ECLI:NL:RBNHO:2017:1981

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1557
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van huishoudelijke hulp onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de beoordeling van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die huishoudelijke hulp ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo. Eiseres had in het verleden recht op huishoudelijke hulp vanwege haar fysieke beperkingen, maar het college beëindigde deze hulp per 1 januari 2016 en stelde een algemene voorziening schoonmaakondersteuning voor. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de behoeften van eiseres en de gevolgen van de beëindiging van de maatwerkvoorziening. De rechtbank oordeelde dat de algemene voorziening niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015, omdat deze niet als een echte algemene voorziening kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op de eerder toegekende huishoudelijke hulp van drie uur per week, zoals deze tot 1 januari 2016 was toegekend, en dat deze hulp per direct moest worden hervat tot de oorspronkelijke einddatum van 13 augustus 2017.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om de huishoudelijke hulp te continueren. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de behoeften van cliënten in het kader van de Wmo 2015 en de verplichtingen van gemeenten om passende ondersteuning te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/1557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder

(gemachtigde: E.J.H.M. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 toegekende indicatie hulp bij het huishouden beëindigd per 1 januari 2016.
Bij besluit van 15 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de heer [naam] , ouderenbegeleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Verweerder heeft eiseres in het verleden in aanmerking gebracht voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo (zoals die vóór 2015 gold) vanwege haar fysieke beperkingen. Het laatste besluit in dat kader dateert van 14 augustus 2012 en daarbij werd huishoudelijke hulp
categorie 1 toegekend voor drie uur per week voor de periode van 14 augustus 2012 tot 13 augustus 2017 (als maatwerkvoorziening). Daarbij werd vastgesteld dat eiseres een medisch objectiveerbare aandoening had, te weten een hartaandoening en een gewrichtsaandoening die gepaard ging met ontstekingsreacties. Eiseres werd niet in staat geacht tot zwaardere en hoge en lage lichtere huishoudelijke werkzaamheden. De was kon zij gedeeltelijk niet verzorgen.
1.2
Per 1 januari 2016 heeft de gemeente Heiloo (hierna: de gemeente) de hulp bij het huishouden 1, zoals die tot dan toe gold, vervangen door de algemene voorziening schoonmaakondersteuning.
1.3
Op 9 september 2015 is eiseres thuis bezocht en daarvan is een rapport opgesteld. Daaruit blijkt dat eiseres bekend is met diverse somatische aandoeningen, waardoor zij beperkt is bij het schoonmaken van de woning. Omdat zij niet beperkt is in het regelend vermogen en ook niet aan één van de andere voorwaarden voor toekenning van een maatwerkvoorziening voldoet, wordt geconcludeerd dat zij niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening; de verwachting is dat zij met de algemene voorziening schoonmaakondersteuning kan zorgen voor een schoon en leefbaar huis. Op basis daarvan heeft verweerder bij het primaire besluit beslist zoals hiervoor weergegeven.
1.4
Bij brief van 20 oktober 2015 heeft verweerder eiseres nader geïnformeerd over de veranderingen per 1 januari 2016. Eiseres wordt erop gewezen dat de zorgaanbieder in haar wijk [naam bedrijf] wordt en dat, als zij kiest voor de algemene voorziening, deze zorgaanbieder daarover met haar persoonlijke afspraken gaat maken. De algemene voorziening houdt in dat gedurende 2 uur per week tegen een gereduceerd tarief gebruik kan worden gemaakt van huishoudelijke hulp. Voor eiseres is het gemiddeld uurtarief € 4,87 bij twee uur hulp. Als zij meer uren hulp wil, dient zij daarover afspraken te maken met de zorgaanbieder. Over die uren dient zij het volledige tarief van € 19,99 per uur te betalen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Op grond van de nieuwe regelgeving kan iemand alleen nog maar in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening in geval van bijzondere omstandigheden waardoor
- er extra huishoudelijke taken moeten worden uitgevoerd;
- betrokkene de huishoudelijke taken niet zelf kan plannen;
- actieve signalering van de gezondheidssituatie noodzakelijk is, of
- het risico groot is dat betrokkene langdurig uit balans raakt door het wegvallen van de maatwerkvoorziening.
Omdat in het geval van eiseres van geen van deze situaties sprake is, heeft zij geen recht op een maatwerkvoorziening. Verweerder is van oordeel dat de nieuw ingestelde algemene voorziening voor schoonmaakondersteuning in combinatie met de mogelijkheid voor financiële ondersteuning voor onderdelen die niet binnen de algemene voorziening vallen in voldoende mate ondersteuning in de zelfredzaamheid biedt, zoals bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo 2015.
Wat betreft het kostenaspect wijst verweerder op het gereduceerde tarief en de
mogelijkheid bijzondere bijstand te vragen. Volgens verweerder kan met de inzet van de algemene schoonmaakvoorziening, aangevuld met extra (in te huren) hulp voor de wasverzorging en ramen wassen, de woning van eiseres schoon gehouden worden.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven bij het vaststellen van het aantal van twee uur te zijn afgegaan op de mededeling van het schoonmaakbedrijf dat dat voldoende is. Verweerder is niet nagegaan of dat inderdaad het geval is.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder met het beëindigen van de maatwerkvoorziening de compensatieplicht onvoldoende in acht heeft genomen. Niet onderbouwd is waarom voortaan kan worden volstaan met een indicatie van 2 uur per week. Eiseres betwist dat er nu voldoende zorg wordt geleverd. Haar huis is niet schoon. Eiseres acht het verder onzorgvuldig dat verweerder de wasverzorging heeft geschrapt. Verweerder heeft dit aspect niet onderzocht en niet gemotiveerd waarom de wasverzorging nu via een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening kan worden geregeld.
3.2
Daarnaast valt de algemene voorziening waarnaar verweerder verwijst niet te kwalificeren als een algemene voorziening als bedoeld in de Wmo 2015, aldus eiseres. Verweerder biedt louter een financiële vergoeding voor één tot twee uur per week beperkte hulp, waarbij eiseres ook wordt geconfronteerd met een zeer hoge kostenstijging. Bij het inkopen van dezelfde zorg als eerst worden de kosten namelijk € 119,00 per vier weken, een kostenstijging van circa € 100,00. De algemene voorziening is niet (financieel) laagdrempelig en houdt onvoldoende rekening met het leveren van maatwerk en de compensatieplicht.
Eiseres meent daarnaast dat zij, uitgaande van het CIZ-protocol en rekening houdend met haar verslechterde medische situatie, in aanmerking dient te komen voor een indicatie voor 4 uur per week.
Eiseres heeft voorts nog betoogd dat een verwijzing naar de bijzondere bijstand voor aanvullende financiële compensatie strijdig is met regelgeving en beleid.
4.1
In geschil is of verweerder met het schrappen van de toegekende voorziening en de verwijzing naar de algemene voorziening (die bovendien bepaalde werkzaamheden, zoals de wasverzorging, niet omvat) een passende bijdrage heeft geboden aan de zelfredzaamheid van eiseres als bedoeld in de Wmo 2015 en of die algemene voorziening kan worden gekwalificeerd als een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015.
4.2
Naast de Wmo 2015 is van toepassing de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heiloo 2015 (hierna: de Verordening).
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening komt een cliënt – voor zover hier relevant – in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover hij deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen met gebruik van algemene voorzieningen.
4.3
Uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en 1403) volgt dat onder het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 mede wordt verstaan de zorg van het schoon en op orde houden van het huishouden en de zorg voor het beschikken over schoon beddengoed en schone kleding. Voor zover verweerder heeft aangenomen dat hulp bij de wasverzorging niet onder de Wmo 2015 valt, is dit standpunt dus onjuist.
4.4.1
Uit de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2016 met nummer ECLI:NL:CRVB:2016:1404 blijkt dat een gemeente ervoor kan kiezen om huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening en dat deze voorziening in dat geval als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening, indien deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokken cliënt.
Daar zijn wel voorwaarden verbonden. Zo moet de hoogte van de bijdrage die een cliënt verschuldigd is in de kosten van een algemene voorziening zijn vastgelegd in de gemeentelijke verordening. Dat volgt uit de bewoordingen van artikel 2.1.4 van de Wmo 2015 en de wetsgeschiedenis. Delegatie daarvan aan het college is niet toegestaan. Een eventuele korting op de bijdrage aan de algemene voorziening moet ook in de verordening zijn geregeld. Overigens kan de hoogte van de bijdrage aan een algemene voorziening, anders dan de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn.
Verder geldt dat van een algemene voorziening alleen dan sprake is indien die wordt geleverd door een aanbieder in de zin van de wet. Uit de tekst en toelichting van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 volgt dat een aanbieder in de zin van de Wmo 2105 een natuurlijk persoon of rechtspersoon is die zich jegens het college dient te verbinden om een algemene voorziening te leveren. Die formulering houdt in dat er sprake moet zijn van een overeenkomst tussen de gemeente en de aanbieder onder de voorwaarde dat die verplicht is de overeengekomen diensten te leveren. Een aanbieder die uitsluitend de verbintenis tot het leveren van een dienst met de cliënt aangaat is dus niet zo een aanbieder.
4.4.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de Verordening de hoogte van de bijdrage aan die voorziening niet is vastgelegd. Artikel 7, eerste lid, van de Verordening bepaalt wel dat een cliënt een bedrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, maar het derde lid van dat artikel bepaalt dat het college bij nadere regeling kan bepalen voor welke algemene voorzieningen dat geldt en wat per soort de hoogte daarvan is. Het college heeft die regeling niet vastgesteld en is daartoe, gelet op wat onder 4.4.1 is overwogen, ook niet bevoegd. Dit betekent dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015.
4.4.3
Daarnaast is onvoldoende gebleken dat de door verweerder ingeschakelde zorgaanbieder aanbieder is in de zin van de Wmo 2015. Weliswaar heeft verweerder via aanbesteding een contract gesloten met deze zorgaanbieder, maar niet duidelijk is wat dat contract precies inhoudt. Er is dan ook niet vast te stellen of de wijze van werken (volledig) in overeenstemming is met artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. De rechtbank maakt uit het dossier op dat de betrokkene zich zelf moet melden bij het bedrijf dat de aanbesteding heeft verkregen en dat dit bedrijf kennelijk vervolgens mag toetsen of de inzet van huishoudelijke hulp is aangewezen. Is dat het geval, dan kan de klant gebruik maken van de aangeboden dienst tegen een (afhankelijk van het inkomen van de klant) gereduceerd dan wel vol tarief, voor maximaal twee uur per week. De klant moet zelf met de zorgaanbieder in overleg treden als de schoonmaakondersteuning niet toereikend is en voor meer uren moet de klant zelf zorgen en tegen het volle tarief. Dit betekent dat de zorgaanbieder kennelijk (ook) met de klant contracteert over het verrichten van huishoudelijke diensten. In dat geval is geen sprake van een zorgaanbieder als bedoeld in de Wmo 2015. Bovendien blijkt hieruit dat bij het vaststellen van de bijdrage voor de algemene voorziening rekening met de hoogte van het inkomen wordt gehouden, wat – zoals hiervoor is aangegeven – evenmin is toegestaan.
4.4.4
Gezien al het voorgaande kan de ‘algemene voorziening schoonmaakondersteuning’ van de gemeente niet worden beschouwd als algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015.
4.5
Los van de vraag of hier van een algemene voorziening als bedoeld in de Wmo 2015 kan worden gesproken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitvoering
gegeven aan zijn onderzoeksplicht die voortvloeit uit de Wmo 2015. Op grond van artikel 2.3.5 hadden in ieder geval de behoeften van eiseres in kaart moeten worden gebracht, ook als wel sprake zou zijn van een algemene voorziening als bedoeld in de Wmo 2015. Alleen dan kan immers worden nagegaan of de geboden voorziening een volwaardig alternatief is voor een maatwerkvoorziening. Vastgesteld is wel dat eiseres beperkt is bij het schoonmaken van de woning en dus hulp nodig heeft. Niet duidelijk is geworden wat de omvang is van die benodigde hulp, omdat daar geen onderzoek naar is gedaan.
4.6
Daarnaast geldt dat, als maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid noodzakelijk is, dient te worden onderzocht of een eventueel bestaande algemene voorziening voor de betrokkene ook financieel haalbaar is. Dit is op te maken uit de wetsgeschiedenis bij artikel 2.1.4. van de Wmo 2015. Verweerder heeft niet onderzocht of de kosten van de algemene voorziening door eiseres kunnen worden gedragen. Verweerder dient – ook als er wel sprake zou zijn van een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015 – een onderzoek te doen naar de financiële situatie van eiseres en kan niet volstaan met de (algemene) vaststelling dat eiseres, voor zover zij de kosten die zij moet maken niet zelf kan betalen of elders kan declareren, een beroep kan doen op bijzondere bijstand. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres expliciet naar voren heeft gebracht dat zij nu veel duurder uit is en hiervoor geen financiële ruimte heeft. Overigens ontslaat de omstandigheid dat eiseres een aanvraag voor bijzondere bijstand kan doen verweerder niet van zijn onderzoeksplicht in het kader van de Wmo 2015.
5.1
Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in
aanmerking komt. De rechtbank kan zelf in de zaak voorzien. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres vanwege haar beperkingen voor haar zelfredzaamheid onveranderd is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van 3 uur per week huishoudelijke hulp categorie 1, zoals deze tot 1 januari 2016 aan eiseres was toegekend. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting immers aangegeven dat verweerder niet is uitgegaan van een wijziging of verbetering in de medische situatie van eiseres en niet onderbouwd is waarom desondanks met twee uur kan worden volstaan. Eiseres heeft betoogd dat haar medische situatie is verslechterd, maar zij heeft dat niet nader onderbouwd. Niet is gebleken dat eiseres op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit haar sociale netwerk de beperkingen die zij ondervindt kan verminderen of wegnemen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder geen algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015 in het leven heeft geroepen, zodat hij eiseres daar ook niet naar kan verwijzen. Dit betekent dat bij de huidige stand van zaken van regelgeving en beleid in de gemeente Heiloo alleen een maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren aan het realiseren van een situatie waarin eiseres in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De rechtbank ziet daarom aanleiding te bepalen dat de huishoudelijke hulp 1 voor drie uur per week vanaf 1 januari 2016 dient te worden gecontinueerd tot 13 augustus 2017, de datum waarop de eerdere toekenning zou aflopen. De rechtbank voegt hier ter informatie aan eiseres aan toe dat deze einddatum niet wegneemt dat verweerder bevoegd is deze toekenning eerder te wijzigen of te beëindigen indien de wet- en regelgeving daarin voorziet, mits daarbij, zo nodig, een overgangstermijn wordt gegund.
5.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaar ongegrond wordt verklaard;
  • bepaalt dat verweerder de huishoudelijke hulp categorie 1 voor drie uur per week, zoals deze tot 1 januari 2016 aan eiseres was toegekend, per direct hervat en voortzet tot 13 augustus 2017
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.