6.4Indien BOHA in verband met de exploitatie van het station nieuwe investeringen moet verrichten zal de onder 6.2 genoemde koopsom worden vermeerderd met een bedrag gelijk aan de restant boekwaarde van die investeringen op het moment van aankoop”
13. De bouwgrond op het bedrijventerrein is op 24 maart 1995 door de gemeente geleverd aan BOHA, voor HFl 217.883. BOHA heeft van de gemeente vergunning gekregen om aldaar een tankstation te exploiteren. Het perceel waarop eventueel een vervangend garagebedrijf had kunnen worden geplaatst, is door BOHA op 4 december 1996 voor HFl 128.000 doorverkocht aan derden. Eiser heeft in verband hiermee een vergoeding van HFl 25.000 ontvangen.
14. In 2008 zijn eiser en zijn echtgenote enerzijds en BOHA anderzijds in onderhandeling gegaan naar aanleiding van het naderende einde van de vijftienjaarsperiode. In 2009 is een ontbindingsovereenkomst gesloten tussen BOHA en eiser en zijn echtgenote. Daarin is kort gezegd afgesproken dat partijen uit elkaar gaan, dat BOHA de exploitatie van het tankstation kan voortzetten, en dat eiser en zijn echtgenote afstand doen van hun recht op aanbrengvergoeding en recht van koop, voor een bedrag van € 790.000.
15. In 2009 is tot een bedrag van € 21.750 (3 x € 6.806,70 + € 1.331,75) aan reguliere aanbrengvergoeding genoten. Dit bedrag komt overeen met een jaarlijkse vergoeding van HFl 60.000, zijnde een in onderling overleg bepaald voorschotbedrag, waarbij rekening is gehouden met een vergoeding door eiser en zijn echtgenote van de rentelast over de financiering van de grond.
16. In geschil is of verweerder de in 2009 door eiser van BOHA ontvangen bedragen van € 790.000 en € 21.750 terecht als inkomen uit werk en woning heeft belast.
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze bedragen ten onrechte als belastbaar inkomen uit werk en woning zijn aangemerkt omdat:
- primair, de rechten uit de overeenkomst met BOHA tot de vermogenssfeer behoren;
- subsidiair, die rechten weliswaar tot de winstsfeer behoorden, maar in 1994 bij staking van de onderneming naar de privésfeer zijn overgegaan;
- meer subsidiair, dat die rechten voor de helft aan de echtgenote van eiser moeten worden toegerekend;
- nog meer subsidiair, dat de aanslag dient te worden verminderd in verband met toepassing van de ondernemersfaciliteiten.
Eiser concludeert (primair en subsidiair) tot gegrondverklaring van de beroepen en tot vermindering van de aanslagen zoals door hem bepleit.
18. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd betwist. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
19. Zoals volgt uit de feiten vermeld onder 6 en 7 en uit hetgeen partijen daar overigens over hebben verklaard, heeft eiser aanvankelijk zelf gebruik willen maken van het recht tot grondaankoop en van de in het vooruitzicht gestelde vergunning tot exploitatie van een tankstation met garagebedrijf op het bedrijventerrein. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke rechten uit hun aard tot het verplichte ondernemingsvermogen dienen te worden gerekend; eiser had in deze geen keus (zie HR 28 oktober 1959, BNB 1959/374, HR 25 juni 1958, BNB 1958/292, ECLI:NL:HR:2009:BI7213 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2009:BI7213) en HR 5 november 1958, BNB 1959/42, ECLI:NL:PHR:1994:AA2949 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:1994:AA2949)). Dat eiser uiteindelijk zelf geen gebruik heeft gemaakt van het recht tot grondaankoop, is in dit verband niet van belang. Immers eiser verkeerde blijkens onder meer de onder 12 opgenomen overeenkomst met BOHA, in de positie om een derde zijn rechten op het bedrijventerrein te doen toekomen en de gemeente was – gegeven de onder 8 vermelde verslaglegging van een gesprek – kennelijk bereid om daaraan ten gunste van eiser mee te werken. De rechtbank is van oordeel dat evenals de rechten die eiser verkreeg van de gemeente – te weten het recht tot grondaankoop met uitzicht op verkrijging van benodigde bouw- en exploitatievergunningen –, de rechten uit de overeenkomst met BOHA, tot het verplichte ondernemingsvermogen moeten worden gerekend. Immers de rechten uit de overeenkomst met BOHA konden naar het oordeel van de rechtbank niet ontstaan zonder dat eiser zijn rechten die hij had verkregen van de gemeente in het kader van zijn bedrijfsbeëindiging, zou prijsgeven althans daar zelf geen gebruik van zou maken. Daar komt bij dat die rechten – ook ingeval sprake zou zijn van staking van de onderneming – niet naar privé kunnen worden overgebracht nu deze rechten hun ontstaansgrond vinden in eisers bedrijfsbeëindiging in [Z] en het bestaan of het beloop van die rechten onzeker is gegeven de afspraken tussen eiser en BOHA in de overeenkomst onder 12, zoals de mogelijkheid dat de exploitatie van de onderneming in de toekomst voor rekening van eiser zal geschieden (vergelijk HR 2 april 2004, nr. 38.832,ECLI:NL:HR:2004:AO6956, BNB 2004/227). Of eisers onderneming daadwerkelijk in 1994 is gestaakt, kan daarom in het midden blijven. De opbrengsten die eiser uit de overeenkomst met BOHA geniet, kunnen immers op grond van goed koopmansgebruik naar gelang zij opkomen in de belastingheffing worden betrokken. Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt de rechtbank tot verwerping van zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van eiser. 20. Wat betreft het meer subsidiaire standpunt van eiser dat de helft van de van BOHA in 2009 ontvangen bedragen niet aan hem toekomt maar aan zijn echtgenote, overweegt de rechtbank dat de onderneming van eiser tot en met 1994 in de vorm van een eenmanszaak is gedreven. De echtgenote van eiser kon dan ook geen rechten jegens de gemeente Harenkarspel doen gelden om een vervangend tankstation op het bedrijventerrein te mogen exploiteren. Alle uit die rechten voortvloeiende voordelen komen dan ook alleen eiser toe, niet tevens zijn echtgenote. Dat de echtgenote van eiser als partij is opgenomen in zowel de oorspronkelijke overeenkomst met BOHA als de ontbindingsovereenkomst, doet daar niet aan af. Dat eiser op enig moment zijn rechten jegens BOHA die voortkwamen uit zijn onderneming heeft overgedragen aan zijn echtgenote, is gesteld noch gebleken. Ook het meer subsidiaire standpunt van eiser wordt daarom verworpen.
21. Wat betreft het nog meer subsidiaire standpunt van eiser dat de aanslag dient te worden verminderd in verband met toepassing van de ondernemersfaciliteiten oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarvoor in aanmerking komt, zodat ook dit standpunt wordt verworpen.
22. Uit het vorenstaande volgt dat het gelijk aan verweerder is en dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.