3.4.Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 3, 5, 6 ,7 en 8 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
met betrekking tot feit 1:
Op 15 april 2016 doet [slachtoffer 1] aangifte van diefstal, fraude en oplichting in de periode van 16 maart 2016 tot en met 15 april 2016 te Oostzaan en verklaart dat zij via de datingssite Tinder op 16 maart 2016 een date had met [verdachte] . Hij vertelt dat hij werkzaam is geweest in de advocatuur, maar daarmee is gestopt en terechtgekomen is bij de ING Bank. Hij is daar rayonmanager en zit in de ondernemingsraad. Hij weet dat zij al jaren klant is van ING, zowel zakelijk als privé, en dat zij een ‘hoofdpijndossier’ heeft. Hij weet ook dat zij een langdurig ziektebed achter de rug heeft. Voor haar voelt het vertrouwd en ze stelt zich erg kwetsbaar op. [verdachte] geeft aan dat hij haar wil helpen om over te stappen van de ABN AMRO Bank naar de ING Bank. Hij beschikt over een formulier met daarop al haar gegevens. Zij heeft het volste vertrouwen in [verdachte] . Op een gegeven moment zegt [verdachte] tegen haar dat hij druk bezig is met de bankzaken en dat hij een boetebedrag van € 3.786,- heeft moeten betalen. Hij zegt dit bedrag voor zijn rekening te nemen, maar nog € 5.000,- nodig te hebben om de overstap volledig te maken. Bij haar vrienden leent aangeefster € 5.000,- en geeft dit aan verdachte.
Op 8 april 2016 verklaart verdachte tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, dat hij nooit bij de ING heeft gewerkt.
met betrekking tot feit 3:
Op 28 september 2015 doet [slachtoffer 3] aangifte van fraude in de periode van 2 september 2015 tot en met 27 september 2015 te Heerhugowaard en verklaart dat zij via een datingssite in contact is gekomen met een man. Hij heet [verdachte] en werkt bij de ING. Op 16 september 2015 spreken ze af in Alkmaar. [verdachte] vertelt haar dat hij voor zijn baas twee telefoons moet aanvragen. Omdat hij zijn ID en bankpassen kwijt is, vraagt hij haar om abonnementen op haar naam te zetten. Na het weekeinde zou hij ze laten overschrijven. Bij T-mobile heeft [verdachte] een Samsung Galaxy S5 aangeschaft met een abonnement dat loopt tot 15 september 2017. Verder wil [verdachte] een tablet, een Apple Ipad mini retina. Hierna gaan [verdachte] en zij naar een KPN winkel, waar [verdachte] twee Apple Iphones 16GB met abonnement aanschaft. Via automatische incasso zal per maand € 72,50 per mobiele telefoon worden afgeschreven en is 2 x € 30,- in rekening gebracht voor de nieuwe aansluiting. Bij Vodafone heeft [verdachte] een abonnement voor een Apple iphone 6 afgesloten.
Die avond na het eten wordt [verdachte] gebeld door zijn baas. [verdachte] vertelt haar dat hij moet werken en is vervolgens met de tasjes met de tablet en de mobiele telefoons erin vertrokken. Hij laat niets meer van zich horen.
Bij haar aangifte heeft aangeefster de afgesloten contracten/ abonnementen overgelegd.
Op 8 april 2016 verklaart verdachte tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken, dat hij nooit bij de ING heeft gewerkt.
met betrekking tot feit 5:
Op 17 juli 2013 (blijkens proces-verbaal van 10 november 2013 gecorrigeerd) doet [slachtoffer 5] aangifte van oplichting over de periode van 22 mei 2013 tot 19 juni 2013 te Leiden en verklaart dat zij via internet een man heeft leren kennen onder de naam [naam 1] , geboren in augustus 1978 en woonachtig aan de Zilvermeeuwlaan 160 in Den Haag. Hij werkt voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Vanaf april 2013 spreken zij dagelijks af, meestal bij haar thuis. Op 22 mei 2013 leent zij € 4.200,- aan [naam 1] zodat een oom van hem een auto kan kopen in Goes. Via het werk van [naam 1] zou zij het bedrag diezelfde dag terugkrijgen. Op 24 mei 2013 laat [naam 1] op zijn telefoon aan haar zien dat er een fout is gemaakt en dat twee keer een bedrag van € 4.200,- op haar rekening is teruggestort. [naam 1] is verzocht het teveel teruggestorte bedrag van € 4.200,- terug te brengen naar zijn werk. [slachtoffer 5] heeft toen nogmaals € 4.200,- gepind en afgegeven aan verdachte.
[naam 1] heeft haar verteld dat hij samen met haar een auto wil kopen, dat hij dit via zijn werk kan doen en dat het financieel aantrekkelijk is als zij als zijn partner de aankoop doet. De auto zal op haar naam staan en zij zal de maandtermijnen via zijn werk krijgen. De auto kost € 29.500,-. In verband met de aankoop van een Audi bij autobedrijf Witteburg gevestigd op de Donau 120 te ‘s-Gravenhage sluit [slachtoffer 5] op 8 juni 2013 bij de ABN AMRO Bank een lening af van € 35.000,-. Op 10 juni 2013 en 11 juni 2013 hebben ze in totaal een bedrag van € 30.000,- contant opgenomen. Dit geldbedrag zou [naam 1] op 13 juni 2013 naar zijn werk meenemen. Op 12 juni 2013 is zij samen met [naam 1] naar Amsterdam gegaan. [naam 1] heeft op dat moment de € 30.000,- bij zich. [naam 1] zegt tegen haar dat hij het bedrag moet afgeven op het politiebureau aan de Warmoesstraat. Even later komt [naam 1] terug en zegt tegen haar dat de persoon van personeelszaken nog een bedrag van € 5.000,- moet hebben om de financiering van de auto te regelen. Omdat [naam 1] € 300,- bij zich heeft, pint zij € 4.700,-. Vervolgens gaat [naam 1] weer weg. Even later appt hij haar dat zijn moeder is opgenomen in het AMC en vraagt of zij daarheen wil komen. Korte tijd later appt [naam 1] dat het niet meer nodig is omdat zijn moeder is overleden.
Op 13 juni 2013 heeft verdachte telefonisch contact opgenomen met haar. Hij zou het geldbedrag nog steeds bij zich hebben. Het garagebedrijf moet begrip hebben voor de situatie. Daarna heeft [slachtoffer 5] geen contact meer kunnen krijgen met [naam 1] . [naam 1] heeft tot 3 juni 2013 gebruikt gemaakt van het telefoonnummer: [telefoonnummer] . Het nieuwe telefoonnummer van hem is [telefoonnummer].
Op 28 juli 2013 verklaart [getuige] , [vestigingsplaats] , dat op 8 juni 2013 een man en een vrouw een Audi A5 bij hem hebben gekocht. Bij het maken van de proefrit moet er een legitimatiebewijs overhandigd worden. Het viel de getuige op dat de man hier onmiddellijk de leiding nam en tegen de vrouw zei dat zij haar legitimatie moest overhandigen. Het aankoopbedrag komt op € 29.595,-. Vervolgens heeft de man gezegd dat er contant betaald gaat worden. Het contract wordt ook geregistreerd op naam van de vrouw. Bij het opmaken van het contract valt het de getuige op dat de vrouw verbaasd naar de man kijkt op het moment dat zij het bedrag ziet. De man zei tegen de vrouw dat zij het contract moet tekenen.
Uiteindelijk is de auto op de afgesproken afleverdatum op 12 juni 2013 niet opgehaald.
De [getuige] is werkzaam bij ABN AMRO Bank in Leiden en verklaart dat hij begin juni 2013 een krediet van € 35.000,- heeft verstrekt aan mevrouw [slachtoffer 5] . Bij haar was een man met wie zij zou trouwen. De getuige vindt het vreemd dat het niet getrouwde stel samen een krediet komt aanvragen. Uit ervaring weet de getuige dat dit in de Marokkaanse cultuur bijna niet voorkomt. De vrouw komt bij de aanvraag erg gesloten over en de getuige moet de woorden bijna uit haar trekken. Nadat het krediet is goedgekeurd, heeft mevrouw [slachtoffer 5] een dag later, in het gezelschap van dezelfde man, een bedrag van
€ 20.000,- opgenomen.
Op 5 maart 2015 verklaart verdachte tegenover de politie dat [slachtoffer 5] een ex-vriendin van hem is. De achternaam [naam 1] is de achternaam van zijn moeder. Hij herkent zichzelf op de hem getoonde foto.
met betrekking tot feit 6:
Op 12 juli 2013 doet [slachtoffer 6] aangifte van oplichting te Middelburg en verklaart dat zij bij ABN AMRO Bank werkt. Iets voor de meivakantie in 2013 komt er een man de bank binnen. De man kijkt haar steeds aan. Later komt hij weer de bank binnen en wil een rekening openen. Zij plant een afspraak met hem, maar de man komt dan niet opdagen. Op 13 mei 2013 komt zij de man tegen in de AH te Vlissingen. Hij geeft haar zijn telefoonnummer. De man is zeer overweldigend en flirtend. De man vraagt of zij een date met hem wil. De vrijdag daarop stuurt zij een appbericht naar het telefoonnummer [telefoonnummer]
De man vertelt dat hij jurist is en voor Meeuw werkt. Hij begint vrij snel over trouwen, kinderen en over geldzaken te praten. Hij vraagt naar haar spaargeld. Zij vraagt hem naar zijn naam. Daar doet de man een beetje vaag over. Uiteindelijk zegt hij dat hij [naam 2] heet. De man wint het vertrouwen van haar door over zijn eigen geldzaken te vertellen en te vertellen dat hij een Assurantie-B opleiding heeft gedaan. Op 20 mei 2013 spreken zij en de man af in Middelburg in een café. Daarna gaan zij naar haar woning. Hij vertelt haar dat hij een woning heeft gekocht boven restaurant Raymondo aan de Boulevard te Vlissingen en op zoek is naar een zaak waar hij meubels kan kopen. Hij vraagt haar of zij een hypotheek kan aangaan, zodat hij belastingvoordeel heeft op een auto. In de woning van [slachtoffer 6] voert de man een telefoongesprek over een jukebox die nog die avond betaald moet worden. De man vraagt of zijn zus € 1.500,- op de rekening van [slachtoffer 6] mag storten zodat zij dat bedrag er weer af kan halen. Uiteindelijk geeft zij haar rekeningnummer door. Met de man gaat zij naar Middelburg om daar het geld te pinnen. Ondertussen gaat de man naar een andere bank. Zij ziet dat er geen geld op haar rekening is gestort. De man vraagt vervolgens of hij het geld kan lenen. Zijn zus heeft niet begrepen dat het direct overgemaakt moest worden. Zij voelt weerstand, maar heeft wel € 1.200,- gepind en aan de man gegeven. Zij zegt dan dat zij erg twijfelt. De man geeft aan dat zij het geld binnen een paar dagen terug heeft. De dinsdag daarna geeft de man haar € 200,- terug. Dat geeft haar weer vertrouwen. Woensdag spreken zij weer af. Ze zijn bij haar thuis. De telefoon van de man gaat en hij wil direct weg. Zij zet hem af op het station in Middelburg. Zij vraagt nog naar haar geld en de man zegt dat hij het zal overmaken. Zij heeft haar geld niet gekregen.
Ter ondersteuning van haar aangifte heeft zij app-berichten van de periode 17 mei 2013 tot en met 23 mei 2013 bijgesloten, welke zij met [naam 2] heeft gehad. Zij heeft ook een foto van de man.
Op 15 maart 2015 verklaart verdachte tegenover de politie dat hij [slachtoffer 6] kent van de ABN. Hij is haar nog geld schuldig. Zij hebben een paar keer een date gehad.
met betrekking tot feit 7:
Op 1 juli 2013 doet [slachtoffer 7] aangifte van oplichting in de periode van 6 april 2013 tot en met 12 juli 2013 te Vlissingen en verklaart dat zij in de DA werkt en daar op 6 april 2013 in contact is gekomen met een man. Zij spreken af om iets te gaan drinken. De man vertelt dat hij [naam 3] heet en dat hij voor de ABN hackers opspoort. Na het eerste afspraakje volgen meer afspraken. Er wordt gesproken over samenwonen en trouwen. [naam 3] heeft grootse plannen. Om deze te realiseren stelt hij haar voor om een gezamenlijke ABN AMRO rekening te openen. Daar kunnen zij samen geld op storten. Op 22 april 2013 opent zij deze rekening. De rekening is ook voor de man, maar staat alleen op haar naam. Alleen zij heeft een pas van de rekening. Tot 26 mei 2013 heeft [naam 3] echter het pasje met de pincode in zijn bezit. Op 25 april 2013 neemt zij € 2.000,- op. [naam 3] staat op dat moment buiten. Het geld geeft zij aan [naam 3] om het op haar Raborekening te storten. Dat is nooit gebeurd. Later blijkt dat het gaat om een bedrag van € 2.800,-.
[naam 3] heeft verder een Ipad en een Iphone met een abonnement, dat op naam van haar staat, in zijn bezit. Via een simwisseling heeft zij wel de abonnementen. Zij heeft de Iphone voor [naam 3] aangeschaft, omdat hij haar daarom gevraagd heeft en hij zoveel voor haar doet. De Ipad heeft hij zonder haar toestemming meegenomen. Op 27 mei 2013 heeft [naam 3] € 1.500,- aan haar teruggegeven. De overige € 500,- en de Ipad heeft zij nooit teruggekregen. Zij is er achter gekomen dat [naam 3] bij de reclassering bekend is als [verdachte] . Het door [naam 3] gebruikte telefoonnummer is: [telefoonnummer]
Bij haar aangifte heeft ze een foto van [naam 3] bijgesloten.
De [getuige] kent verdachte als [verdachte] , desgevraagd door [slachtoffer 7] . Hij kent hem via de stichting Door. [verdachte] werkte daar niet, maar zat daar in de opvang. De stichting Door vangt mensen op via de reclassering. [verdachte] heeft een maand of drie bij stichting Door gewoond.
Op 15 maart 2015 verklaart verdachte tegenover de politie dat hij [slachtoffer 7] goed kent. Het is een ex-vriendin van hem en heeft een paar maanden een relatie met haar gehad. Dat was in april/mei 2013. Zijn bijnaam is [naam 4] . Verdachte herkent zich op een getoonde foto.
Hij is haar iets schuldig. Het klopt dat voor haar een Iphone en een Ipad abonnement is afgesloten.
met betrekking tot feiten 5, 6 en 7:
Op 7 april 2015 relateert verbalisant Van Rosevelt dat hij in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte de historische rekeningafschriften van verdachte over de periode 1 januari 2013 tot en met 25 maart 2015 bij de ABN AMRO Bank heeft ingevorderd en verkregen. Gebleken is dat verdachte niet over een legaal inkomen beschikt. Verder merkt verbalisant op dat op de bankafschriften normale uitgaven voor voeding, kleding, verzekeringen en eventuele vaste lasten zoals huur en energie, ontbreken.
met betrekking tot feit 8:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 8 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 8 juni 2016, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 163);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant] d.d. 3 mei 2016 (dossierpagina’s 402 en 403);