In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een wapenverlof aan eiser, die lid is van een schietsportvereniging. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet deugde, omdat verweerder zich niet meer kon conformeren aan zijn eerdere standpunt na een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Eiser had eerder een wapenverlof gekregen, maar dit was ingetrokken omdat hij niet meer lid was van een bij de KNSA aangesloten vereniging. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had geoordeeld dat de eis om lid te zijn van een KNSA-vereniging in strijd was met het recht op vrijheid van vereniging, zoals neergelegd in artikel 11 van het EVRM. Verweerder had hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, maar besloot dit niet door te zetten. De rechtbank Noord-Holland vernietigde het bestreden besluit, omdat het niet was gemotiveerd in overeenstemming met de wet. Verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak van de rechtbank. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat het primaire besluit nog steeds van kracht was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 1488,00 werden vastgesteld.