ECLI:NL:RBNHO:2016:6291

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15/720077-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor primair ten laste gelegd feit en veroordeling voor gevaarlijk rijgedrag met geldboete en ontzegging rijbevoegdheid

Op 26 juli 2016 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 mei 2014 betrokken was bij een verkeersongeval te Schiphol-Rijk. De verdachte werd primair ten laste gelegd voor het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit primair ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een verkeersfout had gemaakt door geen voorrang te verlenen, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat het subsidiair ten laste gelegde feit, gevaarlijk rijgedrag, wel bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van het slachtoffer, maar besloot af te wijken van de eis van de officier van justitie, die een werkstraf had gevorderd. De rechtbank legde de straf op met een proeftijd van twee jaar, waarin de verdachte zich aan geen strafbare feiten mocht schuldig maken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/720077-14 (P)
Uitspraakdatum: 26 juli 2016
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juli 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.H.S. Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 22 mei 2014 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto
(merk Ford, type Focus, kenteken [kenteken 1] ), daarmee heeft gereden over de weg,
de Aalsmeerderweg en zich daarbij zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Beech Avenue, een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en op het wegdek
haaientanden waren aangebracht - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers de bestuurster van een op die kruisende weg rijdende motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken 2] ) niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen, door, terwijl zijn zicht niet werd belemmerd en hij ter plaatse goed bekend is, (zonder te remmen) het kruisingsvlak van die Beech Avenue en de Aalsmeerderweg op te rijden op het moment dat de bestuurster van die motorfiets zo dicht was genaderd dat zij een botsing of aanrijding niet heeft kunnen voorkomen,
waardoor aan die bestuurster van die motorfiets, genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten (zodanig beenletsel dat haar linker onderbeen moest worden geamputeerd, een open bovenbeenbreuk links en een gebroken pols rechts), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 mei 2014 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Ford, type Focus), daarmee rijdende op de weg, de Aalsmeerderweg, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Beech Avenue, een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en op het wegdek haaientanden waren aangebracht - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt,
immers de bestuurster van een op die kruisende weg rijdende motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken 2] ) niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen, waarbij letsel aan die persoon is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit (aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend gereden).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het enkele feit dat verdachte niet goed heeft gekeken en daardoor een ongeluk heeft veroorzaakt, niet tot de conclusie kan leiden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. De raadsman heeft hierbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin kort gezegd is overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt niet kan volgen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden (zie o.a. HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544). De raadsman heeft verder aangevoerd dat de ernst van het letsel bij de beoordeling geen rol kan en mag spelen. De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte kan worden veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde.
3.3
De beoordeling
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in het algemeen niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, te weten het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 mei 2014 als bestuurder van een personenauto over de Aalsmeerderweg te Schiphol-Rijk reed. Hij reed de kruising met de Beech Avenue tegemoet. Hij is stapvoets op het kruispunt aan komen rijden. Hij keek naar links en rechts en zag geen verkeer. Hij had vrij zicht. Hij heeft gas gegeven en hoorde daarna een enorme klap. Hij heeft de motorrijdster niet gezien.
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij op de Beechavenue reed, dat er bij de kruising met de Aalsmeerderweg een auto de kruising op reed en dat de bestuurder van deze auto haar niet zag en doorreed.
Uit de overige stukken van het dossier is niet komen vast te staan dat verdachte te hard op de kruising is afgereden of dat er andere gedragingen van verdachte waren die hebben bijgedragen aan het door verdachte veroorzaakte ongeluk.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte door een verkeersfout een ongeval met ernstig letsel heeft veroorzaakt. Verdachte heeft geen voorrang verleend, waar hij dit wel had moeten doen. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop verdachte deze verkeersfout heeft begaan, brengen evenwel mee dat het hem te maken schuldverwijt onvoldoende zwaar is om te kunnen leiden tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte weliswaar onvoldoende heeft gekeken en daardoor geen voorrang heeft verleend, maar dat niet is komen vast te staan dat er daarbij nog andere gedragingen van verdachte zijn geweest die ertoe moeten leiden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, dan wel onoplettend rijgedrag kan worden verweten.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse van de politie Noord-Holland d.d.1 juli 2014 (dossierpagina 9-24);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van betrokkene [slachtoffer] d.d. 17 juni 2014 (dossierpagina 31-33).
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op 22 mei 2014 te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Ford, type Focus), daarmee rijdende op de weg, de Aalsmeerderweg, ter plaatse waar voor een kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Beech Avenue, een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst en op het wegdek haaientanden waren aangebracht - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod inhoudt, immers de bestuurster van een op die kruisende weg rijdende motorfiets (merk Suzuki, kenteken [kenteken 2] ) niet in staat heeft gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen, waarbij letsel aan die persoon is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht en door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 90 uur, bij niet verrichten te vervangen door 45 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
6.3.
Hoofdstraf
Verdachte heeft een verkeersfout gemaakt, als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt. Het linkeronderbeen van [slachtoffer] moest geamputeerd worden. De rechtbank stelt voorop dat dit een zeer ingrijpende gebeurtenis moet zijn geweest (en nog steeds is) voor het slachtoffer en haar familie en dat geen enkele straf recht kan doen aan het leed dat aan het slachtoffer is toegebracht.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde feit, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en aan te sluiten bij straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Het subsidiair ten laste gelegde feit heeft immers een ander karakter. Het betreft een overtreding en geen misdrijf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van hierna te noemen hoogte moet worden opgelegd.
6.4.
Bijkomende straf
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 april 2016, blijkt dat de verdachte eerder ter zake verkeersdelicten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Zo heeft verdachte onder meer in 2015, dus na het bewezenverklaarde feit, een strafbeschikking opgelegd gekregen wegens rijden onder invloed. Voorts heeft verdachte in 2012 een transactie voldaan wegens rijden onder invloed. Hoewel het thans bewezenverklaarde feit niet onder invloed van alcohol is begaan, is het feit dat verdachte binnen korte tijd drie keer een verkeersdelict heeft begaan mede een reden om aan verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare (verkeers-)feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van € 500,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W. Aardenburg, voorzitter,
mr. E.C. Smits en E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juli 2016.