ECLI:NL:GHSHE:2015:150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
F 200.145.720_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind in het kader van familierecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn kind, geboren uit een relatie met de vrouw, werd afgewezen. De man heeft op 14 april 2014 beroep aangetekend, waarbij hij verzocht om de beschikking te vernietigen en toestemming te verlenen voor de erkenning van [de zoon]. De vrouw heeft in haar verweerschrift op 4 juni 2014 verzocht om de beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren.

De mondelinge behandeling vond plaats op 11 november 2014, waarbij beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De man voerde aan dat de emotionele weerstand van de vrouw onvoldoende reden is om de erkenning te weigeren, en dat de vrouw niet kan aantonen dat erkenning negatieve gevolgen voor [de zoon] zal hebben. De vrouw daarentegen stelde dat er reële risico's zijn voor de ontwikkeling van [de zoon] als de man hem zou erkennen, en dat haar angst voor de man een belangrijke factor is in haar verzet tegen de erkenning.

Het hof overweegt dat de man de verwekker is van [de zoon] en dat zowel het kind als de man recht hebben op erkenning van hun relatie. Het hof concludeert dat de belangen van de man en [de zoon] zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw bij niet-erkenning. Het hof verleent daarom de man vervangende toestemming om [de zoon] als zijn kind te erkennen, en vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 januari 2015
Zaaknummer: F 200.145.720/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/110951 / FA RK 11-1368
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. K.L.M. Kremer,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw
,
advocaat: mr. E.V.T.E. van der Woning.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 5 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 april 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man vervangende toestemming wordt verleend voor de erkenning van [de zoon].
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 juni 2014, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en/of alle verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze verzoeken te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Kremer;
-de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Woning;
-Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 31 oktober 2014;
- de brief van de raad d.d. 6 mei 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] [de zoon] (hierna: [de zoon]) geboren.
De vrouw oefent van rechtswege het gezag over [de zoon] uit.
[de zoon] woont bij de vrouw.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de zoon] afgewezen.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
Volgens de man is een zekere emotionele weerstand bij de vrouw onvoldoende om de vervangende toestemming te weigeren. De vrouw zal aannemelijk moeten maken dat de erkenning leidt tot negatieve gevolgen voor haar die zijn invloed zullen hebben op [de zoon].
De incidenten tussen partijen hebben plaatsgevonden kort na het verbreken van de relatie, het laatste incident heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2011. Naar de mening van de man had de vrouw zich, voor de door haar gestelde angst voor de man, kunnen wenden tot hulpverlening.
Voorts stelt de man dat -onder meer- uit het raadsonderzoek van 7 november 2013 blijkt dat de argumenten van de vrouw om niet met de erkenning in te stemmen niets te maken hebben met het risico dat [de zoon] wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaal-psychologische ontwikkeling, maar enkel met het niet willen dat [de zoon] contact heeft met zijn vader.
Volgens de man dient bij de belangenafweging te gelden dat zowel [de zoon] als de man er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Verder stelt de man dat hij zich vrijwillig heeft gewend tot hulpverlening vanuit Reinier van Arkel en dat hij minimaal tweemaal per maand contact heeft met zijn behandelaar. Volgens de man is er bij hem sprake van persoonlijke verandering en verbetering.
3.5
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan.
De vrouw stelt dat uit het rapport van de raad van 7 november 2013 blijkt dat wel reële risico’s te verwachten zijn in geval van erkenning door de man. Bij de vrouw is sprake van meer dan een zekere emotionele weerstand. De vrouw wordt zeer belast door het verzoek van de man en zij maakt zich in dit verband grote zorgen over de toekomst van [de zoon]. De belemmeringen bij de vrouw zijn gelegen in haar angst voor de man en de invloed die het negatieve, agressieve en manipulatieve gedrag van de man heeft op de verder ontwikkeling van [de zoon] in de toekomst.
Volgens de vrouw is het voornoemde raadsrapport innerlijk tegenstrijdig. In het gehele rapport worden er allerlei omstandigheden genoemd welke aan een erkenning in de weg staan, maar in de conclusie staat dat er geen belemmeringen zijn voor de erkenning. Volgens de vrouw kan de weerstand die zij heeft tegen de erkenning ook zijn weerslag hebben op [de zoon].
Voorts heeft de vrouw naar voren gebracht dat zij bang is om [de zoon] te verliezen. Volgens de vrouw is erkenning een opstapje naar een verzoek tot omgang. De vrouw wil geen contact tussen [de zoon] en de familie van de man.
3.6.
Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat door de vrouw geen argumenten zijn aangedragen waarom erkenning door de man een negatieve invloed zou hebben op de ontwikkeling van [de zoon]. Volgens de raad kan de vrouw de erkenning niet los zien van de omgang.
De raad heeft voorts opgemerkt dat uit de stukken naar voren komt dat het gedrag van de man onberekenbaar is, waardoor de weerstand bij de vrouw tegen de man niet onbegrijpelijk is.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man, die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden en de man de verwekker is van het kind.
3.7.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker is van [de zoon].
3.7.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en de aanspraak van de man op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad 16 februari 2001, NJ 2001, 571) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn, dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.7.4.
Hoewel het hof het, gelet op de voorgeschiedenis van partijen, aannemelijk acht dat de voorgenomen erkenning van [de zoon] door de man bij de vrouw aanzienlijke onrustgevoelens teweeg zal brengen, is het hof op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat niet althans onvoldoende aannemelijk is geworden dat door de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [de zoon] of de belangen van [de zoon] worden geschaad.
Immers de vrouw heeft zelf ter zitting en in het onderzoek van de raad aangegeven dat de ontwikkeling van [de zoon] goed verloopt.
Bovendien heeft de vrouw, zo blijkt uit het raadsrapport van 7 november 2013, zelf naar voren gebracht dat de opvoedingsomgeving van [de zoon] stabiel en gestructureerd is.
Tenslotte is van belang dat er geen omgang tussen [de zoon] en de man loopt, dat de man beseft dat omgang met [de zoon] op dit moment niet mogelijk is, dat de man geruime tijd afstand heeft gehouden van [de zoon] en de vrouw en dat de man geen verzoek strekkende tot omgang met [de zoon] heeft ingediend.
Het hof stelt wel vast dat uit het verweer van de vrouw blijkt dat bij haar sprake is van emotionele weerstand tegen de erkenning door de man van [de zoon]. De bezwaren van de vrouw zijn echter vooral gericht tegen het plaatsvinden van omgang tussen [de zoon] en de man, terwijl dit niet ter beoordeling voorligt aan het hof in het kader van de onderhavige procedure.
Het is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden dat de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand zal komen te verkeren dat zij niet in staat zal zijn [de zoon] het stabiele opvoedingsklimaat te kunnen blijven bieden dat hij nodig heeft. Er zijn derhalve geen -ten gevolge van de erkenning- voor [de zoon] reële risico’s gevonden, die [de zoon] belemmeren in zijn evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
3.8.
Het hof concludeert op grond van het bovenstaande dat erkenning niet in strijd is met de belangen van [de zoon] en dat voorts het belang van [de zoon] en de man bij een erkenning van hun relatie in rechte als een familierechtelijke betrekking, zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij niet-erkenning.
3.9.
Op grond van al het vorenstaande zal het hof het inleidende verzoek van de man alsnog toewijzen en hem vervangende toestemming verlenen tot erkenning van [de zoon] als zijn kind. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg van 5 februari 2014;
en opnieuw rechtdoende:
verleent [de man], wonende aan [adres] te [postcode] [plaats], toestemming om [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], als zijn kind te erkennen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.