ECLI:NL:RBNHO:2017:2815

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 314
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmeringenwet Privaatrecht en gedoogplicht bij aanleg ondergrondse hoogspanningsverbinding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging van een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding door TenneT TSO B.V. De eisers, bestaande uit verschillende maatschappen en een college van diakenen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu, dat hen verplichtte om de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding te gedogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen de eisers en TenneT, en dat TenneT zich in redelijkheid heeft ingespannen om tot overeenstemming te komen. De rechtbank oordeelde dat de door TenneT gedane voorstellen niet op voorhand als onwerkelijk of onredelijk konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de stellingen van de eisers verworpen, waaronder de claim dat TenneT geen serieuze poging heeft gedaan om tot een minnelijke regeling te komen. De rechtbank concludeerde dat de Minister aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en dat de gedoogplicht terecht is opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en het beroep van de eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/314

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 maart 2017 in de zaak tussen

1. Maatschap [# 1] , [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3],
gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats 1] ,

2. Maatschap [2] , [eiser 4] en [eiser 5] ,

gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats 2] ,

3. Maatschap [3] , [eiser 6] en [eiser 7] ,

gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats 2] ,

4. V.O.F. [4] , [eiser 8] en [eiser 9] ,

gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats 2] ,

5. Maatschap [5] , [eiser 10] , [eiser 11] en [eiser 12] ,

gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats 2] ,

6. College van Diakenen van de Hervormde Gemeente Wester-Koggenland,

gevestigd te Amersfoort,
eisers,
(gemachtigde: mr. A.P. van Delden),
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A. Divis-Stein).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap TenneT TSO B.V.(gemachtigden: mr. N. van den Biggelaar en mr. C. van der Hoeven), hierna te noemen: TenneT.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eisers op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) een plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een 150-kiloVolt (kV) ondergrondse hoogspanningsverbinding met bijkomende werken in de gemeente Koggenland.
Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Verschenen zijn [naam 1] , [eiser 6] , [eiser 7] en [eiser 8] , bijgestaan door hun gemachtigde en [naam 2] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. TenneT is vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. van den Biggelaar.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 1 van de BP kan, wanneer ten behoeve van openbare werken, die ingevolge een door het openbaar gezag verleende concessie worden of zijn tot stand gebracht, terwijl het openbaar belang is erkend, of waarvan het algemeen nut uitdrukkelijk bij de wet is erkend, een werk nodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, ieder die enig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, worden verplicht te gedogen dat zodanig werk wordt aangelegd en in stand gehouden, indien de belangen van de rechthebbenden naar het oordeel van de minister redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van de zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en de instandhouding van het werk nodig is.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, gelezen in samenhang met het zevende lid, van de BP kan, indien geen overeenstemming is verkregen, een verplichting, als bedoeld in artikel 1, bij met redenen omklede beslissing van de minister, gehoord het college van gedeputeerde staten van de provincie, waarin de zaak is gelegen, zo nodig onder voorwaarden te stellen aan de verzoeker, worden opgelegd.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de BP staan alle rechtsvorderingen, tot vergoeding van schade, bedoeld in de artikelen 1, 3, 4, 5 en 9 tot en met 12, ter kennisneming van de rechtbank van het arrondissement, waarin de onroerende zaken, ten aanzien waarvan bij of krachtens deze wet aan rechthebbenden een verplichting is opgelegd, geheel of gedeeltelijk zijn gelegen. De rechtsvorderingen worden behandeld en beslist door de kantonrechter van de rechtbank.
2.1
TenneT heeft, teneinde te kunnen blijven voldoen aan de toenemende behoefte aan transportcapaciteit om ook in de toekomst de leveringszekerheid in de regio West-Friesland te kunnen blijven garanderen, een ondergrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV gerealiseerd tussen Oterleek en Westwoud. Op de percelen waar de ondergrondse hoogspanningsverbinding is gerealiseerd bevond zich reeds een bovengrondse hoogspanningsverbinding, waarvan de zakelijk rechtstrook 55 meter breed is. De ondergrondse hoogspanningsverbinding is, met uitzondering van het perceel [# 2] van Maatschap [# 1] , zoveel mogelijk in de zakelijk rechtstrook van de reeds aanwezige bovengrondse hoogspanningsverbinding gerealiseerd en volgt het tracé van die reeds bestaande verbinding. De strook voor de ondergrondse verbinding is 3 meter breed.
2.2
Bij brief van 15 januari 2015 heeft TenneT verweerder verzocht om met toepassing van de BP plichten op te leggen tot het gedogen van de aanleg en de instandhouding van de ondergrondse hoogspanningsverbinding, met bijkomende werken, aan verschillende rechthebbenden, waaronder eisers, in de gemeenten Koggenland en Heerhugowaard.
2.3
Op 23 maart 2015 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarbij onder meer een groot deel van eisers en TenneT aanwezig waren.
2.4
Bij brief van 2 juni 2015 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland verweerder geadviseerd om, indien partijen geen overeenstemming bereiken, een gedoogplicht op te leggen aan de rechthebbenden.
2.5
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.6
Eisers hebben zich bij brief van 9 september 2015 op grond van artikel 4, eerste lid, van de BP tot het Gerechtshof te Amsterdam gewend met het verzoek om vernietiging van het primaire besluit. Bij beschikking van 26 april 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1624, heeft het Hof dit verzoek afgewezen.
Minnelijk overleg
3.1
Eisers leggen aan hun beroep ten grondslag dat verweerder heeft miskend dat TenneT geen serieuze en redelijke poging heeft ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen en zij voeren in dat verband diverse gronden aan.
3.2
Uit artikel 2, vijfde lid, van de BP volgt dat verweerder de gedoogplicht pas kan opleggen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs geen overeenstemming kan worden bereikt.
3.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2592, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. In dat kader dient verweerder te onderzoeken of de voorstellen tot vergoeding niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt.
Daarbij geldt dat verweerder de hoogte van de aangeboden vergoeding niet hoeft te toetsen.
Serieuze en redelijke poging?
3.4.1
Anders dan eisers betogen is er geen rechtsregel die inhoudt dat in de onderhandelingen gestreefd moet worden naar een resultaat dat gelijk is aan of vergelijkbaar is met een rechtsverhouding die ontstaat in het geval een gedoogplichtbeschikking van kracht wordt. Dat TenneT haar aanbod heeft gestoeld op het vestigen van een opstalrecht leidt op zichzelf bezien dan ook niet tot het oordeel dat reeds daarom geen sprake is geweest van een serieuze en redelijke poging van TenneT om met rechthebbenden tot een minnelijke regeling te komen.
3.4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder blijkens het primaire en bestreden besluit de door TenneT overgelegde logboeken heeft onderzocht, alsmede de stukken inzake besprekingen en (hoor)zittingen. In de logboeken staat vermeld wanneer met elk van eisers contact is geweest, wat voor soort contact, persoonlijk of schriftelijk, dat is geweest en wat de inhoud daarvan was.
3.4.3
Uit deze (tot de gedingstukken behorende) logboeken blijkt dat vanaf 2009 met partijen [# 1] , [2] , [4] en [5] , vanaf 2012 met partij [3] (en daarvoor vanaf 2009 met diens voorganger) en vanaf 2014 met het College van Diakenen op verschillende manieren contact is geweest over de voorgenomen werkzaamheden tussen vertegenwoordigers van (rechtsvoorgangers van) TenneT en eisers.
In oktober 2013 heeft TenneT aan partijen [# 1] , [2] , [4] en [5] , en op 28 februari 2014 aan het College van Diakenen, een conceptovereenkomst tot vestiging van een Recht van Opstal met daarbij behorende Algemene Bepalingen voor opstalrechten van Tennet 2013 toegezonden en daarbij een afsluitvergoeding en meewerkvergoeding aangeboden, die beide zijn gebaseerd op de tussen LTO en TenneT overeengekomen vergoedingen van 2012. Eveneens in oktober 2013 heeft TenneT aan partij [3] een Gebruiksovereenkomst toegezonden en daarbij onder meer een meewerkvergoeding aangeboden, gebaseerd op de tussen LTO en TenneT overeengekomen vergoedingen van 2012. Het overleg tussen eisers en TenneT is voortgezet na indiening van het verzoek tot het opleggen van de gedoogplicht, alsook na de hoorzitting van 23 maart 2015. Blijkens de aantekeningen daarover in het logboek hebben eisers de door TenneT aangeboden overeenkomst niet willen ondertekenen, omdat zij zich niet konden vinden in onder meer de aard en hoogte van de aangeboden vergoeding en de inhoud van de toepasselijke voorwaarden.
3.4.4
Gelet hierop verwerpt de rechtbank de stelling van eisers dat niet meer dan "enige communicatie" en "verkennend contact" heeft plaatsgevonden, nu deze stelling niet met de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken strookt. Uit de logboeken rijst veeleer het beeld dat (meerdere) eisers eerst hun bezwaren ten aanzien van de bestaande bovengrondse hoogspanningsleiding opgelost wensten te zien voordat zij bereid waren na te denken over het treffen van een minnelijke regeling ten aanzien van de aan te leggen ondergrondse hoogspanningsleiding.
3.4.5
Eisers hebben verder gesteld dat TenneT ten onrechte geen onderzoek naar de waardevermindering van de percelen van eisers en geen taxaties heeft verricht. Verweerder heeft aangevoerd, en door TenneT is dit ter zitting ook bevestigd en toegelicht, dat naar de mening van TenneT thans geen sprake is van waardevermindering van de betrokken percelen, omdat het gaat om de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsleiding in onbebouwde agrarische percelen. Uit de logboeken en overige stukken blijkt de rechtbank niet dat eisers dit standpunt van TenneT gemotiveerd hebben bestreden, bijvoorbeeld door het overleggen van een taxatierapport. Dat TenneT om die reden geen aanleiding zag voor een (tegen)taxatie, maakt niet dat het overleg niet serieus is gevoerd. De stelling van eisers wordt daarom verworpen.
3.4.6
Op grond van het voorgaande kon verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt stellen dat er serieus en voldoende overleg tussen eisers en TenneT is geweest en dat TenneT zich in voldoende mate heeft ingespannen om met eisers tot overeenstemming te komen.
Op voorhand onwerkelijk en/of onredelijk voorstel?
3.5.1
De aangeboden overeenkomst en de daarbij aangeboden vergoedingen kunnen volgens verweerder niet op voorhand als onwerkelijk of onredelijk worden aangemerkt. Verweerder voert daartoe in de eerste plaats aan dat in zowel de aangeboden overeenkomst tot het vestigen van een opstalrecht als de daarop toepasselijke voorwaarden het uitgangspunt is neergelegd dat TenneT gehouden is tot vergoeding van alle schade die ontstaat vanwege het gevestigde opstalrecht en de aanleg, aanwezigheid en/of instandhouding van de werken. TenneT heeft in het overleg verklaard dat zij aantoonbaar geleden schade zal vergoeden, telkens wanneer deze blijkt. Voorts is in de overeenkomst met bijbehorende voorwaarden voorzien in een adequate regeling voor geschillenbeslechting, aldus verweerder.
3.5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee aan zijn vergewisplicht voldaan en kon hij zich op het standpunt stellen dat de door TenneT gedane voorstellen niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt.
3.5.3
Verweerder wijst er terecht op dat de aangeboden overeenkomst uitgaat van volledige schadeloosstelling. Eisers menen dat in de verdere uitwerking van de schadebepalingen in de overeenkomst en bijbehorende voorwaarden het recht op schadevergoeding - in afwijking van dit contractuele uitgangspunt - niet op een gelijke of gelijkwaardige wijze is afgedekt als in de BP, omdat het recht op vergoeding van (bepaalde soorten) vermogensschade is beperkt, evenals de kring van rechthebbenden op schadevergoeding. Verweerder heeft er in dit kader op gewezen dat TenneT heeft verklaard dat zij aantoonbaar geleden schade zal vergoeden overeenkomstig de systematiek van de BP, telkens wanneer deze blijkt.
Vast staat dat de bij de onderhandelingen betrokken partijen het hierover niet eens zijn geworden en dat mede om deze reden geen minnelijke regeling tot stand is gekomen. Dit brengt echter niet met zich dat verweerder de voorstellen van TenneT op voorhand als onwerkelijk of onredelijk had moeten aanmerken. Anders dan eisers betogen, rust op verweerder op grond van de BP geen plicht tot verdergaande toetsing van de aangeboden (regeling van) schadevergoeding dan hij heeft verricht.
3.5.4.
Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat op TenneT thans de wettelijke verplichting rust eventuele schade te vergoeden. Ingevolge artikel 14 van de BP kunnen eisers zich ten aanzien van geschillen omtrent de vergoeding van dergelijke schade tot de burgerlijke rechter wenden.
3.5.5
Anders dan eisers betogen, betekent de omstandigheid dat TenneT bij haar aanbod gestandaardiseerde bedragen en overige voorwaarden en bedingen heeft gehanteerd, waarvan zij niet wenst af te wijken, evenmin dat haar voorstel op voorhand als onwerkelijk en onredelijk had moeten worden aangemerkt. In dit kader heeft verweerder toegelicht dat de door TenneT gehanteerde bedragen, overige voorwaarden en bedingen tot stand zijn gekomen na overleg met en instemming van LTO-Nederland en dat TenneT, evenals andere private partijen en overheidsdiensten, veelvuldig op basis hiervan contracten afsluit met grondeigenaren voor de vestiging van zakelijke rechten. Tennet heeft dit ter zitting bevestigd.
Tot een indringender toetsing van (de inhoud van) deze standaardvoorwaarden - en daarmee tot een verdergaande inbreuk op de contracteervrijheid van de bij de onderhandelingen betrokken partijen - dan verweerder heeft gedaan, is hij naar het oordeel van de rechtbank op grond van de BP niet gehouden. Dit geldt ook wanneer naar de mening van eisers in de standaardvoorwaarden bedingen voorkomen die - wanneer de burgerlijke rechter daarover om een oordeel zou worden gevraagd - als onredelijk bezwarend zouden kunnen worden aangemerkt.
3.5.6
Ten slotte hebben eisers nog aangevoerd dat uit artikel 7 van de standaardvoorwaarden volgt dat na ondertekening van de overeenkomst een groot aantal handelingen voor de grondeigenaar verboden zijn, behoudens schriftelijke toestemming van TenneT. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers in dit verband gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2142 waarin de planologische inpassing van de ondergrondse hoogspanningsverbinding aan de orde was en waarbij de Afdeling heeft geoordeeld dat het in het bestemmingsplan opgenomen aanlegstelsel onevenredig afbreuk doet aan de agrarische gebruiksmogelijkheden. Eisers betogen dat uit deze uitspraak volgt dat het niet de bedoeling is dat eisers voor elk paaltje dat de grond in moet of elke bewerking van het land eerst de 'zegen' van TenneT moeten krijgen. Als zij de aangeboden overeenkomst accepteren, moeten zij niettemin voor elk paaltje toestemming aan TenneT vragen en wordt elke aansprakelijkheid bij hen neergelegd. De rechtbank begrijpt dit betoog aldus dat verweerder het voorstel van TenneT vanwege deze gebruiksbeperkingen op voorhand als onredelijk had moeten aanmerken.
Dit betoog wordt verworpen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het TenneT vrij staat met het oog op de vestiging van een opstalrecht specifieke bepalingen op te nemen, teneinde zo veel mogelijk te borgen dat de hoogspanningsverbinding na realisatie in de toekomst niet beschadigd raakt en ongestoord en veilig in stand en in werking blijft. Bovendien lijkt het betoog van eisers eraan voorbij te zien dat ook de op basis van de BP opgelegde gedoogplicht beperkingen in de gebruiksmogelijkheid van de betrokken percelen met zich brengt. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de uit artikel 7 van de standaardvoorwaarden volgende gebruiksbeperkingen in dit geval dan ook niet mee dat verweerder het voorstel van TenneT op voorhand als onredelijk had moeten aanmerken.
3.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond wordt verklaard.
Proceskosten
Bij die uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. W.J.A.M. van Brussel, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.