ECLI:NL:RBNHO:2016:9385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
14 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 986
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschade als gevolg van toename van verkeersbewegingen en geluidsbelasting in stedelijk gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om tegemoetkoming in planschade van eiser, die stelt dat zijn woning in waarde is gedaald door de openstelling van de busbrug De Binding voor autoverkeer. Eiser, eigenaar van de woning sinds 1981, heeft een verzoek ingediend om planschadevergoeding van € 45.000,- na een toename van verkeersbewegingen van 500 naar 7700 per etmaal. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, het planologisch nadeel van een toename van geluidsbelasting van 6 dB in redelijkheid als 'beperkt' heeft kunnen kwalificeren, gezien de ligging van de woning in een stedelijk gebied en het feit dat de wettelijke voorkeurgrenswaarde niet wordt overschreden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de geluidsoverlast en de waardedaling van de woning op een juiste manier heeft beoordeeld. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de geluidsbelasting in zijn tuin significant hoger is dan de voorkeurgrenswaarde. De rechtbank volgt de conclusie van verweerder dat de waardedaling van de woning, geschat op € 8.000,-, binnen het normaal maatschappelijk risico valt. Eiser heeft geen eigen taxatierapport overgelegd en zijn argumenten over de WOZ-waardes zijn niet overtuigend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/986

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Ouggaâli).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen en daarbij beslist het door eiser betaalde drempelbedrag van € 300,- niet te restitueren.
Bij besluit van 28 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. [naam] , senior adviseur werkzaam bij [naam bedrijf 1] .

Overwegingen

1. Eiser is vanaf 5 februari 1981 eigenaar van de woning [adres] . Hij stelt dat zijn woning aanzienlijk in waarde is gedaald als gevolg van het beperkt openstellen van de busbrug De Binding voor autoverkeer, buiten doordeweekse spitsuren, tussen de wijken Westerkoog en Westerwatering. Om deze openstelling mogelijk te maken heeft verweerder bij besluit van 28 april 2009 vrijstelling verleend van – voor zover hier van belang – “Uitwerkingsplan ‘Busroute – 502’ van het bestemmingsplan Westerwatering”.
Het perceel van eiser is gelegen vlakbij de busbrug. De achtertuin van eiser grenst aan De Binding. Het vrijstellingsbesluit heeft een toename van verkeer over de busbrug tot gevolg van 500 verkeersbewegingen per etmaal naar ca. 7700 verkeersbewegingen per etmaal. Op
18 maart 2010 is een verkeersbesluit genomen, waardoor de busbrug ook feitelijk is opengesteld voor autoverkeer. Eiser geeft aan dat de openstelling van de busbrug veel geluidsoverlast veroorzaakt, waardoor hij niet meer kan genieten van zijn tuin en waardoor hij ramen en deuren gesloten moet houden.
2. Op 2 april 2014 heeft eiser een verzoek om een tegemoetkoming in planschade ingediend. De planschade heeft, zo stelt eiser in beroep, een omvang van € 45.000,- .
3.1
Voor het nemen van een besluit op het verzoek van eiser heeft verweerder [naam bedrijf 1] als adviseur ingeschakeld. [naam bedrijf 1] heeft verweerder bij advies van 19 augustus 2014 geadviseerd om het verzoek af te wijzen. Dit advies heeft verweerder in het besluit van
7 september 2015 overgenomen. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3.2
Verweerder stelt, op grond van het advies, dat er sprake is van nadelige planologische gevolgen die bestaan uit een toename van het aantal verkeersbewegingen over De Binding, wat weer leidt tot een toename van de geluidsbelasting op de achtergevel en in de tuin van eiser van ongeveer 6dB. De maximale geluidsbelasting op de achtergevel van de woning van eiser blijft daarbij echter ruimschoots beneden de voorkeurgrenswaarde van 48dB uit de Wet geluidhinder. Deze gegevens over de toename van de geluidsbelasting heeft verweerder ontleend aan het akoestisch rapport van [naam bedrijf 2] van 22 juni 2008, aangevuld op 12 juni 2009, dat ten grondslag is gelegd aan de planologische wijziging en waarin de effecten van het openstellen van de busbrug zijn onderzocht voor onder meer verkeerslawaai. Verweerder kwalificeert het planologisch nadeel bestaande uit de toename van de geluidsbelasting met 6dB als ‘beperkt’. Verweerder heeft hierbij de specifieke omstandigheden van het geval betrokken, zoals het feit dat de woning van eiser is gelegen in een zeer verstedelijkt gebied, waar een redelijk denkend en handelend koper op voorhand een geluidsbelasting door het wegverkeer zal verwachten, alsmede dat de geluidsbelasting in de nieuwe situatie ruimschoots beneden de voorkeurgrenswaarde van 48 dB valt en past binnen een woongebied waarin de woning van eiser is gelegen.
Verweerder heeft de daling van de waarde van de woning van eiser als gevolg van deze nadelige gevolgen getaxeerd op € 8.000,-, hetgeen een waardevermindering van 3% inhoudt. Alhoewel sprake is van een planologisch nadeel van € 8.000,-, stelt verweerder zich op het standpunt dat de planologische wijziging (de openstelling van de busbrug voor autoverkeer) in de lijn der verwachtingen lag, waardoor de schade onder het normaal maatschappelijk risico valt en op grond van artikel 6.1, eerste lid, en artikel 6.2 van de Wet ruimtelijk ordening (Wro) voor rekening van eiser behoort te blijven. Verweerder ziet namelijk geen verschil in uitwerking tussen deze planologische maatregel en een verkeersmaatregel. Met betrekking tot de egalité-jurisprudentie bij verkeersbesluiten is de regel dat tijdelijke of structurele verkeersmaatregelen in beginsel als normale maatschappelijk ontwikkeling worden beschouwd. Omdat het nadeel hier ‘beperkt’ is, is er geen aanleiding hiervan af te wijken, aldus verweerder. Verweerder concludeert daarom dat er geen aanleiding is voor een tegemoetkoming in de schade.
4. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het vrijstellingsbesluit, nu dit een toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg heeft, leidt tot een voor eiser nadeliger positie. Partijen zijn echter verdeeld over de omvang en de waardering van het planologisch nadeel en omtrent de vraag voor wiens rekening de schade dient te komen.
6.1
Eiser voert aan dat verweerder de geluidsoverlast die hij ondervindt ten gevolge van de toename van verkeer over De Binding ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘beperkt’. Verweerder gaat, door zich te richten op de voorkeurgrenswaarde van 48dB op de achtergevel, voorbij aan de geluidsoverlast die wordt ondervonden in de tuin. De voorkeurgrenswaarde van 48dB is voorts geen enkele indicatie voor de werkelijke geluidsbelasting gedurende de dag, aldus eiser. Hij stelt dan ook dat de geluidsbelasting altijd veel hoger ligt dan de voorkeurgrenswaarde van 48dB.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de ligging van de woning in een stedelijk gebied nabij een doorgaande weg en gelet op het feit dat de wettelijke voorkeurgrenswaarde niet wordt overschreden, het planologisch nadeel bestaande uit een toename van de geluidsbelasting van 6 dB, in redelijkheid als ‘beperkt’ heeft kunnen kwalificeren. Daarbij heeft verweerder zich in redelijkheid kunnen baseren op het akoestisch rapport van [naam bedrijf 2] . Volgens vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade baseren op een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige, indien uit dat advies blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies van dat advies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in deze zaak geen sprake is.
De stelling van eiser dat verweerder niet de werkelijke geluidsbelasting op het perceel van eiser heeft betrokken in zijn besluitvorming, is door eiser niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld een rapport van een deskundige. Het betoog faalt.
7.1
Eiser bestrijdt vervolgens de vaststelling van de waardedaling op een bedrag van € 8.000,-. Hij voert aan dat uit de taxatie waar deze waardedaling op is gebaseerd onvoldoende blijkt hoe men tot dit bedrag is gekomen. Zo is niet duidelijk met welke factoren rekening is gehouden bij de taxatie. Eiser stelt verder dat lokale kennis ontbreekt over onder meer de problematiek rond de ontsluiting van Westerwatering en de strijd om de openstelling van de busbrug. Terwijl dergelijke factoren wel degelijk van invloed zijn op de waarde van de woning.
Eiser stelt dat de waardedaling van zijn woning als gevolg van de openstelling van de busbrug € 45.000,- is. Hij baseert zich hierbij op de som van de volgende correcties op de door de heffingsambtenaar van verweerder in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, [adres] :
  • correctie bij uitspraak van deze rechtbank van 19 november 2013 (zaaknummer AWB 13/1095) van de voor 2012 vastgestelde WOZ-waarde met - €12.000,- ;
  • correctie bij beslissing op bezwaar van de voor 2013 vastgestelde WOZ-waarde met - € 8.000,-;
  • correctie bij beslissing op bezwaar van de voor 2014 vastgestelde WOZ-waarde met - € 25.000,-.
Al deze correcties zijn ingegeven door het feit dat bij de waardering geen rekening is gehouden met de ligging van de woning vlakbij de busbrug en volledig hieraan toe te rekenen, aldus eiser. Een verklaring voor het grote verschil tussen de taxatie en de WOZ-waardes is niet gegeven. Er is gelet hierop sprake van een waardedaling van 17,8%. Deze waardedaling gaat het normaal maatschappelijk risico ver te boven, aldus eiser.
7.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7718) vormt een verschil met de WOZ-waarde van een onroerende zaak niet zonder meer aanleiding om een taxatie in het kader van de bepaling van de omvang van planschade onjuist te achten. Daarbij is de rechtbank van oordeel - wat verder ook zij van het betoog van eiser dat de correcties op de WOZ-waardes hun grond uitsluitend vinden in de gevolgen de openstelling van de busbrug – dat van bovenmatige nadeel niet gebleken. Zoals hierboven overwogen, is planologisch nadeel op goede gronden als beperkt gekwalificeerd. Verweerder is vervolgens uitgegaan van een waardevermindering van circa 3%, (€ 8.000 van € 252.000), hetgeen past bij een beperkt planologisch nadeel. Indien ervan uitgegaan zou moeten worden dat de verlaging van de WOZ-waarde in 2012 naar € 225.000, zoals vastgesteld bij de uitspraak van 19 november 2013 door deze rechtbank en dus na ingebruikneming van de busburg,mede gerelateerd kan worden aan de openstelling van de busbrug, dan is nog steeds geen sprake van een bovenmatige waardevermindering van de woning, die voor tegemoetkoming door verweerder in aanmerking komt. Daarbij is van belang dat de planologische wijziging, gelet op de ruimtelijke structuur van de omgeving en het beleid van de gemeente, een in de lijn der verwachting normale maatschappelijke ontwikkeling is. Dat de verlaging van de WOZ-waarde na 2012 ook (deels) gerelateerd zou moeten worden aan de opstelling van de busbrug, is niet voldoende onderbouwd, zodat van een door eiser gestelde waardevermindering van € 45.000,- niet kan worden uitgegaan. Eiser heeft evenmin een eigen taxatierapport ingebracht.
7.3
Overigens wijst de rechtbank eiser er op dat de datum waarop het gestelde schadeveroorzakend besluit in werking is getreden, heeft te gelden als peildatum voor het antwoord op de vraag of ten gevolge van dit besluit schade is geleden. Eisers methode om toenames in WOZ-waardes van verschillende jaren bij elkaar op te tellen is met deze regel in strijd.
8. Nu het planologisch nadeel als beperkt kan worden gekwalificeerd en de waardering van de schade die daarvan het gevolg is gewaardeerd kan worden op € 8.000,-, althans niet bovenmatig of onevenredig is, is verweerder op goede gronden tot de conclusie gekomen dat, mede gelet op de context en de omgeving, deze schade valt onder het normaal maatschappelijk risico.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.