ECLI:NL:CRVB:2016:3258
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van aangetroffen contanten en vermogensgrens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 10 november 1999 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van informatie van de Sociale Recherche dat er op 6 maart 2012 tijdens een huiszoeking in haar woning een grote hoeveelheid contanten is aangetroffen, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van het bezit van contanten ter hoogte van € 36.975,-. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellante in te trekken en een bedrag van € 8.151,64 terug te vorderen over een eerdere periode, alsook een bedrag van € 16.690,94 over een latere periode. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met haar schulden en dat haar vermogen niet correct is vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college terecht de terugvordering heeft vastgesteld en dat appellante niet heeft aangetoond dat de aangetroffen contanten niet tot haar vermogen behoren. De Raad bevestigt dat de aanwezigheid van contanten in de woning van appellante rechtvaardigt dat deze als vermogen worden aangemerkt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.