ECLI:NL:RBNHO:2016:4306

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3119
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de redelijkheid van de termijn voor subsidieverlaging in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 25 februari 2016, wordt de aanvraag van de Stichting Muziek- en Dansschool Heiloo voor subsidie voor het jaar 2015 behandeld. De stichting had een subsidie van € 408.071,00 aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo heeft deze aanvraag deels afgewezen. In plaats daarvan werd een bedrag van € 342.779,00 toegekend, terwijl € 65.292,00 werd geweigerd. De stichting maakte bezwaar tegen deze beslissing en stelde beroep in bij de rechtbank.

De rechtbank behandelt de vraag of het college een redelijke termijn in acht heeft genomen bij de gedeeltelijke weigering van de subsidie, zoals vereist door artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de stichting al vanaf maart 2013 op de hoogte was van de mogelijke bezuinigingen en dat zij voldoende tijd had om maatregelen te treffen. De rechtbank concludeert dat de termijn van vijf maanden, die verstreken is tussen de kennisgeving van de subsidieverlaging en de beslissing, als redelijk kan worden beschouwd. De rechtbank wijst het beroep van de stichting af, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de stichting niet adequaat kon anticiperen op de aangekondigde bezuinigingen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie van bezuinigingen door de overheid en de verantwoordelijkheden van subsidieontvangers om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de stichting niet kan aantonen dat de termijn onvoldoende was om de gevolgen van de subsidieverlaging te ondervangen, en dat er geen frictiekosten vergoed hoeven te worden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/3119

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 februari 2016 in de zaak tussen

de stichting Stichting Muziek- en Dansschool Heiloo, te Heiloo, eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.J. Lamers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder

(gemachtigden: P.C.W. Viëtor, M.A. Appelhof en Y. Kersten).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidie ten bedrage van € 408.071,00 voor het jaar 2015 te verlenen deels afgewezen. Verweerder heeft een bedrag aan subsidie verleend van € 342.779,00 en een bedrag aan subsidie geweigerd te verlenen van € 65.292,00.
Bij brief van 27 januari 2015 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 5 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Verweerder verstrekt – op aanvraag – tenminste drie achtereenvolgende jaren subsidie aan eiseres.
1.2
Op 19 maart 2013 heeft een bestuurlijke bijeenkomst plaatsgevonden waarbij de toenmalig wethouder namens verweerder aan onder meer eiseres heeft meegedeeld dat verweerder voor een forse bezuinigingsopdracht staat en dat deze bezuinigingen grote gevolgen kunnen hebben voor de subsidieverstrekking aan onder meer eiseres.
1.3
Bij brief van 12 april 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de bezuinigingen waarover tijdens de bestuurlijke bijeenkomst van 19 maart 2013 is gesproken gevolgen hebben voor de subsidieverstrekking aan haar. Aangegeven is dat eiseres vanaf 2014 rekening moet houden met grote bezuinigingen en dat op dit moment nog niet vaststaat welke invloed de bezuinigingen zullen hebben op de subsidievestrekking. De gemeenteraad zal hierover binnenkort een besluit nemen. Voorts is aangegeven dat verweerder ervan uitgaat dat eiseres vanaf heden geen langdurende verplichtingen meer zal aangaan, omdat daarmee geen rekening kan worden gehouden in de besluitvorming over de subsidieverstrekking.
1.4
Op 22 april 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Heiloo besloten om de directe en indirecte subsidies structureel te verlagen met een bedrag van € 550.000,00 in 2016. Hiervoor wordt voor 2014 een bezuinigingstaakstelling opgelegd van € 200.000,00 voor 2015, van € 200.000,00 en voor 2016 van € 150.000,00. Onder meer eiseres heeft tijdens deze raadsvergadering aangegeven mee te willen denken over de invulling van de bezuinigingen.
1.5
Op 6 mei 2013 heeft een bestuurlijke bijeenkomst plaatsgevonden waarbij eiseres aanwezig was. Wethouder Ouderkerken heeft tijdens deze bijeenkomst een toelichting gegeven op het raadsbesluit van 22 april 2013 en op de procedure die gevolgd zal worden om de geleidelijke verlaging van de subsidieverstrekking te realiseren.
1.6
Bij brief van 7 mei 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de verlaging van de subsidieverstrekking geleidelijk zal plaatsvinden en dat in drie jaar tijd de subsidieplafonds met € 550.000,00 worden verlaagd, waarvan met € 200.000,00 het eerstkomende jaar. Aangegeven is dat er nog geen besluit is genomen over de exacte verdeling hiervan over de afzonderlijke instellingen. Verweerder heeft eiseres verzocht om informatie te verstrekken over langdurige verplichtingen die zij heeft tegenover derden. Voorts heeft verweerder eiseres verzocht om aan te geven welke maatregelen zij zal treffen om met minder subsidie activiteiten te kunnen blijven ontplooien. Bij brief van 29 mei 2013 heeft eiseres op de brief van verweerder van 7 mei 2013 gereageerd.
1.7
Bij besluit van 30 december 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidie ten bedrage van € 454.344,00 voor het jaar 2014 voor het bedrag van € 408.071,00 toegewezen. In dit besluit heeft verweerder herhaald dat hij de komende jaren bezuinigingen moet doorvoeren om tot een sluitende begroting te kunnen komen. Tevens is in het besluit aangegeven dat nog niet duidelijk is hoe de bezuiniging in 2015 en 2016 zal worden gerealiseerd, maar is eiseres erop gewezen dat zij er rekening mee moet houden dat de bezuinigingen ook de komende jaren gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van de subsidie. Voorts is in het besluit melding gemaakt van een opgestelde (concept) kadernota Kunst en Cultuur, welke volgens verweerder vanaf het jaar 2015 gevolgen kan hebben voor de wijze waarop subsidie aan eiseres wordt verstrekt.
1.8
Bij brief van 16 april 2014 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag voor subsidie ten bedrage van € 408.071,00 voor het jaar 2015 ingediend.
1.9
Op 8 juli 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en wethouder
Opdam. De wethouder heeft in dit gesprek voor het jaar 2015 een inschatting gemaakt van de bezuinigingsopgave van eiseres en gevraagd de mogelijke consequenties van deze bezuinigingsopgave voor 1 september 2014 in beeld te brengen.
1.1
Bij brief van 29 juli 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij haar, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting door de raad, voor het jaar 2015 een bedrag aan subsidie zal verlenen van € 342.779,00. In deze brief heeft verweerder voorts meegedeeld dat in de Kaderbrief 2015-2018 een prioritering inzake subsidieverdeling is opgenomen en dat dit betekent dat het subsidieplafond van Kunst en cultuur met 16% is verlaagd. Verweerder heeft eiseres gewezen op de mogelijkheid een zienswijze in te brengen. Voorts heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de raad op 3 november 2014 de begroting en het subsidieplafond 2015 zal vaststellen en dat eiseres voor 29 december 2014 een brief met het definitieve besluit op de aanvraag zal ontvangen. Eiseres heeft bij brief van 30 augustus 2014 een zienswijze ingebracht.
1.11
Bij brief van 1 oktober 2014 heeft verweerder andermaal aan eiseres meegedeeld haar een bedrag aan subsidie te zullen verlenen van € 342.779,00, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting door de raad op 3 november 2014. Voorts heeft verweerder in de brief aangegeven dat eiseres voor 29 december 2014 een verleningsbeschikking voor 2015 zal ontvangen naar aanleiding van de aanvraag voor 2015.
1.12
Op 18 december 2014 heeft verweerder vervolgens het primaire besluit genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt.
2.1
Eiseres betoogt dat verweerder bij het gedeeltelijk weigeren van de subsidieaanvraag geen redelijke termijn in acht heeft genomen als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij voert hiertoe aan dat zij eerst tijdens het schooljaar 2014/2015, namelijk bij de brief van 29 juli 2014, is geconfronteerd met een subsidieverlaging van 16%. In gesprekken en brieven van daarvoor is gesproken over een bezuiniging van hoogstens 7 à 10%.
2.2
Verweerder betoogt in het bestreden besluit, onder verwijzing naar een advies van de Commissie voor Bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 7 mei 2015, dat geen sprake is van het toepassen van een onredelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51 van de Awb. Uit stukken blijkt dat de gemeenteraad van Heiloo in april 2013 heeft besloten om verspreid over de jaren 2014, 2015 en 2016 te bezuinigen. Eiseres is hierover op 19 maart 2013 mondeling geïnformeerd en daarna ook nog diverse keren schriftelijk. Over het verlagingspercentage van 16% is weliswaar eerst geschreven in de brief van 29 juli 2014, maar dat neemt niet weg dat het al vanaf maart 2013 voor eiseres mogelijk was om maatregelen te treffen om een forse verlaging van het subsidiebedrag te kunnen ondervangen. Ook uit het besluit inzake de subsidie voor het jaar 2014 heeft eiseres kunnen opmaken in welke orde van grootte zij moest denken aan een bezuiniging.
2.3
Op grond van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb geschiedt, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
2.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1159, dient de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb ertoe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen.
2.5
De rechtbank is van oordeel dat de termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb is aangevangen met de brief van 29 juli 2014. In die brief heeft verweerder duidelijk en ondubbelzinnig aan eiseres bericht dat is besloten de door haar aangevraagde subsidie voor het jaar 2015 ten bedrage van € 408.071,00 gedeeltelijk te weigeren, in die zin dat aan haar voor dat jaar een bedrag van € 342.779,00 aan subsidie wordt verleend. Verweerder heeft gelet hierop een termijn van ruim vijf maanden in acht genomen.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de bekendmaking bij de brief van 29 juli 2014 van de gedeeltelijke weigering van de subsidie voor het jaar 2015 een redelijke termijn in acht heeft genomen. Zij neemt hierbij het navolgende in aanmerking.
Eiseres heeft, gelet op de onder 1 genoemde omstandigheden, reeds vanaf maart 2013 kunnen en moeten begrijpen dat zij voor de periode 2014-2016 ieder opvolgend jaar per saldo minder subsidie zou ontvangen dan het voorgaande jaar. Eiseres heeft derhalve vanaf 2013 rekening kunnen houden met deze financiële situatie bij het aangaan van langdurige financiële verplichtingen. De stelling dat eiseres bij het verminderen van subsidie ervan uit mocht gaan dat de mate waarin de subsidie zou worden afgebouwd een jaarlijks percentage van zo’n 7 tot 10% zou bedragen en niet meer, volgt de rechtbank niet. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op dit punt concrete toezeggingen heeft gedaan. Wel is aan eiseres vanaf 2013 duidelijk gemaakt dat sprake zou zijn van forse bezuinigingen en dat het proces ten aanzien van de wijze waarop deze bezuinigingen gerealiseerd zouden worden, nog gaande was. Eiseres had er dus niet voetstoots van uit mogen gaan dat het percentage waarmee de subsidie jaarlijks zou worden verminderd, ongewijzigd zou blijven.
Hoewel eiseres niet kan worden ontzegd dat verweerder eerst in de brief van 29 juli 2014 een kortingspercentage van 16% inzake de subsidieverlening voor het jaar 2015 heeft genoemd, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de gegeven termijn, onder de omstandigheden zoals hierboven uiteengezet, onvoldoende is geweest om maatregelen te kunnen treffen om de gevolgen van de korting op de subsidieverlening te ondervangen en eventuele langlopende verplichtingen op zorgvuldige wijze af te wikkelen.
2.7.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat zij vanwege de wijze waarop verweerder thans voorfinanciert in de problemen is gekomen door het korten van de aangevraagde subsidie, overweegt de rechtbank dat eiseres ter zitting heeft erkend dat zij er al sinds 2012 mee bekend is dat verweerder op een andere wijze voorfinanciert dan voor die tijd. Eiseres had ook daarop dus tijdig kunnen anticiperen.
2.8
Nu verweerder gelet op het voorgaande een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, in acht heeft genomen, behoefde hij in redelijkheid geen aanleiding te zien frictiekosten aan eiseres te vergoeden. De rechtbank verwijst ook in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2014. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van frictiekosten ook overigens niet met objectieve, concrete en verifieerbare gegevens gestaafd.
2.9
Het betoog van eiseres slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, mr. M. Kraefft en
mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.