In deze zaak verzoekt een meemoeder, in haar hoedanigheid als instemmende levensgezel, om vervangende toestemming voor de erkenning van haar twee minderjarige kinderen en om gezamenlijk gezag. De rechtbank Noord-Holland behandelt deze zaak in het kader van een vechtscheiding tussen twee vrouwen, waarbij de kinderen onder toezicht staan. Er is al jaren onduidelijkheid over de geslachtsnaam van de kinderen en het gezag. De rechtbank stelt vast dat er gezamenlijk gezag is op grond van artikel 1:253sa BW en dat de geslachtsnaam van de meemoeder op grond van artikel 1:5, vierde lid BW moet worden vastgesteld. Tijdens de procedure verleent de biologische moeder haar mannelijke partner toestemming om de kinderen te erkennen, maar de rechtbank oordeelt dat deze erkenning voorwaardelijk is en niet rechtsgeldig, omdat het verzoek om vervangende toestemming al aanhangig was. De rechtbank benadrukt dat het vastleggen van het juridisch ouderschap van de meemoeder in het belang van de minderjarigen is, gezien hun ontstaansgeschiedenis en de hechting tussen hen. De rechtbank wijst het verzoek om vervangende toestemming toe en verklaart de erkenning door de man niet rechtsgeldig. Tevens wordt het verzoek tot proceskostenveroordeling afgewezen.