In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. De eiser ontving sinds 21 juni 2013 een bijstandsuitkering, maar zijn uitkering werd ingetrokken per 13 juni 2014 en beëindigd per 27 oktober 2015, omdat hij een erfenis had ontvangen na het overlijden van zijn vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 13 juni 2014 aanspraak maakte op een erfdeel, maar feitelijk pas later over de middelen beschikte. Dit leidde tot de conclusie dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 13 juni 2014 onterecht was, omdat de eiser in die periode recht had op bijstand.
Daarnaast heeft de rechtbank de terugvordering van de bijstand over de periode van 1 juni 2014 tot 1 oktober 2015 beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser, ondanks het bestaan van een vermeende schuld aan zijn schoonouders, niet kon aantonen dat er een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting bestond. Hierdoor was de terugvordering van € 15.004,68 terecht, omdat de eiser over een vermogen beschikte dat de vermogensgrens overschreed. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de intrekking van de uitkering per 13 juni 2014 betreft, maar de terugvordering en beëindiging van de uitkering bleven in stand. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht en de proceskosten van de eiser moet vergoeden.