ECLI:NL:RBNHO:2016:5346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
15/870556-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door middel van babbeltruc gericht op hoogbejaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en diefstal door middel van een babbeltruc. De verdachte heeft in de periode van 19 januari 2015 tot en met 3 juni 2015 meerdere hoogbejaarde slachtoffers benaderd via de telefoon. Zij deed zich voor als medewerkster van verschillende banken en de politie, en wist op slinkse wijze het vertrouwen van de slachtoffers te winnen. Door hen te overtuigen dat zij hun pincode moesten geven voor een zogenaamd veiligheidsdoel, heeft zij hen weten te bedriegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal veertien slachtoffers heeft gemaakt, waarbij zij telkens de pincode van hun bankpas heeft ontfutseld. Na het verkrijgen van deze pincodes heeft de verdachte, vaak in combinatie met mededaders, geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers opgenomen met de gestolen bankpassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers, de ernst van de feiten en de impact die deze oplichting heeft gehad op de slachtoffers. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door haar handelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870556-15
Uitspraakdatum: 30 juni 2016
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 november 2015 en 16 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Rome (Italië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
feitelijk verblijvend op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- het standpunt van de officier van justitie, mr. G. Visser, dat ertoe strekt dat de rechtbank het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en haar hiervoor zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
- hetgeen door verdachte en mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage en raadsman van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, alsmede wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 januari 2015 tot en met 3 juni 2015
te Amsterdam en/of te Wormer, gemeente Wormerland en/of te Moordrecht, gemeente Zuidplas en/of te Apeldoorn en/of te Voorthuizen, gemeente Barneveld en/of te Volendam, gemeente Edam-Volendam en/of te Kortenhoef, gemeente Wijdemeren en/of te Landsmeer en/of te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen en/of Baarn en/of Diemen,
althans in Nederland,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] heeft/hebben bewogen tot het ter beschikking stellen van de pincode (van haar/zijn bankpas), in elk geval van (een) gegeven(s),
hebbende verdachte (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(zaak 1)
- die [slachtoffer 1] op 19 januari 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of haar daarbij vragen heeft gesteld over het (zogenaamd) krijgen van een nieuwe bankpas en/of door het vertrouwen van die (op leeftijd zijnde) [slachtoffer 1] te winnen, de pincode behorende bij die bankpas ontfutseld,
(zaak 2)
- die [slachtoffer 2] op 6 februari 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of daarbij, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 2] te winnen, (in een 50 minuten durend telefoongesprek) de pincode behorende bij die bankpas ontfutseld,
(zaak 3)
- die [slachtoffer 3] op 12 februari 2015 gebeld en zich daarbij voorsteld en/of voorgedaan als medewerkster van de Landelijke Politie en/of haar daarbij heeft verteld dat de politie een vrouw had aangehouden bij een pinautomaat en dat die vrouw de pinpas van die [slachtoffer 3] in haar bezit had en/of haar diverse vragen over haar pinpas heeft gesteld en/of daarbij, door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 3] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 5)
- die [slachtoffer 4] op 27 februari 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de Rabobank en/of haar daarbij vragen heeft gesteld over een brief die de bank zou hebben gestuurd waarin stond dat haar (Vermeers') bankpas moest worden omgewisseld voor een veiliger exemplaar en heeft aangeboden de bankpas van die [slachtoffer 4] voor haar om te wisselen en/of daarbij, door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 4] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 8)
-die [slachtoffer 5] op 23 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de politie en/of haar daarbij verteld dat de politie twee bankpakjes had gevonden op naam van die [slachtoffer 5] en/of gevraagd of er nog geld op haar rekening()en) stond en/of daarbij, door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 5] te winnen, de pincode behorende bij een van die bankpassen ontfutseld,
(zaak 10)
-die [slachtoffer 6] op 26 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de Rabobank en/of hem daarbij diverse vragen gesteld over het al dan niet aanvragen van een nieuwe bankpas en/of door het vertrouwen van die [slachtoffer 6] te winnen, de pincode behorende bij die bankpas ontfutseld,
(zaak 11)
- die [slachtoffer 7] op 27 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of hem daarbij diverse vragen gesteld over het al dan niet aanvragen van een nieuwe bankpas en/of hem heeft gevraagd dat als hij zijn oude pincode wilde houden hij die pincode moest geven en/of door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 6] te winnen, de pincode behorende bij zijn bankpas ontfutseld,
(zaak 14)
- die [slachtoffer 8] op 7 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de bank en/of hem daarbij heeft verteld dat hij een nieuwe bankpas zou krijgen en/of dat zij haar pincode moest geven zodat zij deze pincode kon blijven behouden en/of door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 8] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 16)
- die [slachtoffer 9] op 16 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of daarbij verteld dat er geld van haar rekening was gehaald en/of daarbij gezegd dat ze de bankpas wel wilde blokkeren maar dat ze daarvoor wel de pincode nodig had en/of door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 9] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 17)
- die [slachtoffer 10] op 17 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de bank en/of daarbij meerdere vragen heeft gesteld/heeft gesproken over de nieuwe bankpas die [naam] zou gaan krijgen en/of door het vertrouwen van die [slachtoffer 10] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 19)
- die [slachtoffer 11] op 20 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ABN-AMRObank en/of die [slachtoffer 11] verteld dat de bank bezig was alle rekeninghouders beter te beveiligen en/of door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 11] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 20)
- die [slachtoffer 12] op 22 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of die [slachtoffer 12] verteld dat haar pinpas was gestolen en dat er al 2000 Euro van haar rekening was gehaald en dat haar bankpas geblokkeerd moest worden en dat zij (verdachte) daar wel haar pincode voor nodig had en/of door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 12] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 21)
- die [slachtoffer 13] op 24 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of daarbij allerlei vragen heeft gesteld over het (veilig) gebruik van bankpassen en/of daarbij, door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 13] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 22)
- die [slachtoffer 14] op 26 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de politie Amsterdam-Amstelland en verteld dat [slachtoffer 14] 's INGbankpas was gevonden en dat er iemand was opgepakt die haar ( [slachtoffer 14] 's) bankpas had en/of dat er bij die bankpas een briefje zat met diverse nummers en/of dat zij (verdachte) die nummers wilde controleren en/of daarbij, door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 14] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 25)
- die [slachtoffer 15] op 28 mei 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de bank en/of die [slachtoffer 15] verteld dat zij een nieuwe bankpas zou krijgen en/of die [slachtoffer 15] de vervaldatum op haar (huidige) bankpas wilde controleren en/of diverse vragen aan die [slachtoffer 15] gesteld en/of daarbij, door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 15] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 26)
- die [slachtoffer 16] op 3 juni 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de INGbank en die Buinik vragen gesteld over een (zogenaamd door de bank gezonden brief) en/of daarbij door het vertrouwen van die (op hoge leeftijd zijnde) [slachtoffer 16] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
waardoor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 8] en/of die [slachtoffer 9] en/of die [slachtoffer 10] en/of die [slachtoffer 11] en/of die [slachtoffer 12] en/of die [slachtoffer 13] en/of die [slachtoffer 14] en/of die [slachtoffer 15] en/of die [slachtoffer 16] werd(en) bewogen tot bovenomschreven ter beschikkingstelling;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 10 maart 2015 tot en met 27 mei 2015 te Amsterdam en/of Zaandijk en/of te Assendelft en/of te Westzaan, gemeente Zaanstad en/of Diemen, althans in Nederland,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 17] en/of [slachtoffer 18] en/of [slachtoffer 19] en/of [slachtoffer 20] te bewegen tot de ter beschikkingstelling van de bij haar/hun pinpas behorende pincode, in elk geval van (een) gegeven(s), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(zaak 7)
- die [slachtoffer 17] op 10 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van een bank (ING) en/of vragen gesteld over een toegezonden formulier en/of over "veilig omgaan" met je betaalpas en/of over het toezenden van een nieuwe betaalpas en daarmee het vertrouwen van die [slachtoffer 17] te winnen en achter de bij haar pinpas behorende pincode te komen,
(zaak 9)
- die [slachtoffer 18] op 17 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de ING-bank en/of gevraagd waarom zij het enquêteformulier nog niet had teruggestuurd althans een aantal vragen heeft gesteld en aldus heeft getracht achter de bij de bankpas van die [slachtoffer 18] behorende pinpas te komen,
(zaak 15)
- die [slachtoffer 19] op 10 april 2015 gebeld en zich daarbij heeft voorgedaan en/of voorgesteld als medewerkster van de klantenservice van de ING en/of (vervolgens) die [slachtoffer 19] allerlei vragen heeft gesteld over een toegezonden formulier en hoe veilig [slachtoffer 19] met haar betaalpas omgaat en/of gezegd dat de bank de code van haar pas wil wijzigen in vijf cijfers in verband met de veiligheid en aldus heeft getracht achter de bij die bankpas horende pincode te komen,
(zaak 24)
- die [slachtoffer 20] op 27 mei 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en/of voorgedaan als medewerkster van de politie Zaanstad en/of aan die [slachtoffer 20] verteld dat haar portemonnee was gevonden en dat de dader vast zat en dat er meerdere briefjes met daarop meerdere nummers in haar portemonnee zouden zitten en dat de politie dubbel blind wilde checken of er geld van de rekening van die [slachtoffer 20] was opgenomen en dat de politie de nummers wilde controleren en aldus heeft getracht achter de bij de bankpas van die [slachtoffer 20] behorende pincode te komen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 februari 2015 tot en met 12 mei 2015 te Amsterdam en/of te Vijfheerenlanden en/of te Diemen en/of Beverwijk en/of Weesp en/of Venlo althans in Nederland,
te samen en in vereniging met een ander en/of anderen althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] (zaak 2) en/of [slachtoffer 3] (zaak 3) en/of [slachtoffer 4] (zaak 5) en/of [slachtoffer 5] (zaak 8) en/of [slachtoffer 6] (zaak 10) en/of [slachtoffer 7] (zaak 11) en/of [slachtoffer 21] (zaak 13) en/of [slachtoffer 8] (zaak 14) en/of [slachtoffer 9] (zaak 16) en/of [slachtoffer 10] (zaak 17) en/of [slachtoffer 22] (zaak 18) en/of [slachtoffer 11] (zaak 19) en/of [slachtoffer 12] (zaak 20) en/of [slachtoffer 13] (zaak 21) en/of [slachtoffer 23] (zaak 23), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (telkens) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door middel van gebruikmaking van (een) gestolen pinpas(sen) en de daarbij behorende (ontfutselde) pincodes).

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.1.
Bewijsmotivering
De raadsman heeft – op gronden zoals nader uiteengezet in de ter zitting voorgedragen pleitnotities – betoogd dat het bewijs voor alle ten laste gelegde feiten tekort schiet en dat integrale vrijspraak moet volgen.
Met name heeft de raadsman de bewijskracht betwist van de herkenning van verdachte door verbalisanten aan de hand van camerabeelden of afbeeldingen daarvan.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de herkenning door verbalisanten in tapgesprekken van de stem van verdachte te onbetrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat een reëel alternatief scenario denkbaar is, namelijk dat niet verdachte, maar een zus of nicht van haar, met een op die van verdachte lijkende stem, deelnemer is aan de afgeluisterde gesprekken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt.
Zaaksdossier 26
Uit de aangifte van [slachtoffer 16]
(zaaksdossier 26)blijkt dat zij op 3 juni 2015 rond 18.00 uur werd gebeld door een mevrouw die zei dat zij van de ING bank was. De vrouw stelde vragen over een brief die de bank gestuurd zou hebben en wilde het rekeningnummer en de pincode van aangeefster weten. Omdat aangeefster de vrouw vertrouwde, heeft zij haar rekeningnummer en pincode gegeven. (dossierpagina 817)
Dit telefoongesprek is door de politie ‘live’ uitgeluisterd via het getapte telefoonnummer [telefoonnummer 1]
(hierna ook: [telefoonnummer 1] ). De politie heeft aan de hand van het gebelde telefoonnummer de naam en het adres van aangeefster achterhaald en is naar aanleiding van de inhoud van het gesprek naar de woning van aangeefster gegaan. (dossierpagina 822/823)
Rond 19.07 uur zag een verbalisant dat een vrouw de centrale toegangsdeur opende van het appartementencomplex waar aangeefster woont en naar binnen ging. Vijf minuten later kwam de vrouw weer naar buiten. Verbalisant is de vrouw gevolgd en zag dat zij aan de bestuurderszijde in een blauwe Peugeot 307 stapte. Hij herkende haar als verdachte [verdachte] en heeft haar aangehouden. (dossierpagina 258)
In de middenconsole van de blauwe Peugeot werd een Samsung GT-E-1270 telefoon aangetroffen met het IMEI-nummer 356506069356323. (dossierpagina 298) Gebleken is dat in de telefoon met dit IMEI-nummer het telefoonnummer [telefoonnummer 1] zat. Het laatste gesprek dat met deze telefoon werd gevoerd, was een gesprek van 18 minuten naar het vaste telefoonnummer van aangeefster [slachtoffer 16] . (dossierpagina 297) Op de simkaart van deze telefoon waren geen contacten opgeslagen. De geregistreerde uitgaande gesprekken betroffen steeds oproepen naar vaste nummers in de regio Amsterdam (020), waarbij opvalt dat in de overgrote meerderheid van de gevallen de gespreksduur nul of slechts enkele seconden bedraagt. (dossierpagina 301/302)
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het laatste cijfer van een IMEI-nummer van een mobiele telefoon een zogenaamd
check digitis. Het IMEI-nummer van een toestel wordt over het netwerk verzonden zonder het check digit. Om die reden eindigt een geregistreerd IMEI-nummer in historische verkeersgegevens of een tap altijd op een 0. Dit verklaart dat bijvoorbeeld het IMEI-nummer 356506069356323 in het dossier ook voorkomt als nummer 356506069356320. Dit betreft dus het zelfde IMEI-nummer. Mutatis mutandis geldt voor alle IMEI-nummers die in het dossier voorkomen, dat hetzelfde IMEI-nummer ofwel op een 0 ofwel op een ander cijfer kan eindigen.
In de blauwe Peugeot werd ook een Samsung GT-E1200i telefoon aangetroffen, met het IMEI-nummer 356893066755693. In de telefoon zat een simkaart met het nummer [telefoonnummer 2] . Bij de opgeslagen sms-berichten stond onder meer een bericht met de tekst
Goede morgen heeft u de woning in Zoetermeer nog gr. [voornaam verdachte] .Bij de contacten stond onder meer het nummer [telefoonnummer 3] met de vermelding ‘Ma’. Laatstgenoemd nummer bleek in de landelijke politiesystemen door meerdere personen als telefoonnummer te zijn opgegeven, waaronder de moeder van verdachte, wonende in Capelle aan den IJssel. (dossierpagina’s 305 t/m 308) De rechtbank leidt uit deze gegevens af dat de Samsung GT-1200i uit de blauwe Peugeot door verdachte als privé telefoon werd gebruikt.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is vergelijkend spraakonderzoek verricht. Hierbij is onder meer het 18 minuten durende gesprek dat op 3 juni 2015 rond 18.00 uur via het nummer [telefoonnummer 1] werd gevoerd vergeleken met de audio-opnamen van de politieverhoren van verdachte (het ‘vergelijkingsmateriaal’). De deskundige van het NFI komt tot de conclusie dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer juist is de hypothese dat dit gesprek is geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal (dat wil zeggen: verdachte), dan wanneer juist is de hypothese dat het gesprek is geproduceerd door een andere vrouwelijke spreker met een vergelijkbare taalachtergrond als de spreker van het vergelijkingsmateriaal (NFI-rapport d.d. 19 mei 2016).
Eerste tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – kort gezegd – [slachtoffer 16] (zaaksdossier 26) heeft opgelicht, zoals onder feit 1 ten laste gelegd, door middel van een zogeheten babbeltruc, die erin bestond dat verdachte die [slachtoffer 16] heeft gebeld, waarbij zij, verdachte, zich voordeed als medewerkster van de ING-bank en [slachtoffer 16] de pincode behorende bij haar bankrekening heeft ontfutseld.
Onderzoek telecom
In het onderhavige politieonderzoek – onderzoek Dexter – zijn 26 aangiften (zaaksdossiers) onderzocht. Gebleken is dat bij deze 26 zaken vier verschillende telefoons (IMEI-nummers) en zes verschillende telefoonnummers zijn gebruikt, te weten (dossierpagina 195/196):
IMEI-nummers telefoonnummers
356561063162900 [telefoonnummer 4]
[telefoonnummer 5]
[telefoonnummer 6]
356893062702180 [telefoonnummer 8]
356893066766150 [telefoonnummer 9]
356506069356320 [telefoonnummer 1]
Zaaksdossiers 7, 8, 15, 21 en 22
De deskundige van het NFI komt in het vergelijkend spraakonderzoek met betrekking tot het materiaal dat afgeluisterde babbeltrucgesprekken omvat van alle genoemde telefoon-nummers (met uitzondering van [telefoonnummer 4] ) – ook wel aangeduid als ‘het betwiste materiaal’ – tot de volgende conclusie:
Vanwege de zeer sterke overeenkomsten, ook op inhoud, tussen de verschillende ‘babbeltrucgesprekken’ (…) is naar mijn overtuiging aan te nemen dat dit materiaal steeds is geproduceerd door dezelfde vrouwelijke spreker.
De rechtbank merkt hierbij terzijde op dat in het overzicht van het betwiste materiaal, zoals weergegeven in tabel 3a op de pagina's 5 en 6 van het NFI-rapport, bij de onderdelen B21, B22 en B23 (zaaksdossier 26) als degene die gebeld wordt ‘mw. Schalkwijk’ wordt vermeld. Uit het dossier blijkt dat dit een evidente misslag betreft. De rechtbank leest in plaats van ‘Schalkwijk’: ‘ [slachtoffer 16] ’.
Uit het spraakonderzoek komt voorts als conclusie naar voren dat het
waarschijnlijkeris wanneer juist is de hypothese dat het betwiste materiaal is geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal (verdachte), dan wanneer juist is de hypothese dat het materiaal is geproduceerd door een andere vrouwelijke spreker met een vergelijkbare taalachtergrond als de spreker van het vergelijkingsmateriaal. In de reeks van waarschijnlijkheidstermen van het NFI past deze term bij een bewijskracht in de orde van grootte van 10-100.
De rechtbank interpreteert deze conclusie aldus dat het volgens de deskundige waarschijnlijk is dat de afgeluisterde babbeltrucgesprekken in de zaaksdossiers 7, 8, 15, 21, 22 en 26 door verdachte zijn gevoerd. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van andere uit het onderzoek blijkende omstandigheden (de zogenaamde ‘prior odds’) die van invloed zijn op de eindconclusie van de rechtbank.
De deskundige van het NFI concludeert tevens dat de bevindingen van het onderzoek
waarschijnlijkerzijn wanneer de hypothese juist is dat het zogenoemde ‘aanvullend betwiste materiaal’ – spraakuitingen van sprekers die gebruik maken van telefoonnummer [telefoonnummer 10] – is geproduceerd door de spreker van het vergelijkingsmateriaal (verdachte), dan wanneer juist is de hypothese dat het materiaal is geproduceerd door een andere vrouwelijke spreker met een vergelijkbare taalachtergrond als de spreker van het vergelijkingsmateriaal.
De deskundige komt tot slot tot de conclusie dat de bevindingen van het onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn onder de hypothese dat het aanvullend betwiste materiaal afkomstig is van dezelfde spreker als het materiaal dat bestaat uit de afgeluisterde babbeltrucgesprekken, dan onder de hypothese dat het dit materiaal afkomstig is van een andere vrouwelijke spreker met dezelfde taalachtergrond. In de waarschijnlijkheidsreeks van het NFI komt deze laatste term overeen met een bewijskracht in de orde van grootte van 100 tot 10.000.
Uit historische verkeersgegevens blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 10] werd gebruikt in een toestel voorzien van IMEI-nummer 356933030741220. Ook het voornoemde telefoonnummer [telefoonnummer 8] is gebruikt in het toestel met IMEI-nummer 356933030741220. (dossierpagina 219)
Bij de Sociale Dienst te Amsterdam had verdachte opgegeven dat zij onder andere gebruik maakte van het nummer [telefoonnummer 10] . (dossierpagina 240) In een afgeluisterd gesprek van dit laatstgenoemde telefoonnummer van 20 mei 2015 (dossierpagina 245) wordt de beller ‘ [voornaam verdachte] ’ genoemd en wordt gesproken over de gezondheid van een moeder. Verdachte heeft ter terechtzitting van 16 juni 2016 verklaard dat zij degene is die in dat gesprek [voornaam verdachte] wordt genoemd en dat het gesprek over haar moeder gaat. Verdachte maakte als het zo uitkwam gebruik van dit telefoonnummer, veelal om te informeren naar de toestand van haar moeder, aldus verdachte ter zitting.
Voorts is uit zendmastgegevens gebleken dat de telefoons met de IMEI-nummers 356561063162900, 356893062702180, 356893066766150 en 356506069356320 bovengemiddeld vaak de zendmast aan de [zendmast] in Diemen aanstralen. Deze zendmast is op hemelsbreed 470 meter afstand gelegen van de [adres] , het toenmalige woonadres van verdachte. (dossierpagina 204 e.v.)
Conclusie met betrekking tot de zaaksdossiers 7, 8, 15, 21 en 22 in feit 1 c.q. feit 2
Op grond van het vorenstaande, bezien in onderling verband en samenhang met de bewezenverklaring ten aanzien van zaaksdossier 26 en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (zoals eventueel later in een aanvulling op dit vonnis op te nemen) en overwegingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de oplichtingen, dan wel de poging daartoe zoals onder 1 en 2 ten laste gelegd met betrekking tot de zaaksdossiers 7, 8, 15, 21 en 22, in welke zaken sprake is van afgeluisterde babbeltrucgesprekken, heeft gepleegd, een en ander op de wijze zoals hierna onder ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
Nader met betrekking tot het onderzoek telecom
Uit het telecomonderzoek is gebleken dat de hiervoor genoemde vier telefoons en zes telefoonnummers, die bovengemiddeld vaak de zendmast aan de [zendmast] te Diemen aanstralen, volgtijdelijk na elkaar in gebruik zijn genomen. De nummers waren telkens prepaid nummers. De telefoons en telefoonnummers werden slechts korte tijd gebruikt en daarna kennelijk niet meer. De gebruiker wisselde derhalve regelmatig van telefoon en/of simkaart. Voorts blijkt uit de communicatiegegevens dat de telefoons alleen werden gebruikt voor het plegen of pogen te plegen van babbeltrucs. Er werden voornamelijk vaste telefoonnummers gebeld van personen met een hoge leeftijd, over het algemeen in de regio Amsterdam en omstreken. Daarnaast werd er gebeld naar het informatienummer 1888, zorginstellingen en apotheken. Uit tapgesprekken is gebleken dat op deze manier werd getracht telefoonnummers van potentiële slachtoffers te achterhalen. (dossierpagina's 188 en 196/197)
De rechtbank herhaalt hier de conclusie van het NFI, inhoudende dat het waarschijnlijk is dat alle via genoemde nummers afgeluisterde gesprekken door verdachte zijn gevoerd.
Voorts is uit het taponderzoek niet gebleken dat door anderen dan verdachte met deze nummers gesprekken zijn gevoerd. Het voorgaande levert minst genomen een aanwijzing op dat ook de via genoemde nummers gevoerde gesprekken die niet zijn getapt, door verdachte zijn gevoerd.
Pintransacties
Naast de telecomgegevens biedt het dossier in verscheidene zaaksdossiers nog andere aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten.
In meerdere zaken is met behulp van een gestolen pinpas en de daarbij behorende, via een babbeltruc verkregen, pincode geld opgenomen van de bankrekening van het slachtoffer. Deze diefstallen zijn onder 3. ten laste gelegd.
Opvallend is dat de pintransacties vaak plaatsvinden binnen een (zeer) kort tijdsbestek na het babbeltrucgesprek (zaaksdossiers 1, 3, 10, 14, 17 en 19). In een enkel geval vallen de pintransactie en het babbeltrucgesprek zelfs samen in de tijd (zaaksdossiers 16 en 20). Dit duidt op betrokkenheid van de persoon die het babbeltrucgesprek voert bij het pinnen.
Daarbij acht de rechtbank van belang dat de telefoon waarmee het babbeltrucgesprek wordt gevoerd meestentijds een zendmast aanstraalt in de directe omgeving van de pinautomaat waar wordt gepind (zaaksdossiers 14, 16, 17, 19 en 20).
Ambtshalve herkenning camerabeelden (zaken 1, 3, 10, 14 , 16, 17, 19 en 20)
Van de meeste van de onder feit 3 begrepen pintransacties zijn camerabeelden verkregen. Het dossier bevat prints van deze beelden. Daarnaast zijn ter zitting onder meer digitale stilstaande beelden getoond van de zaken 1, 3, 10, 14 en 17 , alsmede bewegende beelden van zaak 19.
Op de beelden van de pintransacties is telkens een persoon te zien die het haar en het gezicht afschermt door een muts/pet en sjaal. Voor zover zichtbaar, passen de uiterlijke kenmerken van de persoon die pint bij het signalement van verdachte. Hierbij gaat het met name om de spitse neus en de vorm en stand van de ogen.
Daar komt bij dat de persoon die pint in een aantal gevallen kleding draagt die sterke gelijkenissen vertoont met kledingstukken die bij de doorzoeking van de toenmalige woning van verdachte in beslag genomen zijn (zaaksdossiers 1, 3, 10, 16, 19 en 20).
Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij op de camerabeelden van de pintransacties de persoon die voor de pinautomaat staat, herkennen als verdachte, dan wel dat deze persoon grote gelijkenis met verdachte vertoont (zaaksdossiers 14, 17, 19 en 20).
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn voor persoonsherkenning, zodat de herkenningen door de verbalisanten niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn en daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten. De verbalisanten hebben de beelden bekeken nadat zij verdachte tijdens het politieverhoor of op politiefoto's hadden gezien, zodat mogelijk het ‘overdrachtseffect’ een rol speelt. Anderzijds was de frequentie van het contact zodanig gering dat de verbalisanten verdachte niet hebben kunnen herkennen omdat ze haar goed kenden, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt de verweren en overweegt daartoe het volgende. Ter terechtzitting heeft de rechtbank waargenomen dat de voor de herkenning gebezigde camerabeelden en ‘screenshots’ voldoende helder en duidelijk zijn om daarop een persoon, alsmede bepaalde kenmerken van diens gelaat en kleding waar te nemen en te onderscheiden. Er is dan ook geen reden om de herkenningen op grond van de kwaliteit van de beelden uit te sluiten van het bewijs. In de onderscheidenlijke zaaksdossiers heeft de betreffende verbalisant beschreven op basis van welke kenmerken hij/zij verdachte en/of haar kleding op het beeldmateriaal heeft herkend. (de processen-verbaal van bevindingen op dossierpagina's 321 e.v., 352 e.v., 472 e.v., 539 e.v., 573 e.v., 605 e.v., 650 e.v. en 668 e.v.) De genoemde kenmerken, die naar het oordeel van de rechtbank voldoende specifiek en onderscheidend zijn, komen voor een belangrijk deel overeen of overlappen elkaar. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ambtshalve herkenningen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is die op de beelden is te zien. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de herkenningen dienen te worden bezien in combinatie met hetgeen hiervoor onder meer omtrent de zendmastgegevens en stemherkenning is overwogen, zodat de a-priori kans dat verdachte bij deze strafbare feiten is betrokken, reeds hoog was.
Conclusie met betrekking tot de zaaksdossiers 1, 3, 10, 14, 16, 17, 19 en 20 (feiten 1. en 3.)
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1. met betrekking tot de zaaksdossiers 1, 3, 10, 14, 16, 17, 19 en 20 ten laste gelegde oplichtingen.
De rechtbank acht tevens op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 3. met betrekking tot de zaaksdossiers 3, 10, 14, 16, 17, 19 en 20 ten laste gelegde diefstallen van geldbedragen met behulp van gestolen pinpassen en daarbij behorende aan de aangevers ontfutselde pincodes.
Conclusie met betrekking tot de zaaksdossiers 8 en 21 in feit 3.
Hiervoor heeft de rechtbank reeds als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat verdachte de onder 1. met betrekking tot de zaaksdossiers 8 en 21 ten laste gelegde oplichtingen heeft gepleegd. Op dezelfde gronden als uiteengezet met betrekking tot de zaaksdossiers 3, 10, 14, 16, 17, 19 en 20, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 3. met betrekking tot de zaaksdossiers 8 en 21 ten laste gelegde diefstallen van geldbedragen met behulp van gestolen pinpassen en daarbij behorende aan de aangevers ontfutselde pincodes.
Zaaksdossiers 2 en 25 (feiten 1. en 3.)
Bij de zaaksdossiers 2 en 25 is geen sprake van afgeluisterde babbeltrucgesprekken en evenmin zijn er processen-verbaal van herkenning van verdachte voorhanden.
Niettemin komt de rechtbank tot een bewezenverklaring met betrekking tot deze zaaksdossiers, en wel op grond van het volgende.
Bij de hiervoor bewezenverklaarde zaken is telkens sprake van een slachtoffer op gevorderde leeftijd, dat wordt gebeld via één van de zes in dit onderzoek betrokken telefoonnummers. Degene die belt en het gesprek voert is telkens een vrouw, die goed Nederlands spreekt en die zich voordoet als medewerkster van de bank of de politie. Deze vrouw weet het vertrouwen van de slachtoffers te winnen en krijgt hen uiteindelijk zover dat zij hun pincode aan haar prijsgeven.
Blijkens de aangiften is de gang van zaken in de onderhavige zaken vergelijkbaar.
De slachtoffers worden gebeld via het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (zaaksdossier 2), respectievelijk [telefoonnummer 1] (zaaksdossier 25), door een vrouw die zei namens de ING bank te bellen. In een langdurig gesprek zijn de slachtoffers ervan overtuigd geraakt dat zij daadwerkelijk met een bankmedewerkster te maken hadden en hebben zij desverzocht hun pincode gegeven.
In beide gevallen straalde de telefoon waarmee het babbeltruc gesprek gevoerd werd in ieder geval als startlocatie de zendmast aan op de [zendmast] in Diemen, een locatie die op 470 meter afstand ligt van de toenmalige woning van verdachte. In dit kader verwijst de rechtbank naar de hierboven geformuleerde conclusie, inhoudende dat het dossier minst genomen een aanwijzing oplevert dat verdachte ook aan de niet getapte gesprekken onder de genoemde telefoonnummers heeft deelgenomen.
In zaaksdossier 2 doet zich het geval voor dat er nog tijdens het babbeltrucgesprek met behulp van de ontfutselde pincode geld van de rekening van het slachtoffer wordt opgenomen.
Op grond van deze redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. met betrekking tot de zaaksdossiers 2 en 25 ten laste gelegde oplichtingen heeft gepleegd, alsmede de onder 3. met betrekking tot zaaksdossier 2 ten laste gelegde diefstal van een geldbedrag met gebruikmaking van een gestolen bankpas en daarbij horende ontfutselde pincode.
Feit 3: tezamen en in vereniging
Aan verdachte is onder 3. ten laste gelegd dat zij – kort gezegd – een aantal diefstallen heeft gepleegd met behulp van een valse sleutel,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen.
Vooropgesteld moet worden dat de onder feit 1, c.q. 2. bewezenverklaarde gevallen van (poging tot) oplichting, waarbij middels een babbeltrucgesprek de pincode van het slachtoffer werd verkregen, in nauw verband staan met de vaak zeer kort daarna of zelfs gelijktijdig met het gesprek plaatsvindende pintransacties. Ook bestaat er een nauw verband met het (niet ten laste gelegde) wegnemen van de bankpassen van de slachtoffers. Immers, het wegnemen van de bankpassen en het vervolgens door oplichting verkrijgen van de pincodes staan in dienst van het uiteindelijke criminele doel om geldbedragen te kunnen wegnemen. Dit brengt met zich mee dat de plegers van de diefstallen van de bankpassen kunnen worden aangemerkt als medeplegers van de diefstallen van geldbedragen met behulp van die bankpassen.
Bij de onder 3. met betrekking tot zaaksdossiers 2, 3, 8, 10, 17, 19, 20 en 21 bewezen verklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd. In al deze zaken is immers bewezen verklaard dat verdachte zowel de oplichting als de diefstal van het geldbedrag heeft gepleegd. Nu de mogelijkheid open blijft dat het ook verdachte is geweest die de bankpassen heeft ontvreemd, is niet met zekerheid vast te stellen dat er sprake is van diefstal ‘tezamen en in vereniging’.
In de zaaksdossiers 14 en 16 daarentegen blijkt uit de aangiften dat er bij de aangeefsters twee vrouwen in huis geweest zijn, van wie mag worden aangenomen dat zij degene zijn die de betreffende bankpassen hebben weggenomen. Reeds daarom is in die gevallen sprake van ‘tezamen en in vereniging’ met een of twee anderen en dus van medeplegen.
Partiële vrijspraken
De rechtbank is van oordeel dat de zaaksdossiers 5 en 11 (feit 1), 9 en 24 (feit 2) en 13, 18 en 23 (feiten 1 en 3) weliswaar aanwijzingen bevatten voor de betrokkenheid van verdachte bij deze feiten, maar dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om bewezen te verklaren dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Verdachte zal daarom in zoverre – partieel – worden vrijgesproken.
Alternatief scenario
Namens verdachte is aangevoerd dat een reëel alternatief scenario inhoudt dat niet verdachte, maar een zus of een nicht van verdachte, met een op die van verdachte lijkende stem, de babbeltruc telefoongesprekken heeft gevoerd. Volgens verdachte is dat familielid mogelijk ook degene die zichtbaar is op één van de beschikbare camerabeelden. Het komt wel eens voor dat familie haar kleding leent, aldus verdachte.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, volgt uit de beschikbare zendmastgegevens dat de Imei-nummers van de telefoons waarmee de babbeltrucs in de periode van 19 januari 2015 tot en met 3 juni 2015 zijn gepleegd, voornamelijk zendmasten hebben aangestraald in Amsterdam en regelmatig in Diemen, nabij de woning van verdachte. Uit nader onderzoek van de politie is voorts gebleken dat de zussen en nichten van verdachte allemaal elders wonen (proces-verbaal van bevindingen vrouwelijke familieleden van verdachte van 16 december 2015, los in het dossier). Verdachte heeft ter terechtzitting ook erkend dat al haar vrouwelijke familieleden ruim buiten de omgeving van Amsterdam woonachtig zijn. Nu niet is aangevoerd en ook niet anderszins is gebleken dat een familielid van verdachte een langere periode in of nabij Amsterdam heeft verbleven, of de regio Amsterdam in de voornoemde maanden (zeer) regelmatig heeft bezocht, is het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk geworden. Weliswaar is het niet ondenkbaar dat verdachte – zoals haar raadsman heeft aangevoerd – een vrouwelijk familielid met een vergelijkbare stem heeft, maar deze algemene stelling is niet nader geconcretiseerd en vindt geen steun in het dossier. Dat geldt evenzeer voor het uitlenen van kleding. Daarnaast is het niet een familielid van verdachte maar verdachte zelf die in zaak 26 is aangehouden.
Het verweer zal derhalve worden verworpen.
3.2.
Bewezenverklaring
1.
zij op tijdstippen in de periode van 19 januari 2015 tot en met 3 juni 2015
te Amsterdam en/of te Wormer, gemeente Wormerland en/of te Moordrecht, gemeente Zuidplas en/of te Voorthuizen, gemeente Barneveld en/of te Volendam, gemeente Edam-Volendam en/of te Landsmeer en/of te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen en/of Baarn
telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] en [slachtoffer 16] heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van de pincode van haar/zijn bankpas,
hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(zaak 1)
- die [slachtoffer 1] op 19 januari 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ING bank en haar daarbij vragen heeft gesteld over het zogenaamd krijgen van een nieuwe bankpas en, door het vertrouwen van die op leeftijd zijnde [slachtoffer 1] te winnen, de pincode behorende bij die bankpas ontfutseld,
(zaak 2)
- die [slachtoffer 2] op 6 februari 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ING bank en daarbij, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 2] te winnen, in een telefoongesprek de pincode behorende bij die bankpas ontfutseld,
(zaak 3)
- die [slachtoffer 3] op 12 februari 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de Landelijke Politie en haar daarbij verteld dat de politie een vrouw had aangehouden bij een pinautomaat en dat die vrouw de pinpas van die [slachtoffer 3] in haar bezit had en haar diverse vragen over haar pinpas gesteld en/of daarbij, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 3] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 8)
- die [slachtoffer 5] op 23 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de politie en haar daarbij verteld dat de politie twee bankpakjes had gevonden op naam van die [slachtoffer 5] en gevraagd of er nog geld op haar rekeningen stond en daarbij, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 5] te winnen, de pincode behorende bij een van die bankpassen ontfutseld,
(zaak 10)
- die [slachtoffer 6] op 26 maart 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de Rabo bank en hem daarbij diverse vragen gesteld over het al dan niet aanvragen van een nieuwe bankpas en, door het vertrouwen van die [slachtoffer 6] te winnen, de pincode behorende bij die bankpas ontfutseld,
(zaak 14)
- die [slachtoffer 8] op 7 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de bank en haar daarbij heeft verteld dat zij een nieuwe bankpas zou krijgen en dat zij haar pincode moest geven zodat zij deze pincode kon blijven behouden en, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 8] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 16)
- die [slachtoffer 9] op 16 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ING bank en daarbij verteld dat er geld van haar rekening was gehaald en daarbij gezegd dat ze de bankpas wel wilde blokkeren maar dat ze daarvoor wel de pincode nodig had en, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 9] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 17)
- die [slachtoffer 10] op 17 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de bank en daarbij meerdere vragen gesteld/gesproken over de nieuwe bankpas die [naam] zou gaan krijgen en, door het vertrouwen van die [slachtoffer 10] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 19)
- die [slachtoffer 11] op 20 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ABN-AMRO bank en die [slachtoffer 11] verteld dat de bank bezig was alle rekeninghouders beter te beveiligen en door het vertrouwen van die op leeftijd zijnde [slachtoffer 11] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 20)
- die [slachtoffer 12] op 22 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ING bank en/of die [slachtoffer 12] verteld dat haar pinpas was gestolen en dat er al 2000 Euro van haar rekening was gehaald en dat haar bankpas geblokkeerd moest worden en dat zij, verdachte, daar wel haar pincode voor nodig had en, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 12] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 21)
- die [slachtoffer 13] op 24 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ING bank en daarbij allerlei vragen gesteld over het (veilig) gebruik van bankpassen en daarbij, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 13] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 22)
- die [slachtoffer 14] op 26 april 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de politie Amsterdam-Amstelland en verteld dat Slobs ING bankpas was gevonden en dat er iemand was opgepakt die haar, Slobs, bankpas had en dat er bij die bankpas een briefje zat met diverse nummers en dat zij, verdachte, die nummers wilde controleren en daarbij, door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 14] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 25)
- die [slachtoffer 15] op 28 mei 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de bank en die [slachtoffer 15] verteld dat zij een nieuwe bankpas zou krijgen en die [slachtoffer 15] gevraagd of zij de vervaldatum op haar huidige bankpas wilde controleren en diverse vragen aan die [slachtoffer 15] gesteld en daarbij, door het vertrouwen van die op leeftijd zijnde [slachtoffer 15] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
(zaak 26)
- die [slachtoffer 16] op 3 juni 2015 gebeld en zich daarbij voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van de ING bank en die [slachtoffer 16] vragen gesteld over een zogenaamd door de bank gezonden brief en daarbij door het vertrouwen van die op hoge leeftijd zijnde [slachtoffer 16] te winnen, de pincode behorende bij haar bankpas ontfutseld,
waardoor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 8] en die [slachtoffer 9] en die [slachtoffer 10] en die [slachtoffer 11] en die [slachtoffer 12] en die [slachtoffer 13] en die [slachtoffer 14] en die [slachtoffer 15] en die [slachtoffer 16] werden bewogen tot bovenomschreven terbeschikkingstelling;
2.
zij op tijdstippen in de periode van 10 maart 2015 tot en met 10 april 2015
te Zaandijk en/of te Assendelft,
telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 17] en/of [slachtoffer 19] te bewegen tot de terbeschikkingstelling van de bij hun pinpas behorende pincode,
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
(zaak 7)
- die [slachtoffer 17] op 10 maart 2015 heeft gebeld en zich daarbij heeft voorgesteld en voorgedaan als medewerkster van een bank (ING) en vragen heeft gesteld over een toegezonden formulier en over "veilig omgaan" met je betaalpas en over het toezenden van een nieuwe betaalpas om daarmee het vertrouwen van die [slachtoffer 17] te winnen en achter de bij haar pinpas behorende pincode te komen,
(zaak 15)
- die [slachtoffer 19] op 10 april 2015 heeft gebeld en zich daarbij heeft voorgedaan en voorgesteld als medewerkster van de klantenservice van de ING en vervolgens die [slachtoffer 19] allerlei vragen heeft gesteld over een toegezonden formulier en hoe veilig [slachtoffer 19] met haar betaalpas omgaat en heeft gezegd dat de bank de code van haar pas wil wijzigen in vijf cijfers in verband met de veiligheid en aldus heeft getracht achter de bij die bankpas horende pincode te komen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij op tijdstippen in de periode van 6 februari 2015 tot en met 12 mei 2015
te Amsterdam en/of te Diemen en/of Beverwijk,
telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] (zaak 2) en/of [slachtoffer 3] (zaak 3) en/of [slachtoffer 5] (zaak 8) en/of [slachtoffer 6] (zaak 10) en/of [slachtoffer 10] (zaak 17) en/of [slachtoffer 11] (zaak 19) en/of [slachtoffer 12] (zaak 20) en/of [slachtoffer 13] (zaak 21),
waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen telkens onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van een gestolen pinpas en de daarbij behorende ontfutselde pincode
en
te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] (zaak 14) en/of [slachtoffer 9] (zaak 16),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) de weg te nemen geldbedragen telkens onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van een gestolen pinpas en de daarbij behorende ontfutselde pincode.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de hoofdstraf

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 6 februari 2015 tot en met 3 juni 2015 van veertien slachtoffers, waarbij het veelal ging om hoogbejaarden, de pincode afhandig gemaakt door middel van het gebruik van een zogenaamde babbeltruc. Verdachte heeft zich onder meer uitgegeven als bankmedewerker en/of medewerker van de politie en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Met een listig verhaal heeft zij de slachtoffers daarbij bewogen tot het afgeven van de pincode van hun bankpas, welke bankpas rond het tijdstip van deze babbeltruc of kort daarvoor ook ontvreemd werd. Vervolgens zijn de meeste slachtoffers (tien in totaal) ook door verdachte
– al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en) – bestolen door met de ontvreemde bankpas en verkregen pincode aanzienlijke bedragen van de bankrekening op te nemen. In twee gevallen is deze oplichtingstruc niet geslaagd, maar enkel omdat de slachtoffers hun pincode niet hebben willen afgeven.
Dit zijn op zichzelf reeds ernstige feiten, die naast (financiële) schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht bij de gedupeerden teweeg brengen. Daarbij komt dat verdachte bij het plegen van deze feiten kennelijk doelbewust, stelselmatig, en op doordachte wijze ouderen, behorend tot een bijzonder kwetsbare doelgroep, als slachtoffer heeft uitgekozen. Verdachte heeft hierbij slechts uit eigen financieel gewin gehandeld, zonder zich te bekommeren over de uitwerking van haar handelen op – juist – deze slachtoffers. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de door verschillende slachtoffers ingevulde schadeformulieren volgt dat verdachte door haar handelen het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie ouderen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate heeft geschaad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 4 juni 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, zoals ook tijdens beide zittingen is gebleken, de periode van voorlopige hechtenis die verdachte heeft ondergaan, zwaar op haar heeft gedrukt. Niet alleen is verdachte een (alleenstaande) moeder van drie jonge kinderen, maar daarnaast is recentelijk haar eigen moeder overleden, die zij als gevolg van haar detentie niet meer bij leven heeft gezien.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf voor de door de officier van justitie geëiste duur van drie jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest, op zijn plaats is. In de voornoemde feiten en omstandigheden ziet de rechtbank echter aanleiding om te bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten een jaar, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren. Het voorwaardelijke deel dient als zware stok achter de deur om verdachte er op die wijze van te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, niet overgaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. De rechtbank ziet thans onvoldoende aanleiding om af te wijken van het blijkens de Europese rechtspraak geldende uitgangspunt dat een verdachte het recht heeft om de (onherroepelijke) uitkomst van zijn of haar strafproces in vrijheid af te wachten.

7.Beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een jas, dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 2] (zaak 2), [slachtoffer 3] (zaak 3), [slachtoffer 6] (zaak 10), [slachtoffer 11] (zaak 19) en [slachtoffer 12] (zaak 20) dienen te worden toegewezen. Volgens de officier van justitie houdt de door [slachtoffer 17] (zaak 7), [slachtoffer 18] (zaak 9) en [slachtoffer 20] (zaak 24) gevorderde schade geen rechtstreeks verband met de ten laste gelegde feiten en dienen de hiermee samenhangende vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hetzelfde geldt voor gedeelten van de vorderingen van [slachtoffer 4] (zaak 5), [slachtoffer 5] (zaak 8), [slachtoffer 21] (zaak 13) en [slachtoffer 23] (zaak 23), zodat die vorderingen in zoverre niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus de officier van justitie. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraken, de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair zijn de vorderingen niet-ontvankelijk omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd en onevenredig belastend zijn voor het strafproces. Meer subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de gestelde schade en de bewezenverklaarde feiten. Uiterst subsidiair dient aanzienlijke matiging te volgen, aldus de raadsman.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een vordering van een in het strafproces gevoegde benadeelde partij slechts voor toewijzing in aanmerking komt indien en voor zover de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit de aan de vordering ten grondslag liggende en bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van de onderhavige vorderingen geldt in algemene zin dat de gevorderde ‘pinschade’, te weten de met de weggenomen pinpassen betaalde bedragen die niet reeds door de verzekering of bank zijn vergoed (hierna: de pinschade), rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en/of 3 bewezenverklaarde feiten. Uit het strafdossier volgt bovendien de juistheid van de genoemde pinbedragen, zodat de gevorderde pinschade afdoende is onderbouwd en – voor wat betreft de bewezenverklaarde feiten – voor toewijzing in aanmerking komt. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank als volgt.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.250,00 tegen verdachte ingediend wegens materiële schade, te weten pinschade, die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten stelt te hebben geleden.
Gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin ten aanzien van de pinschade is overwogen, zal de vordering worden toegewezen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3] (zaak 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade, te weten pinschade, die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden. Van het totale pinbedrag van € 2.000,00 is volgens [slachtoffer 3] reeds € 1.700,00 door de bank vergoed.
Gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin ten aanzien van de pinschade is overwogen, zal de vordering worden toegewezen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 4] (zaak 5)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.950,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien dit zaaknummer onder 1 en 3 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die op die feiten betrekking heeft, kan worden ontvangen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 17] (zaak 7)
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 17] heeft G. Beerman als gemachtigde een vordering tot schadevergoeding van € 93,95 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die mevrouw Beertman- [slachtoffer 17] als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bedraagt € 93,95, bestaande uit de waarde van een weggenomen portemonnee van € 20,00 en de inhoud daarvan van, in totaal € 73,95.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade geen rechtstreeks verband houdt met het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 5] (zaak 8)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 188,45 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden. De gestelde schade betreft een bedrag van € 150,00 aan pinschade, daar van het totale pinbedrag van € 1.250,00 slechts € 1.100,00 door de verzekering is vergoed, alsmede € 38,45 voor de aanschaf van een nieuw rijbewijs.
Gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin is overwogen, zal de gevorderde pinschade van € 150,00 worden toegewezen. De benadeelde partij wordt voor het overige echter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, nu niet is komen vast te staan dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 18] (zaak 9)
De benadeelde partij [slachtoffer 18] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 212,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien dit zaaknummer onder 2 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die op dat feit betrekking heeft, kan worden ontvangen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (zaak 10)
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.250,00 ingediend wegens materiële schade, te weten pinschade, die hij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
Gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin ten aanzien van de pinschade is overwogen, zal de vordering worden toegewezen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 21] (zaak 13)
De benadeelde partij [slachtoffer 21] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.840,22 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien dit zaaknummer onder 3 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die op dat feit betrekking heeft, kan worden ontvangen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 11] (zaak 19)
De benadeelde partij [slachtoffer 11] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 1.261,85 tegen verdachte ingediend wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.019,90 aan pinschade, in totaal € 91,95 aan schade in verband met de weggenomen portemonnee en € 150,00 aan immateriële schade wegens de fysieke en psychische gevolgen van de voornoemde feiten voor de benadeelde partij.
Gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin ten aanzien van de pinschade is overwogen, zal de gevorderde pinschade van € 1.019,90 worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor, gelet op de ernst van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten en de onderbouwing van de vordering ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat niet is komen vast te staan dat dat deel van de vordering rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 12] (zaak 20)
De benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 150,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade, te weten pinschade, die zij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
Gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin ten aanzien van de pinschade is overwogen, zal de vordering worden toegewezen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 23] (zaak 23)
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 23] heeft [gemachtigde] als gemachtigde een vordering tot schadevergoeding van € 263,05 ingediend wegens materiële schade die mevrouw [slachtoffer 23] als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De vordering is ingediend op 11 september 2015 en derhalve voorafgaand aan het overlijden van mevrouw [slachtoffer 23] op 23 maart 2016, zodat de benadeelde partij in beginsel in de vordering kan worden ontvangen. De rechtbank is echter van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien dit zaaknummer onder 3 is tenlastegelegd, de benadeelde partij om die reden niet kan worden ontvangen in de vordering, die op voornoemd feit betrekking heeft.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 20] (zaak 24)
De benadeelde partij [slachtoffer 20] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 89,00 tegen verdachte ingediend wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte ten aanzien dit zaaknummer onder 2 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die op dat feit betrekking heeft, kan worden ontvangen.
De rechtbank zal hetgeen door de benadeelde partijen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
De benadeelde partijen kunnen de delen van de vorderingen, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de toegewezen bedragen hebben gemaakt en nog moeten maken. De tot op heden in dat kader door de benadeelde partijen gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank zal, anders dan de raadsman heeft betoogd, niet overgaan tot matiging van de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen. In de gegeven omstandigheden, waarin verdachte slechts voor eigen geldelijk gewin bewust nadeel heeft toegebracht aan personen uit een kwetsbare doelgroep, is naar het oordeel van de rechtbank voor matiging geen plaats.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feiten 1 en/of 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting, respectievelijk diefstal met behulp van een valse sleutel] aanleiding ter zake van de (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat verdachte de onder
1, 2 .en
3.ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 1.250,00 (één duizend tweehonderdvijftig euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.250,00 (één duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
6 (zes) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
3 (drie) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 6]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 1.250,00 (één duizend tweehonderdvijftig euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 6] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.250,00 (één duizend tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 11]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.169,90 (één duizend honderdnegenenzestig euro en negentig cent), bestaande uit € 1.019,90 voor de materiële en € 150,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 11] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 11] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.169,90 (één duizend honderdnegenenzestig euro en negentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 12]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 12] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 12]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
3 (drie) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 4]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 17]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 18]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
A. [slachtoffer 21]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
[gemachtigde](gemachtigde van wijlen de benadeelde partij [slachtoffer 23] ) niet-ontvankelijk in de vordering.
 Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 20]niet-ontvankelijk in de vordering.
 Gelast de teruggave aan verdachte van: een jas.
 Wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van veroordeelde.
 Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. C.A.J. van Yperen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2016.