4.2Op grond van artikel 7.1 van de planregels zijn de voor “Detailhandel” aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel;
b. tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’, met dien verstande dat het aanvullend gelieerde assortiment (inclusief de onder c. bedoelde coffeecorner) maximaal 1.500 m² van het toegestane brutovloeroppervlak mag beslaan;
c. ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak per bedrijf in detailhandel mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
d. detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteiten opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend;
e. parkeerplaatsen, ten behoeve van het onder b. bedoelde tuincentrum dient ter plaatse van de aanduiding “minimum aantal parkeerplaatsen” het aangegeven aantal parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gehouden;
f. groenvoorzieningen;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
i. water en oeverstroken.
5. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, voor zover van belang, op het standpunt dat het project in strijd is met het bestemmingsplan omdat op de betreffende gronden uitsluitend het gebruik als tuincentrum is toegestaan en dit duidelijk uit de planregels blijkt. Artikel 7.1 van de planregels dient volgens verweerder zo te worden gelezen dat op gronden die zijn voorzien van de aanduiding “Tuincentrum” uitsluitend gebruik als tuincentrum is toegestaan. De term “uitsluitend” betekent volgens verweerder niet dat sprake is van een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, maar van een nadere specificatie, zijnde een beperking waarbij vormen van gebruik worden uitgesloten. Indien sprake zou zijn van een verruiming van de gebruiksmogelijkheden zou volgens verweerder de term “tevens” of “eveneens” zijn gebruikt.
6. Eiseres stelt zich, voor zover van belang, op het standpunt dat op de betreffende gronden niet alleen het gebruik als detailhandel, maar tevens het gebruik als tuincentrum is toegestaan. Volgens eiseres heeft de term “uitsluitend” betrekking op de locatie en niet op de gebruiksvorm tuincentrum. Volgens eiseres blijkt duidelijk uit artikel 7.1 van de planregels dat op de gronden zowel detailhandel als een tuincentrum is toegestaan.
7. De rechtbank stelt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2606, voorop dat de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een project in strijd is met het bestemmingsplan. De niet-bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de planregels waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. 8. De rechtbank is (met eiseres) van oordeel dat uit de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende doeleindenomschrijving als neergelegd in artikel 7.1 van de planregels volgt dat op gronden met de bestemming “Detailhandel” die tevens zijn voorzien van de functieaanduiding “Tuincentrum” zowel gebruik ten behoeve van detailhandel als gebruik ten behoeve van een tuincentrum is toegestaan.
In artikel 7.1, aanhef en onder b, van de planregels staat, voor zover van belang, de zinsnede “tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’,”. Artikel 7.1 van de planregels dient vanwege de plaats van het woord “uitsluitend” in deze zinsnede naar het oordeel van de rechtbank zo te worden uitgelegd dat gebruik ten behoeve van een tuincentrum uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding “Tuincentrum” en dat daarnaast gebruik ten behoeve van detailhandel is toegestaan. De genoemde planregel dient niet zo te worden uitgelegd dat ter plaatse van die aanduiding uitsluitend gebruik ten behoeve van een tuincentrum is toegestaan. Voor laatstgenoemde uitleg zou slechts aanleiding hebben bestaan indien in genoemde planregel de zinsnede zou hebben gestaan “ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum’, uitsluitend een tuincentrum”. De rechtbank heeft voor dit oordeel aanknopingspunten gevonden in de uitspraken van de Afdeling van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:429 en 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1425. 9. Gelet op het onder 8 overwogene zijn de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende planregel (artikel 7.1) in onderlinge samenhang bezien reeds duidelijk over het antwoord op de vraag of op de betreffende gronden tevens of uitsluitend gebruik ten behoeve van een tuincentrum is toegestaan. In het midden kan dan ook blijven of het gebruiksverbod van artikel 7.3.1, aanhef en onder a van de planregels en de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 7.4.1 van de planregels met het bepaalde in artikel 7.1 van de planregels verenigbaar zijn.
10. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft ten onrechte een omgevingsvergunning voor het project geweigerd op de grond dat het voorgenomen gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij bij zijn besluitvorming uitsluitend heeft beoordeeld of het project in strijd is met het bestemmingsplan en dat hij nog niet heeft beoordeeld of de aanvraag overigens voor inwilliging in aanmerking komt. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen mogelijkheden voor definitieve geschilbeslechting binnen deze beroepsprocedure. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).