ECLI:NL:RBNHO:2016:8542

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
15/810002-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en bewezenverklaring van opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met noodweer als verweer

Op 29 september 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, een klaplong (pneumothorax), door hem met een mes in de borst en arm te steken. De feiten vonden plaats op 1 januari 2015 in de Zeewegbar te IJmuiden, waar een ruzie ontstond tussen de verdachte en het slachtoffer, die samen met vrienden de verdachte aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij vreesde voor zijn leven en geen andere mogelijkheid had om zich te verdedigen tegen de agressieve aanval van het slachtoffer en zijn vrienden. De rechtbank concludeerde dat de verdediging van de verdachte noodzakelijk was en dat de gekozen wijze van verdediging niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Hierdoor werd het bewezenverklaarde feit niet strafbaar geacht, en werd de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen. De rechtbank verklaarde ook dat het in beslag genomen mes aan het verkeer moest worden onttrokken en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810002-15 (P)
Uitspraakdatum: 29 september 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Hagemeier en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Polat, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 01 januari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn borst (ter hoogte van de longstreek) en/of arm te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 januari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong (pneumothorax) en/of een psychotrauma, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans, een scherp en/of puntig voorwerp in zijn borst (ter hoogte van de longstreek) en/of arm te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3.
Vrijspraak (ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit)
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet de overtuiging gekregen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging tot doodslag.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 1 januari 2015 komt [slachtoffer] (hierna: aangever) samen met vrienden omstreeks 05:00 uur aan in de Zeewegbar te IJmuiden. [2] Verdachte bevindt zich op dat moment eveneens in de Zeewegbar te IJmuiden. [3] Nadat aangever de Zeewegbar binnenkomt, ontstaat er ruzie. [4] Getuige [getuige 1] ziet dat er een gevecht ontstaat bij de gokkasten. Verdachte ligt op de grond terwijl aangever met twee vrienden op hem staat in te rammen. [5] Terwijl verdachte op de grond ligt, pakt hij vanuit zijn bodywarmer een zakmes en maakt hiermee zwaaiende bewegingen, waarmee hij aangever onder meer in zijn borst en zijn arm steekt. [6] Kort daarna staat aangever buiten en zit hij onder het bloed. [7]
Aangever is zes dagen opgenomen geweest in het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk waar hij is onderzocht en behandeld voor zijn verwondingen. [8] Uit dit onderzoek is komen vast te staan dat onder meer sprake was van een steekwond rechts in de borst, tot in de longen. Dit heeft geleid tot een klaplong (pneumothorax). Tevens was sprake van een steekwondje aan de buitenzijde van de rechterarm. [9]
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 januari 2015 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong (pneumothorax), heeft toegebracht door die [slachtoffer] (meermalen) met een mes in zijn borst (ter hoogte van de longstreek) en arm te steken.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken

4.Strafbaarheid van het feit

4.1.
Beroep op noodweer
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte door aangever en zijn vrienden in een hoek is gedreven waarna zij hem vervolgens tegen de grond hebben gewerkt en op hem in hebben geramd, waardoor verdachte vreesde voor zijn leven. Verdachte heeft het mes niet anders dan ter verdediging gehanteerd. Ook is volgens de raadsman voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het leven van verdachte stond op het spel en verdachte kon geen kant op.
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient, voor zover hier van belang, vast komen te staan dat verdachte het feit heeft begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Allereerst dient de vraag beoordeeld te worden of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte.
Zoals hiervoor overwogen is aangever op 1 januari 2015 samen met vier vrienden rond 05:00 uur naar de Zeewegbar in IJmuiden gegaan. Verdachte was op dat moment al in de Zeewegbar aanwezig. Aangever heeft verklaard dat hij de hele avond wodka met Red Bull heeft gedronken en dat hij ‘echt helemaal lam’ was toen hij bij de Zeewegbar aankwam. [10] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het de hele nacht gezellig is geweest in de Zeewegbar, totdat aangever en zijn vrienden binnenkwamen. Toen sloeg de sfeer om en was het niet gezellig meer. [11] Getuige [getuige 3], eigenaar van de bar, heeft verklaard dat aangever en zijn vrienden agressief waren. [12] Getuige [getuige 1], die op dat moment in de Zeewegbar aan het werk was, heeft verklaard dat aangever en zijn vrienden verdachte uitdaagden en ruzie met hem zochten. Als [getuige 1] aangever tegenhoudt wanneer hij naar verdachte wil lopen, krijgt [getuige 1] van aangever een klap op zijn kin en ziet hij dat aangever geen normale blik in zijn ogen heeft. [13] Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij aangever tegen hem hoorde zeggen: “jij gaat toch met die Marokkaan om, ik trek zijn kop eraf”, waarop aangever, een getrainde 21-jarige kickbokser, zijn shirt uit deed en verdachte bedreigde, [14] die door een van de vrienden van aangever is omschreven als een kleine, dikke Marokkaan van een jaar of veertig. [15] Aangever ging met zijn voorhoofd tegen dat van verdachte staan en zei: “kom dan”, terwijl zijn vrienden tegen verdachte zeiden “ga vechten dan”. [16] Verdachte is weggegaan naar de gokkasten. Getuige [getuige 3] spreekt aangever en zijn vrienden op hun gedrag aan. Getuigen [getuige 1] en [getuige 3] zien kort daarna aangever en zijn vrienden op verdachte, die op dat moment in een hoek van de bar bij de gokkasten staat, inslaan. Ook wanneer verdachte op de grond ligt, blijven aangever en zijn vrienden op hem inslaan. Uiteindelijk weet het barpersoneel aangever en zijn vrienden van verdachte af te trekken en buiten te zetten. [17]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Aangever heeft samen met tenminste twee vrienden zonder enige aanleiding de confrontatie met verdachte opgezocht en vervolgens verdachte, terwijl hij in de hoek van de bar stond en geen kant op kon, tegen de grond geslagen. Ook daarna zijn aangever en zijn vrienden op verdachte blijven inslaan.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de door verdachte tegen deze aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was (anders gezegd: of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan) en of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was (oftewel: of aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan, zie: HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Gelet op de snelheid waarmee de aanranding zich heeft voltrokken, de getalsmatige overmacht waardoor verdachte belaagd werd, de beperkte ruimte in de bar, de aard van het op hem uitgeoefende geweld en de omstandigheid dat verdachte in een hoek was gedreven, tegen de grond was geslagen en geen kant meer op kon, is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte redelijkerwijs geen mogelijkheid bestond zich aan de aanval te onttrekken en verdediging noodzakelijk was.
Rest de vraag of de gedraging van verdachte, te weten het maken van zwaaiende bewegingen met een uitgeklapt zakmes, waarmee hij aangever in zijn arm en zodanig in zijn rechterborst heeft gestoken dat aangever een klaplong werd toegebracht, als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
De officier van justitie heeft betoogd dat het toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding staat met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen. Hoewel de rechtbank het standpunt van de officier van justitie in het algemeen onderschrijft, brengen de bijzondere omstandigheden van deze zaak haar tot een ander oordeel. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder meegewogen dat op het moment waarop verdachte voor dit verdedigingsmiddel heeft gekozen, hij in een hoek van het café tegen de grond was geslagen en geen kant op kon, terwijl een groep onder invloed van alcohol verkerende jonge mannen (onder wie aangever, een getraind kickbokser) agressief op zijn lijf en hoofd bleef inrammen, dat verdachte – die in fysiek opzicht geen partij was voor zijn belagers – vreesde voor zijn leven, hij in paniek was geraakt en geen enkele andere mogelijkheid zag om zich te redden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat het beroep op noodweer slaagt, hetgeen met zich brengt dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is. De verdachte wordt derhalve van alle rechtsvervolging ontslagen.

5.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een zakdoek met een mes, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het subsidiair bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp is begaan en dat het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.371,63 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht evenmin toepassing heeft gevonden, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een zakdoek met een mes.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Kuiper, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. V.J.M. Goldschmeding,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 september 2016.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina 8).
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 september 2016.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina 8).
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 november 2015 bij de rechter-commissaris (los opgenomen).
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 september 2016.
7.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina 8-9).
8.Een schriftelijk stuk, zijnde een beknopte verslaglegging van het beloop van de opname van aangever van [chirurg], chirurg Rode Kruis Ziekenhuis (als bijlage gehecht aan de vordering van de benadeelde partij).
9.Een schriftelijk stuk, zijnde een geneeskundige verklaring van [arts], forensisch arts FMG, d.d. 7 januari 2015 (dossierpagina 22-23).
10.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2015 (dossierpagina 8-9).
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 2 januari 2015 (dossierpagina 67).
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 6 januari 2015 (dossierpagina 90).
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 5 januari 2015 (dossierpagina 85-86).
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 6 januari 2015 (dossierpagina 96-99).
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] (dossierpagina 62).
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 januari 2015 (dossierpagina 115).
17.Voormelde processen-verbaal van verhoor van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3].