ECLI:NL:RBNHO:2017:10608

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
17-516
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking nummeraanduiding kantoorruimte op basis van Wet basisregistraties adressen en gebouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning met kantoorruimte, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om de aan de kantoorruimte toegekende nummeraanduiding in te trekken. Dit besluit volgde op een eerder besluit waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kantoorruimte, gebouwd in 2012, niet als verblijfsobject kan worden aangemerkt volgens de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG), omdat deze niet zelfstandig kan functioneren zonder de woning. Verweerder stelde dat de kantoorruimte afhankelijk is van de woning, onder andere omdat er geen toilet aanwezig is. Eiser betoogde echter dat het hebben van een eigen nummer essentieel is voor zijn bedrijf, omdat klanten niet aan de voordeur van zijn woning moeten komen. De rechtbank oordeelde dat de kantoorruimte wel degelijk als verblijfsobject moet worden aangemerkt, ondanks het ontbreken van een toilet, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en droeg verweerder op het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/516

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel, verweerder

(gemachtigde: C. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het aan de kantoorruimte gelegen aan de Duykerdam toegekende nummer ingetrokken.
Bij besluit van 16 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de woning aan het adres [adres] . In 2012 heeft eiser aan deze woning een kantoorruimte gebouwd (de kantoorruimte). Verweerder heeft aan de kantoorruimte het [nummer] toegekend.
2.1.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet BAG), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder verblijfsobject: kleinste binnen één of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet BAG, deelt de gemeenteraad het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
2.2.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) (hierna: Vnn), kent het college, voor zover van belang, binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten.
Op grond van het derde lid van dit artikel bepaalt het college, voor zover van belang, de afbakening van panden en verblijfsobjecten.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt onder vaststellen, toekennen en bepalen, zoals bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.
3.1.
Eiser betoogt dat omdat verweerder in 2012 het nummer aan de kantoorruimte heeft toegekend, hij niet het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Voorts is de kantoorruimte gebouwd volgens de omgevingsvergunning. Het hebben van een eigen nummer voor de kantoorruimte is voor het bedrijf van eiser van wezenlijk belang, omdat klanten dan niet aan de voordeur van zijn woning komen. Indien het bestreden besluit stand houdt, moet eiser elders kantoorruimte huren. Dat brengt extra kosten met zich mee. Als eiser van te voren had geweten dat de kantoorruimte het nummer niet zou kunnen behouden, had hij de kantoorruimte niet laten bouwen.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het bestreden besluit heeft moeten nemen. De kantoorruimte is niet als verblijfsobject aan te merken, omdat daarin een bedrijf niet zelfstandig kan functioneren. Er is sprake van een substantiële afhankelijkheid van een voorziening binnen de woning van eiser. In de kantoorruimte zit namelijk geen toilet. De kantoorruimte is ingevolge de Wet BAG dus geen verblijfsobject en verweerder is niet bevoegd van deze wet af te wijken.
3.3.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2205, neemt verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot toekenning van een nummeraanduiding het Objectenhandboek als uitgangspunt. Hierin wordt een toelichting gegeven op de definities opgenomen in artikel 1 van de Wet BAG ter bevordering van het op een juiste en landelijk uniforme wijze interpreteren van deze definities.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de kantoorruimte naar zijn aard geschikt en bestemd is voor bedrijfsdoeleinden en niet voor bewoning en dat de woning naar haar aard geschikt en bestemd is voor woondoeleinden. Naar ter zitting van de rechtbank is gebleken wordt de kantooruimte niet gebruikt ten behoeve van de woning. De kantoorruimte kan dan ook niet dienstbaar worden geacht aan het gebruik van de woning. De omstandigheid dat er in de kantoorruimte geen toiletvoorziening is, is naar het oordeel van de rechtbank voor de wijze waarop het kantoor wordt gebruikt, geen essentiele voorziening. De rechtbank is onder deze omstandigheden en gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:423 van oordeel dat de kantoorruimte dient te worden aangemerkt als een verblijfsobject is in de zin van artikel 1, aanhef en onder q van de Wet BAG.
Het betoog van verweerder dat in een ophanden zijnde nieuwe versie van het Objectenhandboek wordt opgenomen dat toiletruimte een essentiële voorziening is voor kantoorruimte, maakt vorenstaand oordeel niet anders. Daargelaten of in die ophanden zijnde nieuwe versie inderdaad zal zijn opgenomen dat een kantoorruimte zonder toilet niet kan worden aangemerkt als verblijfsobject, is van belang dat deze versie nog niet in werking is getreden en daarom niet als uitgangspunt kan gelden.
3.5.
Het beroep is gegrond.
4. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. De door eiser gemaakte reiskosten bedragen € 20,96 (op basis van openbaar vervoer tweede klasse).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 20,96.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: